ECLI:NL:RBOVE:2020:4647

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
08-952723-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in cocaïne met voorwaardelijke gevangenisstraf

De rechtbank Overijssel heeft op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 41-jarige man, die werd beschuldigd van handel in cocaïne. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte op frequente basis cocaïne verkocht en leverde. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en het verkopen en afleveren van deze drugs in de periode van 1 januari 2016 tot en met 27 januari 2020. Tijdens de zittingen op 14 mei en 2 juli 2020 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder getuigenverklaringen die zijn betrokkenheid bij de drugshandel bevestigden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, maar sprak hem vrij van enkele andere beschuldigingen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden bij het bepalen van de straf. De verdachte had openheid van zaken gegeven en werkte mee aan het onderzoek, wat in zijn voordeel werd meegewogen. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke straf op, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-952723-19 (P)
Datum vonnis: 16 juli 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1978 in [geboorteplaats 1] ,
wonende te [adres 1] ,
nu verblijvende in P.I. Zwolle Zuid 1 te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 14 mei 2020 en van 2 juli 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K.J.L. de Valk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. K. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na een nadere omschrijving van de tenlastelegging van 2 juli 2020, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 28 januari 2020 samen met iemand anders in Zwolle heeft gedeald in harddrugs en/of in een aantal woningen in Zwolle harddrugs in zijn bezit heeft gehad;
feit 2:in de periode van 1 januari 2016 tot en met 27 januari 2020 samen met iemand anders in Zwolle, Dalfsen, Hasselt en Wezep heeft gedeald in harddrugs en/of in een aantal woningen in Zwolle harddrugs in zijn bezit heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 28 januari 2020 in de gemeente Zwolle
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in (een) pand(en), te weten de [adres 1] te Zwolle en/of de [adres 2] te Zwolle en/of de [adres 3] te Zwolle
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, en/of
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of MDA(3,4-methyleendioxyamfetamine) en/of MDEA (N-ethyl-MDA) en/of metamfetamine
zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) en/of MDA(3,4-methyleendioxyamfetamine) en/of MDEA (N-ethyl-MDA) en/of metamfetamine
(een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 27 januari 2020 in de gemeente(n) Zwolle en/of te Dalfsen en/of te Hasselt en/of te Wezep, althans in Nederland tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in (een) pand(en),
te weten de [adres 4] te Zwolle en/of de [adres 1] te Zwolle en/of de [adres 2] te Zwolle en/of de [adres 3] te Zwolle
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, en/of
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of MDA(3,4-methyleendioxyamfetamine) en/of MDEA (N-ethyl-MDA) en/of metamfetamine
zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) en/of MDA(3,4-methyleendioxyamfetamine) en/of MDEA (N-ethyl-MDA) en/of metamfetamine
(een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, voor zover dit ziet op het aanwezig hebben van de in de woningen aangetroffen cocaïne en amfetamine. De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, voor zover dit ziet op het handelen in en aanwezig hebben van cocaïne.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde verdovende middelen anders dan cocaïne, het medeplegen van de handel in en het bezit van de overige middelen en het medeplegen van het dealen of aanwezig hebben van de verdovende middelen die op 28 januari 2020 aanwezig waren in de panden aan de [adres 2] en [adres 3] te Zwolle. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat hoewel sprake is van medeplegen van de handel in cocaïne, verdachte een loopjongen was en dat geen sprake was van een gelijkwaardige samenwerking, maar van een onderlinge gezagsverhouding waarbij de medeverdachte [medeverdachte] opdrachten en instructies gaf aan verdachte.
De raadsman heeft voorts vrijspraak bepleit van de onder 2 tenlastegelegde periode die gelegen is voor het jaar 2018.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Het onder 1 tenlastegelegde
Op 28 januari 2020 is in de woning van verdachte aan de [adres 1] te Zwolle een lepel met restanten van een wit poeder aangetroffen (goednummer PL0600-2019435284-2186348). [2] Bij onderzoek door het team forensische opsporing is vastgesteld dat het gaat om een netto gewicht van 0,08 gram (SIN: AANS0164NL). [3] Door het Nederlands Forensisch Instituut is vastgesteld dat het onderzoeksmateriaal met SIN AANS0164NL cocaïne bevat. [4]
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier niet blijkt dat verdachte zich (al dan niet samen met een ander) op 28 januari 2020 schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen. De rechtbank is ook van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte de verdovende middelen in zijn eigen woning samen met een ander voorhanden had. Evenmin blijkt uit het dossier dat verdachte de verdovende middelen die in woningen van de medeverdachte (op de [adres 2] te Zwolle en/of de [adres 3] te Zwolle) zijn aangetroffen samen met die medeverdachte voorhanden heeft gehad. In zoverre spreekt de rechtbank verdachte dan ook vrij.
