ECLI:NL:RBOVE:2020:4584

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
08/952298-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van voormalig politieman voor belaging en computervredebreuk

Op 28 december 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 47-jarige man uit Enschede, die als voormalig politieman is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur. De man werd beschuldigd van belaging van zijn ex-partner en computervredebreuk. Gedurende een periode van bijna tweeënhalf jaar heeft hij zonder rechtmatige reden informatie opgevraagd uit de politiesystemen, wat leidde tot ernstige inbreuken op de privacy van zijn ex-partner. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de verdenking van schending van het ambtsgeheim, omdat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim. Dit kwam voort uit het feit dat de verdachte niet opnieuw was gewezen op zijn recht op consultatie- en verhoorbijstand tijdens zijn verhoor over nieuwe verdenkingen. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van de op deze wijze verkregen verklaring een schending van het recht op een eerlijk proces opleverde. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan belaging en computervredebreuk, waarbij de rechtbank de ernst van zijn daden en de impact op de slachtoffers in overweging nam. De rechtbank legde een taakstraf op, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de gevolgen voor de verdachte zelf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/952298-19 (P)
Datum vonnis: 28 december 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 in [geboorteplaats] ,
wonende [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 december 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P. van Minnen en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. M.W.J. Rosendaal, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging op 14 december 2020, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 januari 2019 tot en met 9 mei 2019 [slachtoffer] heeft gestalkt;
feit 2:in de periode van 1 januari 2017 tot en met 9 mei 2019 zijn ambtsgeheim heeft geschonden;
feit 3:in de periode van 1 januari 2017 tot en met 9 mei 2019 computervredebreuk heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 9 mei 2019 te Hengelo (O), althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer] , in elk geval die ander, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen (namelijk contact hebben en/of verdachte geld te geven en/of de relatie tussen/van verdachte met die [slachtoffer] te herstellen), door
- tegen vriendinnen van die [slachtoffer] te vertellen dat [slachtoffer] leugenachtig was en
misbruik van hem, verdachte, maakt en/of op overige wijze met vrienden, bekenden
en/of familieleden van [slachtoffer] contact te zoeken en/of hebben over [slachtoffer] en/of
- goederen in de tuin van die [slachtoffer] te gooien en/of plaatsen en/of
- met [slachtoffer] zelf (op meerdere momenten) contact te zoeken, onder meer door haar te bellen en/of brieven, emailberichten, smsberichten en/of WhatsAppberichten te
sturen en/of die [slachtoffer] te vragen hem, verdachte, financieel te steunen en/of haar
(pogen) te benaderen op een parkeerplaats en/of op haar werk en/of
- mailberichten aan de werkgever van [slachtoffer] te zenden met daarin vermeld feiten over wat die [slachtoffer] hem, verdachte, zou hebben aangedaan en/of
- een wijkagent in te schakelen om contact met die [slachtoffer] te krijgen en/of
- die [slachtoffer] op haar werk te bellen en/of
- bij de ouders van die [slachtoffer] een dossiermap in de brievenbus te doen met feiten/ informatie over die [slachtoffer] en/of hen de mededeling te doen dat er naaktfoto’s
van die [slachtoffer] zouden zijn en/of
- met de werkgever van die [slachtoffer] te spreken over die [slachtoffer] en/of;
2.
hij op meerdere tijdstippen, althans op enige tijdstip, in of omstreeks de periode van
1 januari 2017 tot en met 9 mei 2019 te Hengelo (O), althans in Nederland (telkens)
een geheim waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt (namelijk het ambt van politieagent) en/of wettelijk voorschrift (namelijk artikel 3 Wet Politiegegevens en/of artikel 7 Wet Politiegegevens) verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, (telkens) door (vertrouwelijke) informatie (omtrent een/of meer personen en/of opsporingsonderzoeken en/of incidenten) uit een of meer politiesystemen aan daartoe niet gerechtigde personen/ derden te verstrekken en/of te openbaren, door
- informatie over mevrouw [slachtoffer] , de heer [naam 1] en/of andere personen en/of andere registraties uit de politiesystemen te delen met mevrouw [slachtoffer] en/of
- informatie over (een incident waarbij) de heer [naam 2] (betrokken is geweest) uit de politiesystemen te delen met de heer [naam 2] ;
3.
