In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 december 2020 uitspraak gedaan in het verzoek van [verzoekster] om toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het verzoek is afgewezen op grond van het feit dat [verzoekster] niet te goeder trouw is geweest in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoekster] gedurende deze periode nieuwe schulden heeft laten ontstaan en bestaande schulden onbetaald heeft gelaten. Dit is onder andere het gevolg van haar keuze om kosten te maken voor een vakantie en uitgaven in de horeca, terwijl er al een moratorium was opgelegd om ontruiming te voorkomen. De rechtbank concludeert dat [verzoekster] niet de nodige inspanningen heeft geleverd om haar financiële situatie te verbeteren en dat zij haar informatieplicht jegens de Gemeentelijke Krediet Bank (GKB) niet is nagekomen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat [verzoekster] een nieuwe lening is aangegaan zonder overleg met de GKB, wat haar schuldenlast verder heeft verhoogd. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat er gegronde vrees bestaat dat [verzoekster] de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet zal nakomen. Daarom is het verzoek tot schuldsanering afgewezen op basis van artikel 288 lid 1 sub b en sub c van de Faillissementswet.