3.2De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier, het in de onderhavige zaak door de Politie Oost-Nederland, district IJsselland op 7 april 2020 opgemaakte “Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ” en de door de officier van justitie en de raadsvrouw van de veroordeelde ter zitting ingenomen standpunten.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank voornoemd vonnis van de rechtbank Overijssel als uitgangspunt. Uit de voor die bewezenverklaring gebruikte bewijsmiddelen is aannemelijk geworden dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
De rechtbank neemt voor de begroting van het genoten voordeel als uitgangspunt het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict’ van 7 april 2020(hierna: het rapport), behoudens voor zover daarvan hierna wordt afgeweken.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend op basis van het voordeel uit de opbrengsten, onder aftrek van de kosten die in relatie staan tot de voltooiing van het delict.
Opbrengst
Op grond van het rapport kan worden vastgesteld dat veroordeelde in totaal 1810 gram cocaïne heeft verkocht. De rechtbank zal in het voordeel van veroordeelde uitgaan van een gemiddelde verkoopprijs van € 40,- per gram. Dit brengt de totale opbrengst op € 72.400,-.
Kosten
In het rapport zijn geen kosten in mindering gebracht omdat de veroordeelde geen verklaring heeft afgelegd. De rechtbank acht het evenwel aannemelijk dat de veroordeelde kosten heeft gemaakt in verband met de bewezenverklaarde handel in cocaïne. In het rapport zijn de gangbare prijzen voor de inkoop van cocaïne vermeld, te weten:
- inkoop cocaïne in Zuid-Amerika € 1.600 per kilo
- inkoop cocaïne groothandel € 28.300 per kilo
- inkoop cocaïne tussenhandel € 34.000 per kilo.
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat voor wat betreft de inkoopprijs moet worden uitgegaan van de in het rapport genoemde groothandel inkoopprijs van € 28.300,- per kilo.
De raadsvrouw heeft bepleit dat moet worden uitgegaan van de inkoopprijs bij tussenhandel. De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij cocaïne ingekocht voor gemiddeld genomen € 37,- per gram. Bij gebreke aan aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen, zal de rechtbank in het voordeel van de veroordeeld uitgaan van de gangbare prijs voor cocaïne bij een tussenhandelaar, zijnde een inkoopprijs van € 34.000,- per kg.
De rechtbank zal de door veroordeelde gemaakte inkoopkosten (1,8 kg x € 34.000 = € 61.200) in mindering brengen op de opbrengst.
De rechtbank zal voorts de benzinekosten in mindering brengen. De rechtbank acht het op grond van de inhoud van het dossier aannemelijk dat de veroordeelde kosten heeft gemaakt voor het vervoeren van de cocaïne naar klanten. Bij gebreke aan concrete informatie op dit punt, schat de rechtbank de door veroordeelde gemaakte benzinekosten op € 1.000,-. Dit bedrag zal eveneens in mindering worden gebracht op de opbrengst.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat mededader [mededader ] en hij de winst uit de bewezenverklaarde cocaïne handel gelijkelijk verdeelden. De rechtbank acht die verklaring niet aannemelijk. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat [mededader ] bij de politie vanaf het begin open en gedetailleerd heeft verklaard over zijn rol in het geheel. Hij heeft verklaard dat hij de veroordeelde hem heeft gevraagd drugs rond te gaan brengen, hetgeen hij ook heeft gedaan. Volgens zijn verklaring kreeg hij in ruil daarvoor een gram cocaïne, sigaretten of een tientje. De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook dat uit de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen dat veroordeelde in de samenwerking een leidende rol had. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit ziet de rechtbank dan ook geen reden het wederrechtelijk verkregen voordeel te halveren.
Wel leidt de rechtbank uit de verklaring van [mededader ] af dat de veroordeelde [mededader ] heeft betaald voor zijn werkzaamheden en in die zin kosten had. Bij gebreke aan concrete aanknopingspunten schat de rechtbank de door de veroordeelde gemaakte kosten op
€ 7.072,- (hetgeen neerkomt op 1 gram cocaïne per week over een periode van vier jaren: 208 x 34 = € 7.072,-) en ziet aanleiding deze kosten in mindering te brengen op de opbrengst.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 3.128,- (€ 72.400 - € 61.200 - € 1.000 - € 7.072).