hij op meerdere tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van
1 januari 2017 tot en met 9 mei 2019 te Hengelo (O), althans in Nederland (telkens)
opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer (delen van) geautomatiseerde werken, namelijk in een of meer (delen van) servers van de politie, te weten Basis Voorziening Integrale Bevragingen (BVI-B) en/of Basis Voorziening Handhaving (BVH) en/of Bluespot Monitor (BSM) is binnengedrongen met behulp van een of meer valse sleutels en/of signalen en/of door het aannemen van een of meer valse hoedanigheden,
namelijk door onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam en/of wachtwoord voor een of meer (andere) applicaties toegang te verschaffen tot (delen van de) servers van de politie, te weten Basis Voorziening Integrale Bevragingen (BVI-B) en/of Basis Voorziening Handhaving (BVH) en/of Bluespot Monitor (BSM), waarop die informatie was geplaatst met een ander doel dan waarvoor hem, verdachte, die gebruikersnaam en/of dat wachtwoord ter beschikking stonden en/of waarvoor hem die toegang was toegestaan door in voornoemde politiesystemen (voor privégebruik en/of anders dan in het kader van het dienstbelang en/of anders dan waarvoor – en onder welke voorwaarden – hij de toegang tot die systemen had gekregen) informatie te bevragen betreffende:
- zichzelf en/of
- mevrouw [slachtoffer] en/of
- ( antecedenten betreffende) de heer [naam 1] en/of
- ( een incident waarbij) de heer [naam 2] (betrokken is geweest) en/of
- een zware mishandeling bij ‘ [etablissement] ’ te Hengelo en/of
- een steekpartij welke plaatsvond op de [adres 2] te Hengelo en/of
- verschillende incidenten in het horecagebied te Hengelo en/of
- mevrouw [naam 3] en/of de heer [naam 4] .

3.De voorvragen

Geldigheid dagvaarding en bevoegdheid rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
Ontvankelijkheid officier van justitie
De verdediging heeft met betrekking tot feit 1 gesteld dat de officier van justitie
niet- ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat uit het dossier blijkt dat aangeefster [slachtoffer] nooit de wens en bedoeling heeft gehad dat verdachte strafrechtelijk zou worden vervolgd. Hoewel het dossier een proces-verbaal van ontvangst van een klacht bevat, dient het ontbreken van de voornoemde wens en bedoeling tot
niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie te leiden. De klacht is bovendien niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 165 van het Wetboek van Strafvordering bij een hulpofficier van justitie ingediend, zodat niet is voldaan aan het klachtvereiste.
De rechtbank overweegt het volgende. Wat verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd betreft een klachtdelict. Uit het proces-verbaal ontvangst klacht van de hulpofficier van justitie [verbalisant 1] volgt, dat de hulpofficier van justitie een mondelinge klacht van aangeefster heeft ontvangen en dat hij die klacht vervolgens in een proces-verbaal heeft laten opnemen door opsporingsambtenaar [verbalisant 2] . De rechtbank is van oordeel dat hiermee de klacht rechtsgeldig is gedaan.
Uit het dossier volgt naar het oordeel van de rechtbank niet onomstotelijk dat aangeefster nooit de wens en bedoeling heeft gehad dat het tot een strafrechtelijke vervolging zou komen. Aangeefster, die als kandidaat-notaris juridisch onderlegd is, heeft op 7 mei 2019 aangifte gedaan en een klacht ingediend. Zij is daarbij gewezen op de mogelijkheid dat er een strafrechtelijk onderzoek zou worden gestart. Dit heeft haar er niet van weerhouden om toch aangifte te doen en een klacht in te dienen. Aangeefster is er ook op gewezen dat zij de klacht gedurende acht dagen na 7 mei 2019 weer kon intrekken. Dat heeft aangeefster niet gedaan, ondanks dat de werkgever van verdachte op 8 mei 2019 een gesprek met verdachte heeft gevoerd en verdachte daarna geen contact meer met aangeefster heeft opgenomen. Hoewel aangeefster zowel in haar aangifte als op 17 november 2020 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij wilde “dat het ophoudt”, heeft zij op de vraag van de rechter-commissaris waarom zij de aangifte heeft doorgezet en de klacht niet heeft ingetrokken, om bijvoorbeeld bemiddelingsgesprekken aan te gaan, geantwoord dat zij niet de fiducie had dat dat zou helpen. Dit geeft blijk van een afgewogen beslissing om de aangifte door te zetten en de klacht niet in te trekken, wetende dat er een strafrechtelijk onderzoek naar verdachte kon worden ingesteld en het tot vervolging zou kunnen komen.
