ECLI:NL:RBOVE:2020:4642

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
257777 FT RK 20/713
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering en beoordeling van de goede trouw van de verzoekster

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 december 2020 uitspraak gedaan in het verzoek van [verzoekster] om toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het verzoek is afgewezen op grond van het feit dat [verzoekster] niet te goeder trouw is geweest in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoekster] gedurende deze periode nieuwe schulden heeft laten ontstaan en bestaande schulden onbetaald heeft gelaten. Dit is onder andere het gevolg van haar keuze om kosten te maken voor een vakantie en uitgaven in de horeca, terwijl er al een moratorium was opgelegd om ontruiming te voorkomen. De rechtbank concludeert dat [verzoekster] niet de nodige inspanningen heeft geleverd om haar financiële situatie te verbeteren en dat zij haar informatieplicht jegens de Gemeentelijke Krediet Bank (GKB) niet is nagekomen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat [verzoekster] een nieuwe lening is aangegaan zonder overleg met de GKB, wat haar schuldenlast verder heeft verhoogd. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat er gegronde vrees bestaat dat [verzoekster] de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet zal nakomen. Daarom is het verzoek tot schuldsanering afgewezen op basis van artikel 288 lid 1 sub b en sub c van de Faillissementswet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Zwolle
rekestnummer: 257777 FT RK 20/713
uitspraakdatum: 21 december 2020
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken op het verzoek van:

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verder [verzoekster] te noemen.

Het procesverloop

[verzoekster] heeft een verzoekschrift ingediend de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Het verzoek is behandeld ter zitting van 14 december 2020, waarvan aantekeningen zijn gemaakt. Ter zitting zijn [verzoekster] en mevrouw [H] van de Gemeentelijke Krediet Bank (GKB) te Assen verschenen.

