In deze zaak vorderde de eiseres de ontbinding van de koopovereenkomst van een woning vanwege vochtproblemen. De rechtbank Overijssel oordeelde dat, ondanks het tekortschieten van de gedaagden in de nakoming van de koopovereenkomst, dit niet voldoende was om de gehele overeenkomst te ontbinden. De rechtbank verwees naar een tussenvonnis van 2 september 2020, waarin werd vastgesteld dat de vraag niet was of de overeenkomst al rechtsgeldig was ontbonden, maar of deze thans ontbonden diende te worden. De rechtbank concludeerde dat de gebreken die door eiseres waren aangevoerd, niet van zodanige ernst waren dat ontbinding gerechtvaardigd was. De vochtproblemen werden wel erkend, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet in strijd waren met het normaal gebruik van de woning. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres af en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.