Gelet op het opportuniteitsbeginsel is het aan het Openbaar Ministerie om te bepalen in welke zaken het tot vervolging overgaat. De rechtbank treedt niet in de beslissing om in deze zaak tot vervolging over te gaan, al zou de rechtbank zich hebben kunnen voorstellen dat het Openbaar Ministerie daar in dit geval van zou hebben afgezien, gelet op het feit dat, toen de dagvaarding medio 2020 werd uitgebracht, de verdachte al sinds 8 mei 2019 geen contact meer met aangeefster had opgenomen. De rechtbank acht de officier van justitie desondanks ontvankelijk in de vervolging voor feit 1, ook omdat de Hoge Raad de lat voor niet-ontvankelijkheid hoog heeft gelegd. De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank verklaart de officier van justitie ook overigens ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Overige voorvraag
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging, samengevat weergegeven, gesteld dat het handelen van verdachte niet wederrechtelijk is geweest, er geen sprake was van stelselmatigheid en dat verdachte nimmer het oogmerk heeft gehad om aangeefster te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden of vrees aan te jagen. Het contact dat verdachte met aangeefster heeft gezocht was enkel ter afwikkeling van de relatie die zij hebben gehad. Ook aangeefster zelf heeft meerdere malen contact met verdachte gezocht en zij was niet helder in haar wens tot beëindiging van het contact. In dat licht bezien kunnen de gedragingen van verdachte niet worden beschouwd als het wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, met het oogmerk haar te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden of vrees aan te jagen. De handelingen van verdachte richting de dochter van aangeefster, haar ouders en vrienden kunnen volgens de verdediging bovendien niet worden gekwalificeerd als belaging, maar eerder als smadelijk. Verdachte dient dan ook van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de verdediging, samengevat weergegeven, in de eerste plaats gesteld dat sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces van verdachte en dat de door hem afgelegde verklaring en de door hem opgestelde tijdlijn moeten worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte is op 1 augustus 2019 door de politie uitgenodigd voor een verhoor. Hem is daarbij meegedeeld dat hij zou worden gehoord over een verdenking van belaging.
Voorafgaand aan het verhoor heeft verdachte, om hem moverende redenen, geen advocaat geconsulteerd.
Verdachte is niet meegedeeld dat hij ook werd verdacht van schending van het ambtsgeheim en computervredebreuk. Eerst gaandeweg het verhoor is verdachte daarmee geconfronteerd en voorafgaand aan het verhoor over de verdenkingen van schending van het ambtsgeheim en computervredebreuk is verdachte niet (weer) gewezen op het recht op bijstand van een advocaat. Omdat sprake was van geheel nieuwe en andersoortige feiten had het verhoor gestaakt moeten worden en had verdachte opnieuw gewezen moeten worden op zijn recht op consultatie- en verhoorbijstand. Nu dit niet heeft plaatsgevonden is verdachtes recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM geschonden en is sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Het als gevolg van dit vormverzuim verkregen bewijs (de verklaring van verdachte en de door hem opgestelde tijdlijn) dient dan ook te worden uitgesloten van het bewijs.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging verder gesteld dat verdachte van dit feit moeten worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte dit feit heeft gepleegd.
Ten aanzien het onder 3 ten laste gelegde heeft de verdediging gesteld dat het opvragen van informatie over [naam 1] verband hield met de rol die verdachte voor het Team Criminele Inlichtingen (TCI) vervulde. Het opvragen van informatie over [naam 3] en [naam 4] was van belang voor de veiligheid van verdachte en [naam 3] (de huidige partner van verdachte).
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1] .