De beoordeling

De feiten
Op 11 december 2019 heeft de rechtbank een moratorium ter voorkoming van de ontruiming van de woning van [verzoekster] door de Woningstichting Vechtdal Wonen (Vechtdal Wonen) tot 2 juni 2020 toegekend. Aangezien op 9 juni 2020 het minnelijk traject zich nog in het beginstadium bevond, is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingetrokken. Volgens de GKB, die het verzoek moratorium en het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling destijds ook voor [verzoekster] heeft ingediend, verliepen de contacten met [verzoekster] uiterst moeizaam, [verzoekster] reageerde niet op email-verzoeken en was telefonisch slecht te bereiken. De GKB heeft herhaaldelijk de hulp van de gemeente [geboorteplaats] ingeroepen om [verzoekster] door middel van een sms te proberen te activeren.
Op 10 november 2020 heeft Smit & Legebeke Gerechtsdeurwaarders namens Vechtdal Wonen op basis van het ontruimingsvonnis van 5 november 2019 opnieuw de ontruiming aangezegd.
De GKB heeft voor [verzoekster] een verzoek ex artikel 287 lid 4 Faillissementswet (voorlopige voorziening) ter voorkoming van de ontruiming en een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (verzoek schuldsanering) ingediend. De rechtbank heeft het verzoek voorlopige voorziening bij beschikking van 24 november 2020 voor de periode totdat onherroepelijk op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is beslist, toegekend.
Thans is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling aan de orde.
Er is sinds 18 februari 2020 sprake van budgetbeheer door de GKB. [verzoekster] diende zelf zorg te dragen voor het overboeken van haar loon naar de GKB. Dit is in september 2020 niet gebeurd, waardoor de huur niet is betaald.
De GKB heeft bericht dat zij geen verzoek ex artikel 287b Faillissementswet (dwangakkoord) voor [verzoekster] heeft ingediend, omdat er een nieuwe huurschuld is ontstaan, er tijdens het minnelijk traject van schulden is gebleken, die niet bekend waren en [verzoekster] niet voldoet aan de inspanningsplicht. Volgens de GKB zijn de stukken voor de verzoeken voorlopige voorziening en schuldsanering opnieuw op het laatste moment door [verzoekster] bij de GKB ingeleverd.
[verzoekster] is alleenstaand en ontvangt sinds september 2020 een WW-uitkering. [verzoekster] volgt een deeltijdopleiding toegepaste psychologie aan de Saxion Hogeschool. Op 1 augustus 2020 heeft [verzoekster] een levenlanglerenkrediet bij DUO afgesloten, waarvan ze het collegegeld voldoet.
Volgens de verzoekschriften heeft [verzoekster] al langere tijd schulden. In april 2019 is zij haar baan kwijtgeraakt doordat haar werkgever failliet is gegaan. Door inkomensterugval had [verzoekster] minder te besteden. Daardoor maar ook omdat [verzoekster] moeite had met prioriteiten stellen, konden betalingsregelingen niet meer worden nagekomen en zijn de vaste lasten niet betaald.
Volgens het verzoekschrift schuldsanering bedraagt de totale schuldenlast € 12.906,11, waaronder:
  • Vechtdal Wonen ad € 3.999,42;
  • Belastingdienst preferent ad € 864,--, motorrijtuigenbelasting, één termijn van
€ 110,-- in 2019, vijf termijnen in 2020, vervaldag laatste termijn 3-11-2020;
  • CJIB € 967,--, drie snelheidsovertredingen op de Wierdensestraat in Almelo, d.d. 23-9-2019, 7-11-2019 en 18-2-2020;
  • de schulden zijn, gelet op de vermelde ontstaansdata, ontstaan in de periode 2018 tot en met 2020.
[verzoekster] heeft een auto, een [merk auto] , die ze nodig stelt te hebben om naar werk te zoeken.
Naast de in het verzoekschrift schuldsanering genoemde schuldenlast is er sprake van een niet-achterstallige lening bij DUO van € 8.650,45. Ten aanzien van de lening is er wel sprake van achterstallige maandtermijnen.
Uit de bij het verzoekschrift schuldsanering gevoegde bankafschriften blijkt dat [verzoekster] van 20-8-2020 tot en met 31-8-2020 ongeveer € 160,-- en in september 2020, gedurende de periode dat ze in Nederland was ongeveer € 230,-- heeft uitgegeven aan eten en drinken bij restaurants, cafés, McDonalds, [Snackbar] en bestellingen bij Thuisbezorgd.nl.
In de bedragen van € 160,-- en € 230,-- zijn bijdragen van derden via ‘tikkie’s’ verwerkt. De bankafschriften die zijn bijgevoegd zien op de periode van 20-8-2020 tot en met 18-11-2020. De bestedingen bij restaurants en thuisbezorgd.nl zijn in oktober en november 2020 voortgezet.
De behandeling ter zitting
[verzoekster] heeft verklaard dat ze de email van [H] , waarin [H] haar heeft verzocht een kwartier voor de behandeling ter zitting aanwezig te zijn om het verzoek schuldsanering voor te bespreken, niet heeft gelezen. Volgens [verzoekster] is er sinds dat er sprake is van budgetbeheer alleen nog een belastingschuld betreffende huurtoeslag van € 3.000,-- ontstaan. Volgens [verzoekster] heeft ze wel aan de GKB doorgegeven dat ze motorrijtuigenbelasting moest betalen.
[H] heeft verklaard dat er in september 2020 een huurschuld bij is gekomen, omdat [verzoekster] haar inkomen niet heeft overgeboekt naar de GKB. [verzoekster] heeft verklaard dat ze niet zo goed weet hoe dat is misgegaan, ze vermoedt dat ze onvoldoende alert is geweest. [verzoekster] heeft verklaard dat ze in september 2020 naar Tsjechië op vakantie is geweest en in verband met de Corona-maatregelen niet op de geplande datum kon terugreizen naar Nederland.
