4.3Het oordeel van de rechtbank
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in algemene zin is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die is begaan.
Voor schuld is dus meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en de oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De feiten en omstandigheden
Toegepast op deze zaak stelt de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 29 maart 2019, omstreeks 07:10 uur vond op de Boekelosestraat te Enschede een verkeersongeval plaats waarbij een bestuurder van een personenauto en een bestuurder van een fiets betrokken waren. Als gevolg hiervan heeft de fietser, [slachtoffer] , letsel bekomen. Verdachte is door het ongeval niet gewond geraakt.
Verdachte reed als bestuurder van een personenauto over de Boekelosestraat te Enschede, komende uit de richting van Usselo en gaande in de richting van Boekelo. De fietser kwam uit tegengestelde richting vanuit Boekelo en fietste in de richting van Usselo. Verdachte en de fietser ontmoetten elkaar op de Boekelosestraat bij een wegconstructie waarbij fietsers komende uit Boekelo middels bewegwijzering en tekens op het wegdek worden gedirigeerd van de rechterzijde naar de linkerzijde van de weg, alwaar een afzonderlijk fietspad ligt voor beide rijrichtingen. Het fietspad op het weggedeelte van het slachtoffer eindigt aan de rechterzijde op/bij voornoemde wegconstructie. Kort voor de wegconstructie staat vanuit de richting van Boekelo, waar de fietser vandaan kwam, het verkeersbord F6 (tegenligger moet wachten) en vanuit de richting Usselo, waar verdachte vandaan kwam, het verkeersbord F5 (tegenligger heeft voorrang). Op voornoemde wegconstructie botsten verdachte en de fietser frontaal op elkaar, waarna de fietser ten val kwam en de personenauto van verdachte tegen een boom tot stilstand kwam.
Het ongeval vond plaats buiten de bebouwde kom van Enschede en de ter plaatse toegestane maximumsnelheid bedroeg 60 km/uur.
De verdachte heeft bij politie en ter terechtzitting onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij meerdere keren per week over de Boekelosestraat reed en ter plaatse bekend was met de verkeersituatie. Op het moment dat verdachte de wegversmalling naderde zag hij dat de fietser hem tegemoet kwam fietsen. Verdachte reed toen ongeveer 60 kilometer per uur. Verdachte zag dat de fietser niet op het fietspad, maar op het midden van de weg fietste en snel fietste. Verdachte ging er van uit dat de fietser opzij zou gaan naar het fietspad of links zou oversteken, maar dat deed de fietser niet. De fietser bleef in het midden van de weg fietsen. Verdachte kon niet meer op tijd remmen of de fietser ontwijken waardoor hij met een hoge snelheid in aanrijding kwam met de fietser en de fietser op de grond viel.
Op het moment dat verdachte de wegversmalling naderde kwam de fietser, die verdachte had waargenomen, uit tegenovergestelde richting fietsen. De voorrangssituatie bij de wegversmalling wordt vanuit de rijrichting van verdachte geregeld door middel van het verkeersbord F5 dat bestuurders verbiedt om door te gaan bij naderend verkeer uit de tegenovergestelde richting. De fietser fietste op dat moment op het midden van de weg en was dus tegemoetkomend verkeer. Vervolgens heeft de verdachte een verkeerde keuze gemaakt en daarmee meerdere verkeersfouten, immers is verdachte met een behoorlijke snelheid, die hij niet tijdig en afdoende kon matigen, de wegversmalling en de fietser genaderd en is hij over de wegversmalling gereden, terwijl hij de fietser voor had moeten laten gaan. Verdachte heeft daarmee de op hem rustende plicht om de verkeersregels na te leven geschonden.
De verdachte heeft in onvoldoende mate gelet op en geanticipeerd op het verkeersgedrag van de fietser en had zijn rijgedrag moeten aanpassen. Het gevaar om de fietser aan te rijden, heeft zich vervolgens verwezenlijkt. Het geheel aan gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder die gedragingen hebben plaatsgevonden overziende, acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen merkt de rechtbank het rijgedrag van de verdachte, in de hiervoor geschetste feitelijke situatie, aan als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam.
Het letsel dat door de fietser is opgelopen, is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. De fietser heeft namelijk een botbreuk, post commotionele klachten en licht traumatisch hoofd en/of hersenletsel opgelopen, en is nog steeds bezig met revalideren.
De rechtbank is aldus van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is op de manier waarop het onder de bewezenverklaring is opgenomen.