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand kunnen worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan, zijn door verdachte bekend en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Aangeefster heeft verklaard [2] dat verdachte haar in de periode van 28 januari 2019 tot en met 9 mei 2019 veelvuldig en via diverse kanalen berichten heeft gestuurd. Ook heeft hij in die periode haar familie, vrienden en werkgever benaderd en heeft hij bij haar ouders een map met informatie over aangeefster in de brievenbus gedaan en hen de mededeling gedaan dat er naaktfoto’s van aangeefster zouden zijn. Verdachte heeft ook via de wijkagent geprobeerd contact met aangeefster te krijgen en hij heeft aangeefster benaderd op een parkeerplaats. Ook is verdachte gezien bij het pand van de werkgever van aangeefster.
Aangeefster heeft verklaard dat zij in die periode verdachte herhaaldelijk heeft laten weten dat zij geen berichten meer van hem wilde ontvangen en dat zij geen prijs stelde op verder contact met hem.
Verdachte heeft ter zitting verklaard [3] dat hij, nadat aangeefster hem op 28 januari 2019 had meegedeeld dat zij een tijdje afstand wilde nemen in hun relatie, aangeefster via
e-mailberichten heeft benaderd om tot een afwikkeling te komen van hun relatie. Verdachte wilde onder meer een schep terug die aangeefster nog in haar bezit zou hebben en hij wilde vergoeding van door hem gemaakte zorgkosten die door aangeefsters toedoen zouden zijn ontstaan. Aangezien de afwikkeling niet naar zijn tevredenheid verliep, heeft verdachte contact gezocht met de wijkagent met het verzoek om contact op te nemen met aangeefster. Ook heeft verdachte verklaard dat hij de dochter van aangeefster via WhatsApp heeft benaderd, dat hij contact heeft gehad met een vriendin van aangeefster en dat hij telefonisch contact heeft gezocht met het kantoor waar aangeefster werkt omdat, nu zij niet (meer) reageerde op zijn correspondentie over de financiële afwikkeling van de relatie, dit een manier was om nog contact met haar te krijgen. Ook heeft hij haar werkgever een e-mail gestuurd met het bericht dat aangeefster op haar werk foto’s van zichzelf naar verdachte stuurde.
Verdachte heeft bekend dat hij een dossiermap met informatie over aangeefster in de brievenbus van haar ouders heeft gedaan. Verdachte heeft bekend daarbij de mededeling te hebben gedaan dat er naaktfoto’s van aangeefster zouden zijn.
De rechtbank is op grond van de verklaring van aangeefster en de diverse bijlagen die aangeefster aan de politie heeft verstrekt, in samenhang met de verklaring van verdachte ter terechtzitting over de door hem verstuurde berichten en het met derden gezochte contact, van oordeel dat verdachte opzettelijk e-mailberichten en WhatsAppberichten heeft gestuurd naar aangeefster, haar familieleden, vriendinnen, bekenden en haar werkgever en ook (met het kantoor van) haar werkgever heeft gebeld.
Gedurende een periode van zo’n drie maanden - waarbij de rechtbank als begindatum
28 januari 2019, zijnde de datum waarop aangeefster verdachte kenbaar heeft gemaakt dat zij de relatie wilde beëindigen, neemt - bleef verdachte stelselmatig contact zoeken met aangeefster en haar omgeving, ondanks het feit dat zij hem herhaaldelijk te verstaan had gegeven dat zij geen prijs meer stelde op contact. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte aangeefster stelselmatig lastig heeft gevallen door haar en anderen uit haar leefomgeving te benaderen. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De handelingen van verdachte, in onderlinge samenhang bezien, zijn naar het oordeel van de rechtbank te beoordelen als karakteristiek voor belaging. In dat kader merkt de rechtbank op dat het terugkrijgen van een gebruikte schep en het krijgen van betaling van minder dan € 60,-- ook voor verdachte geen wezenlijk belangrijke materiële zaak was. Het ging hem meer om het herstellen van “rechtvaardigheid” en dat zijn meerdere berichten over deze thema’s ook naar zijn zeggen ter zitting meer een uitdrukking van gekrenkt zijn waren; een uitdrukking van “zich onrechtvaardig behandeld/gebruikt en aan de kant gezet zijn” voelen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het maken van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en dat hij het oogmerk had om zijn handelingen door haar te laten dulden en om haar vrees aan te jagen. Verdachte is immers in de directe omgeving van het kantoor waar aangeefster werkt geweest en hij heeft haar op de parkeerplaats van een supermarkt benaderd. Door het gedurende een periode van drie maanden telkens sturen van berichten aan verschillende personen via verschillende kanalen of anderszins van informatie over aangeefster te voorzien, heeft aangeefster er niet voor kunnen kiezen om aan deze gedragingen van verdachte te ontkomen, zodat zij die telkens heeft moeten dulden en verdachte telkens inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer, niet wetend wat verdachte telkens “hierna weer” zou doen jegens haar of mensen in haar omgeving
Het verweer van de verdediging dat het contact dat verdachte zocht moet worden gezien in het kader van de afronding en financiële afwikkeling van de relatie, wordt dan ook verworpen. Het contact ging beduidend verder dan dat. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 2 en 3
Vormverzuimen
Ten aanzien van het door de verdediging gevoerde verweer dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, nu verdachte tijdens zijn verhoor over de verdenking van schending van het ambtsgeheim en computervredebreuk niet (opnieuw) is gewezen op het recht op consultatie- en verhoorbijstand, overweegt de rechtbank het volgende.