Het onder 2 tenlastegelegde
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij pakketjes met cocaïne heeft verkocht aan en afgeleverd bij verschillende klanten, onder wie [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] . Verdachte is hiervoor benaderd door medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Hij is de drugs gaan afleveren om te kunnen voorzien in zijn verslaving. [5]
De verklaring van verdachte vindt steun in de verklaringen van diverse afnemers. De rechtbank noemt er een aantal.
Getuige [getuige 2] heeft, nadat aan hem een foto van [medeverdachte] was getoond, verklaard dat hij vanaf de zomer van 2014 cocaïne koopt van deze persoon, die hij kent als [medeverdachte] . Nadat aan hem een foto van verdachte was getoond, heeft hij verklaard dat hij van deze persoon kocht als [medeverdachte] er niet was en dat dit in totaal ongeveer vijf à zes keer is gebeurd. Hij heeft verklaard dat hij bij beiden thuis is geweest. [6]
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij al vijf of zes jaar cocaïne koopt bij [medeverdachte] , die hij ook [medeverdachte] noemt. De afgelopen jaren haalde hij één keer in de week cocaïne bij hem, daarvoor vaker. Hij heeft verder verklaard dat soms iemand anders de cocaïne bracht. Hij kende deze jongen als [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). [getuige 4] heeft verklaard dat hij meerdere keren telefonisch contact heeft gehad met [verdachte] . [7]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij ongeveer één keer per maand cocaïne haalde bij [medeverdachte] en dat het eerste contact zeker is geweest op 30 oktober 2019. Zij heeft verklaard dat zij onder andere aan de [adres 1] (de rechtbank begrijpt: de woning van verdachte) is geweest. [8]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij al ongeveer twee jaar lang gemiddeld één keer in de veertien dagen cocaïne bestelt bij [medeverdachte] . Als hij [medeverdachte] belde, kwam [medeverdachte] of een andere jongen op een scooter om de cocaïne te brengen. [9]
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander heeft gehandeld. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat klanten hem rechtstreeks belden en dat hij af en toe een voorraad cocaïne voor in het weekend thuis had liggen. [10] In zijn telefoon had verdachte telefoonnummers opgeslagen van klanten die drugs kochten. [11] Dat verdachte samen met [medeverdachte] cocaïne leverde aan klanten wordt verder ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 4] en [getuige 3] . Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking, dat sprake is van medeplegen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij pas in 2018 is begonnen met het afleveren van drugs. De rechtbank acht dit deel van zijn verklaring niet geloofwaardig en schuift dit dan ook terzijde. De rechtbank hecht in dit verband meer waarde aan de verklaring die verdachte bij de politie op 29 januari 2020 heeft afgelegd, gevraagd naar zijn handel in verdovende middelen, inhoudende dat [medeverdachte] hem al in 2015/2016 vroeg om pakketjes weg te brengen naar klanten en dat hij dit ook heeft gedaan. [12] De verdachte heeft toen uitvoerig, gedetailleerd en zonder voorbehoud verklaard over zijn rol in het tenlastegelegde feit. De rechtbank heeft geen enkele reden aan te nemen dat verdachte toen, alleen op dit onderdeel, een onjuiste verklaring heeft afgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte gedurende de gehele tenlastegelegde periode cocaïne samen met een ander heeft verkocht aan en afgeleverd bij verschillende personen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 28 januari 2020 in de gemeente Zwolle opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand, te weten de [adres 1] te Zwolle een hoeveelheid cocaïne.
2
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 27 januari 2020 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, en telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad cocaïne.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft zich gebaseerd op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en heeft bij het bepalen van de hoogte van de eis meegewogen dat sprake is van een lange periode van dealen en een behoorlijke frequentie, dat sprake is van medeplegen en dat de handel in cocaïne niet los kan worden gezien van de aantasting van de openbare veiligheid als gevolg van drugs gerelateerd geweld. Omdat verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek en zijn rol kleiner is dan die van zijn medeverdachte heeft de officier van justitie aanleiding gezien een deels voorwaardelijke gevangenisstraf te eisen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden gezien als een kwetsbaar persoon die is gebruikt door de medeverdachte en die bij de politie openheid van zaken heeft gegeven. Het opleggen van een hoge gevangenisstraf, gebaseerd op de richtlijnen, dient geen maatschappelijk doel. De oorzaken van het strafbare gedrag kunnen enkel verholpen worden met hulpverlening en een snelle resocialisatie. De raadsman heeft daarom bepleit dat aan verdachte een straf wordt opgelegd die gelijk is aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft gedurende een periode van vier jaar samen met een ander gehandeld in cocaïne. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte op frequente basis cocaïne verkocht en geleverd aan klanten en op deze manier deze handel in verdovende middelen in stand gehouden. De handel in harddrugs zoals cocaïne dient krachtig te worden bestreden. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs schade kunnen berokkenen aan de gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaan de handel en het gebruik van drugs niet zelden gepaard met allerlei vormen van criminaliteit, hetgeen zorgt voor overlast voor de samenleving. Verdachte heeft zich hiervan geen rekenschap gegeven en alleen zijn eigen belang voor ogen gehad. De rechtbank dit de verdachte zwaar aan.
De Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geven voor gevallen als de onderhavige geen oriëntatiepunt voor de straftoemeting. Wel is daarin opgenomen dat voor het met enige regelmaat dealen van harddrugs vanuit een pand en/of op straat gedurende zes tot twaalf maanden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden als oriëntatiepunt voor de straftoemeting heeft te gelden.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging gelet op de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie van 14 april 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport van 9 april 2020. Hierin wordt beschreven dat verdachte aanvankelijk als vriendendienst drugspakketjes bezorgde en dat na verloop van tijd de opbrengsten – namelijk cocaïne in ruil voor de diensten – een belangrijk motief vormde. Toen verdachte werkloos raakte, nam het delictgedrag in frequentie toe. Het delictgedrag zou kunnen worden gezien als een inadequate copingstrategie om een vriend te helpen of om in middelengebruik te voorzien. Onduidelijk is in hoeverre beïnvloedbaarheid of beperkte weerbaarheid, eventuele groepsdruk en behoefte aan spanning of sensatie een rol speelden bij het delict gedrag. De reclassering acht het van belang meer zicht te krijgen op de genoemde factoren. In een ambulant behandeltraject kan dit nader worden onderzocht en kan een delictpreventieve behandeling worden aangeboden. Het sociale netwerk, het middelengebruik en de inadequate coping zijn de belangrijkste delictgerelateerde factoren. Daarnaast vormen het gebrek aan dagbesteding en financiële problemen factoren die het recidiverisico in negatieve zin beïnvloeden. De houding van verdachte is volgens de reclassering mogelijk delictgerelateerd, omdat verdachte de verantwoordelijkheid voor het delictgedrag buiten zichzelf lijkt te leggen. Om al deze factoren te beïnvloeden adviseert de reclassering oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met een aantal bijzondere voorwaarden.
Verdachte heeft bij de politie direct openheid van zaken gegeven. Verder heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij spijt heeft van zijn gedragingen, dat hij bezig is met schuldhulpverlening en dat hij hulp heeft van familie en een maatschappelijk werkster bij het opbouwen van een delict vrije toekomst. Hij staat volledig achter de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
De reclassering heeft beschreven dat verdachte in het huidige reclasseringscontact coöperatief en meewerkend is.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte de kans krijgt om zijn voornemens waar te maken en daar samen met de reclassering actief mee aan de slag te gaan, om zo de kans op recidive te beperken.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte, gezien de aard en ernst van het feit, wel gevangenisstraf van aanzienlijke duur op te leggen, maar daarvan een groot deel voorwaardelijk.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren onder oplegging van de hierna te noemen en door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14, 14b, 14c, 57 en 63 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt daarbij als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich op eerste uitnodiging van de reclassering aldaar zal melden en zich vervolgens zal blijven melden zo frequent als de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht;
- zich onder behandeling zal stellen van de forensisch polikliniek De Tender, of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde de door de reclassering aangewezen delictgerelateerde factoren te laten onderzoeken en een delictpreventieve behandeling te volgen. Verdachte zal zich daarbij houden aan de huisregels en aanwijzingen die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest), op door de reclassering te bepalen tijdstippen;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt en/of onderhoudt met [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 2] 1986, thans wonende aan de [adres 3] te Zwolle, zo lang de reclassering dit nodig acht;
- mee zal werken aan afspraken met betrekking tot schuldhulpverlening, waaronder kan worden begrepen het geven van inzicht in zijn financiën en schulden en het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
- medewerking zal verlenen aan de reclassering bij het verkrijgen en behouden van een dagbesteding;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk wordt aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mr. N.J.C. Monincx en
mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2020.
Mrs. N.J.C. Monincx en J. Mulder zijn niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, districtsrecherche IJsselland met nummer ON1R019095. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, pagina 338-340 en de kennisgeving van inbeslagneming, pagina 344.
3.Het proces-verbaal verdovende middelen van 3 maart 2020, proces-verbaalnummer PL0600-2019435284-49.
4.Het rapport NFiDENT van het Nederlands Forensisch Instituut van 9 juni 2020 met zaaknummer 2020.05.27.056 (aanvraag 009).
5.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 juli 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 5 februari 2020, pagina 122-128.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 3 februari 2020, pagina 116-119.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 4 februari 2020, pagina 129-130.
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 3 februari 2020, pagina 114-115.
10.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 juli 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
11.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 29 januari 2020, pagina 252.
12.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 29 januari 2020, pagina 248.