[verzoekster] heeft verklaard dat ze niet wist dat ze terwijl er sprake was van een schuldregelingstraject bij de GKB geen nieuwe lening, zoals bij DUO, mocht aangaan, omdat ze er vanuit ging dat DUO-schulden niet werden betrokken in schuldregelings- en saneringstrajecten. Volgens [verzoekster] heeft ze vanaf september 2020 tot en met de dag van de zitting € 178,-- per maand opgenomen van de lening.
[H] heeft verklaard dat de GKB er, voor zover haar bekend, niet van op de hoogte was dat [verzoekster] een nieuwe lening is aangegaan. Volgens [H] is [verzoekster] nog steeds moeilijk bereikbaar. [verzoekster] heeft verklaard dat email soms in haar spambox terecht komt.
Ten aanzien van de bestedingen in de horeca en bij thuisbezorgd.nl heeft [verzoekster] verklaard dat ze veel afspreekt met vrienden waarbij ze eten afhalen en bestellen. [verzoekster] heeft verklaard dat ze het eten en drinken in de horeca en dat ze afhaalt of laat bezorgen, betaalt van haar leefgeld.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van [verzoekster] moet worden afgewezen en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank is van oordeel dat [verzoekster] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoek is ingediend. De rechtbank concludeert dat [verzoekster] , in ieder geval, nadat ze in april 2019 haar baan heeft verloren, tot op heden, de tering niet naar de nering heeft gezet, waardoor er tot zeer recent, ook in het voortraject bij de GKB, schulden zijn ontstaan en onbetaald zijn gelaten. [verzoekster] heeft immers in september 2020 nog een huurschuld laten ontstaan doordat ze er de voorkeur aangaf om kosten te maken in verband met een vakantie in het buitenland en om, tijdens en rondom die vakantie, veelvuldig bestedingen in en aan horecabedrijven te doen. Dit klemt temeer nu er tot begin juni 2020 een moratorium door de rechtbank was opgelegd om te voorkomen dat [verzoekster] zou worden ontruimd op grond van een eerder ontstane huurschuld.
Ook heeft [verzoekster] besloten om in een auto te blijven rijden, terwijl ze de lasten ervan niet kon en kan voldoen. Dientengevolge zijn er tot zeer recent schulden in verband met het bezit van de auto, zoals motorrijtuigenbelastingschulden, maar ook schulden aan het CJIB inzake boetes, ontstaan. De verklaring van [verzoekster] dat ze de GKB wel heeft geïnformeerd dat er motorrijtuigenbelasting moet worden betaald, doet niet af aan de verwijtbaarheid van het ontstaan van de schulden, nu [verzoekster] wist of had moeten weten dat de GKB, indien er onvoldoende inkomen op de budgetbeheerrekening van [verzoekster] binnenkomt, de motorrijtuigenbelasting niet kan betalen.
De verklaring van [verzoekster] dat ze de bestedingen in de horeca heeft verricht van haar leefgeld is gelet op de omvang van de bestedingen en het feit dat in de maanden dat de bestedingen hebben plaatsgevonden, vaste lasten onbetaald zijn gebleven, onaannemelijk.
De rechtbank concludeert voorts dat [verzoekster] zeer recent, terwijl er reeds lange tijd sprake was van een schuldregelingstraject bij de GKB, zonder enig voorafgaand overleg met de GKB, een nieuwe lening is aangegaan en van die lening bedragen heeft opgenomen, waardoor haar schuldenlast verder is opgelopen en blijft oplopen. De rechtbank is van oordeel dat [verzoekster] had moeten weten dat zij op z’n minst met de GKB had moeten overleggen of het aangaan van een dergelijke lening gevolgen zou hebben voor het schuldregelingstraject waarin ze zich bevond.
De rechtbank concludeert dat [verzoekster] haar eigen gang gaat alsof er geen sprake is van een problematische schuldensituatie waarvoor derden, de GKB, een oplossing voor haar proberen te vinden.
De rechtbank leidt dit ook af uit het feit dat [verzoekster] vanaf het moment dat ze zich bij de GKB heeft gemeld (zeer) slecht bereikbaar is geweest en ook nu nog kennelijk niet de moeite neemt om de controleren of er email van onder andere de GKB in haar spambox is terecht gekomen. De rechtbank concludeert dat [verzoekster] zelf geen belang lijkt te hebben bij een oplossing voor haar problematische schuldensituatie.
Op grond van vorenstaande concludeert de rechtbank dat het [verzoekster] aan een saneringsgerichte houding ontbreekt.
Dat maakt ook dat naast dat de rechtbank van oordeel is dat [verzoekster] het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaren voor de indiening van haar verzoek schuldsanering in ernstige mate moet worden verweten, de rechtbank van oordeel is dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. [verzoekster] heeft immers tot recent nieuwe schulden laten ontstaan en onbetaald gelaten en is haar informatieplicht in het minnelijk traject reeds niet nagekomen. De rechtbank is dientengevolge van oordeel dat er gegronde vrees bestaat dat [verzoekster] de inlichtingenplicht en de verplichting om geen nieuwe schulden te maken in de schuldsaneringsregeling ook niet zal nakomen.
Gelet op vorenstaande wijst de rechtbank het verzoek van [verzoekster] af op grond van artikel 288 lid 1 sub b en sub c Faillissementswet.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af;
Gewezen door mr. A.H. Margadant, lid van genoemde kamer, en uitgesproken door
mr. M.M. Verhoeven, ter openbare terechtzitting van 21 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier [1] .

Voetnoten

1.