Een niet aangehouden verdachte dient te worden gewezen op de tegen hem gerezen verdenking, zijn consultatierechten van een raadsman en op zijn recht op rechtsbijstand. Indien dat voorschrift niet is nageleefd levert dat in beginsel een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv op.
Op grond van het dossier en het besprokene ter zitting stelt de rechtbank vast dat verdachte op 1 augustus 2019 is uitgenodigd voor een verhoor door de politie. Aan verdachte is meegedeeld dat hij werd verdacht van belaging. Verdachte heeft ervoor gekozen om geen advocaat te consulteren, omdat hij daar de financiële middelen niet voor had. Uit het proces-verbaal dat van het verhoor is opgemaakt, blijkt niet dat verdachte erop is gewezen dat hij op die beslissing kan terugkomen. Tijdens het verhoor over de verdenking van belaging is verdachte op enig moment ook geconfronteerd met verdenkingen van schending van het ambtsgeheim en computervredebreuk. In de uitnodiging voor het verhoor is verdachte hierover niet geïnformeerd. Op het moment dat de verdenkingen van schending van het ambtsgeheim en computervredebreuk ter sprake kwamen is verdachte niet opnieuw gewezen op zijn recht om een raadsman te consulteren met betrekking tot de nieuwe verdenkingen.
De rechtbank is van oordeel dat door het niet opnieuw wijzen van verdachte op zijn recht op consultatie- en verhoorbijstand daar waar hij wordt geconfronteerd met nieuwe verdenkingen, waarbij overigens sprake is van geheel nieuwe en andersoortige feiten, er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Deze andere feiten waren gelet op zijn beroep ook niet van ondergeschikte aard. Het gebruik maken van een op deze wijze verkregen verklaring levert een schending van het recht op een eerlijk proces op.
Het verweer van de verdediging slaagt in zoverre en het door dit verzuim verkregen bewijs, te weten de verklaring van verdachte zoals afgelegd tijdens het verhoor en de door hem opgestelde tijdlijn die hij voorafgaand aan het verhoor naar de politie heeft gestuurd, zal de rechtbank dan ook uitsluiten van het bewijs.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het hiervoor overwogene en de ontkennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit te komen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 2.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] hebben verklaard [4] dat de inloggegevens van verdachte zijn opgevraagd over de periode van 1 januari 2017 tot en met 8 mei 2019 en dat daar onderzoek naar is gedaan.
Verdachte heeft ter zitting verklaard [5] dat hij in de ten laste gelegde periode in de politiesystemen, met behulp van zijn gebruikersnaam en wachtwoord, informatie heeft opgezocht in delen van servers van de politie. Verdachte heeft verklaard dat het ging om het bevragen van de systemen over informatie betreffende zichzelf, mevrouw [slachtoffer] , de heer [naam 1] , een incident waarbij de heer [naam 2] betrokken is geweest, een zware mishandeling bij “ [etablissement] ” in Hengelo, een steekpartij aan de [adres 2] in Hengelo en incidenten in het horecagebied in Hengelo.. Verdachte heeft verklaard dat hij de informatie vanuit privébelang heeft opgevraagd en niet voor zijn politiewerkzaamheden.
Verdachte heeft ook verklaard dat hij voor informatie over mevrouw [naam 3] en de heer [naam 4] de politiesystemen heeft geraadpleegd, maar dat dat in het kader van zijn politiewerkzaamheden is geweest.
De rechtbank is op grond van de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte met het hem toegekende politie-account vanuit privébelang gegevens heeft opgevraagd in de politiesystemen. Dat geldt ook voor de door verdachte geraadpleegde gegevens over mevrouw [naam 3] en de heer [naam 4] . Verdachte heeft immers op twee momenten de politiesystemen geraadpleegd voor informatie over [naam 3] en [naam 4] . De tweede keer, op 26 april 2019, was verdachte niet in dienst. Bovendien waren verdachtes werkzaamheden die ten behoeve van de arrestantenwacht.
Door ook buiten diensttijd de politiesystemen te raadplegen, heeft verdachte niet in overeenstemming met de reden waarom hij een account voor de politiesystemen heeft gekregen gehandeld en zich derhalve schuldig gemaakt aan misbruik van het hem toegekende account om de politiesystemen te raadplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 28 januari 2019 tot en met 9 mei 2019 te Hengelo (O), meermalen wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen door
- tegen vriendinnen van [slachtoffer] te vertellen dat [slachtoffer] leugenachtig was en
misbruik van hem, verdachte, maakte en met vrienden, bekenden en familieleden van [slachtoffer] contact te zoeken en/of hebben over [slachtoffer] en
- goederen in de tuin van die [slachtoffer] te gooien en
- met [slachtoffer] op meerdere momenten contact te zoeken door haar te bellen en brieven, e-mailberichten en WhatsAppberichten te sturen en [slachtoffer] te vragen hem, verdachte, financieel te steunen en door haar te benaderen op een parkeerplaats en
- e-mailberichten aan de werkgever van [slachtoffer] te zenden met daarin vermeld feiten over wat [slachtoffer] hem, verdachte, zou hebben aangedaan en
- een wijkagent in te schakelen om contact met [slachtoffer] te krijgen en
- [slachtoffer] op haar werk te bellen en
- bij de ouders van [slachtoffer] een dossiermap in de brievenbus te doen met informatie over [slachtoffer] en hen de mededeling te doen dat er naaktfoto’s van [slachtoffer] zouden zijn;
3.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 9 mei 2019 te Hengelo (O), telkens opzettelijk en wederrechtelijk in geautomatiseerde werken, namelijk in delen van servers van de politie, is binnengedrongen met behulp van een valse sleutel, namelijk door onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam en/of wachtwoord voor een of meer applicaties en zich toegang te verschaffen tot delen van de servers van de politie, waarop die informatie was geplaatst met een ander doel dan waarvoor hem, verdachte, die gebruikersnaam en dat wachtwoord ter beschikking stonden en/of waarvoor hem die toegang was toegestaan door in voornoemde politiesystemen voor privégebruik en/of anders dan in het kader van het dienstbelang en/of anders dan waarvoor – en onder welke voorwaarden – hij de toegang tot die systemen had gekregen, informatie te bevragen betreffende:
- zichzelf en
- mevrouw [slachtoffer] en
- antecedenten betreffende de heer [naam 1] en
- een incident waarbij de heer [naam 2] betrokken is geweest en
- een zware mishandeling bij ‘ [etablissement] ’ te Hengelo en
- een steekpartij welke plaatsvond op de [adres 2] te Hengelo en
- incidenten in het horecagebied te Hengelo en
- mevrouw [naam 3] en de heer [naam 4] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 138ab en 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
belaging,
feit 3
het misdrijf:
computervredebreuk meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring van een of meer feiten een lagere taakstraf dan door de officier van justitie gevorderd moet volgen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-vriendin [slachtoffer] . Nadat [slachtoffer] eind januari 2019 de relatie met verdachte heeft verbroken, heeft hij tot begin mei van dat jaar stelselmatig inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer door niet alleen [slachtoffer] zelf veelvuldig en op verschillende manieren onrechtmatig te benaderen, maar ook haar familie, vrienden en werkgever. Verdachte heeft aan enkelen van hen uitvoerig uit de doeken gedaan wat er zou zijn voorgevallen tijdens de relatie met [slachtoffer] en wat [slachtoffer] voor persoon zou zijn. Het gedrag van verdachte is in die periode grensoverschrijdend geweest en dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Nadat [slachtoffer] op 7 mei 2019 aangifte heeft gedaan en er op 8 mei 2019 door de leidinggevende van verdachte met hem een gesprek is gevoerd, waarin hem duidelijk is gemaakt dat hij geen contact meer moest opnemen met [slachtoffer] , heeft verdachte dat ook niet meer gedaan. Daarmee heeft de aangifte, al dan niet in combinatie met dat gesprek, het effect gehad wat [slachtoffer] heeft beoogd, namelijk dat verdachte met zijn hinderlijke gedrag zou stoppen. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging, had de rechtbank, zoals hiervoor is overwogen, zich kunnen voorstellen dat voor dit feit van vervolging was afgezien. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank hier in het voordeel van verdachte rekening mee.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan computervredebreuk, door gedurende een periode van bijna tweeënhalf jaar met enige regelmaat informatie op te vragen in de computersystemen van de politie, zonder dat daartoe vanuit de uitoefening van zijn politietaak aanleiding bestond. Het gaat om informatie over verdachte zelf, zijn ex-vriendin [slachtoffer] , de ex-man van [slachtoffer] en nog een aantal andere personen en incidenten in/uit de omgeving van verdachte. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen de privacy van de betrokkenen geschaad. Het opvragen van vertrouwelijke informatie in de computersystemen van de politie doet immers ook ernstig afbreuk aan de integriteit van de politie. Daarmee heeft verdachte ook het vertrouwen van burgers in de politie geschaad. De rechtbank rekent ook dit verdachte aan.
Niet is gebleken dat verdachte de opgevraagde informatie gedeeld heeft met anderen of dat hij anderszins verkeerde intenties heeft gehad. De rechtbank heeft de indruk gekregen dat verdachte zijn nieuwsgierigheid niet altijd heeft kunnen bedwingen en dat hij zijn politietaak dermate serieus nam, dat hij ook in privétijd de systemen meende te moeten raadplegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 16 november 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. De rechtbank is zich ervan bewust dat dat het strafrechtelijk onderzoek voor hem vergaande consequenties heeft gehad en nog steeds heeft maar dat kon verdachte zelf ook voorspellen: dat het zou uitkomen en dat dat deze consequenties heeft. Verdachte is zijn baan bij de politie en daarmee een groot deel van zijn inkomsten kwijt geraakt en ondervindt nog steeds problemen bij het vinden van een nieuwe baan. Daarmee is de vrees voor herhaling van feit 3 niet reëel. Door het strafrechtelijk onderzoek en de gevolgen ervan is verdachte veel kwijtgeraakt, ook immaterieel. De rechtbank houdt daar rekening mee.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 10 augustus 2020 van L.B.J. van der Kolk. Daarin is vermeld dat het er op lijkt dat de gevolgen van de onderhavige verdenkingen een leereffect bij verdachte teweeg hebben gebracht en dat het hem er in de toekomst alles aan gelegen is om ingrijpende situaties als deze uit de weg te gaan. De reclassering schat de kans op recidive in als laag en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Gelet op het bovenstaande en omdat verdachte wordt vrijgesproken van het tweede aan hem ten laste gelegde feit, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf te zwaar is.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf van 40 uren in dit geval passend en geboden. De rechtbank ziet, net als de officier van justitie en de reclassering, geen aanleiding om daarvan een deel voorwaardelijk op te leggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
ontvankelijkheid
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
belaging;
feit 3:
computervredebreuk meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
40 (veertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. F.H.W. Teekman en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2020.
Mr. Teekman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, team Veiligheid, Integriteit en Klachten, met nummer IOZON19172
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 9 mei 2019 (pag. 20 t/m 26).
3.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 december 2020, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
4.Het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] van 5 augustus 2019 (pag. 4 t/m 18)
5.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 december 2020, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.