ECLI:NL:RBOVE:2020:4568

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
08.730235-18 (P) en 21.009043-13 (tul)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging in huiselijke kring met gevolgen voor de strafmaat

Op 30 december 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man uit Zwolle, die zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en bedreiging van een vrouw met wie hij een beginnende relatie had. De mishandeling vond plaats op 16 juni 2018, waarbij de verdachte het slachtoffer meermalen bij de nek en haren heeft vastgepakt. Daarnaast had hij op 26 mei 2018 via WhatsApp een bedreiging geuit, waarin hij het slachtoffer vertelde dat hij haar dood zou maken als hij haar ooit weer zou zien. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer had aangetast en gevoelens van onveiligheid had veroorzaakt in een situatie waarin zij zich veilig zou moeten voelen. De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren, die vervangen kan worden door 40 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank oordeelde dat een contactverbod niet nodig was, omdat er geen signalen waren dat de verdachte contact had gehad met het slachtoffer na de schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die in behandeling is voor zijn problematiek. De rechtbank verlengde ook de proeftijd van een eerder vonnis met één jaar.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.730235-18 (P) en 21.009043-13 (tul)
Datum vonnis: 30 december 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 december 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Ruessink en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. P.L.E.M. Krauth, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 16 juni 2018 in Zwolle [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2:op 26 mei 2018 in Zwolle [slachtoffer] heeft bedreigd met de dood.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Feit 1hij op of omstreeks 16 juni 2018 te Zwolle [slachtoffer] heeft mishandeld
door die [slachtoffer] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, bij de nek/hals en het hoofd/de haren te pakken en/of (vervolgens) (hard) aan de nek/hals en/of het hoofd/de haren te trekken/rukken;
Feit 2hij op of omstreeks 26 mei 2018 te Zwolle, althans in Nederland,
[slachtoffer] heeft bedreigdmet enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer] (via WhatsApp) de woorden/tekst te sturen/toe te voegen: "Ik maak je dood als ik je ooit weer zie", althans woorden/tekst van gelijkende dreigende aard en/of strekking.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman, kort gezegd, aangevoerd dat geen sprake is geweest van een effectieve bedreiging, een en ander bezien in het licht van alle contacten tussen [slachtoffer] en verdachte en de manier waarop zij met elkaar omgingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] , te weten:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 december 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal van aangifte van 16 juni 2018 pagina 16-17;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 16 juni 2018, pagina 22.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte ook het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Op 16 juni 2018 heeft [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) in haar aangifte van mishandeling verklaard dat verdachte haar op 26 mei 2018 had geappt: “Jij bent echt een psychopaat, verdwijn uit mijn leven, ik maak je dood als ik je ooit weer zie, ik meen het!”. Zij was door die eerder geuite bedreiging bang dat verdachte haar echt iets zou aandoen. Bij de aangifte is als bijlage een screenshot van deze WhatsApp berichten gevoegd. [2] Verdachte heeft ook bekend deze WhatsApp berichten aan [slachtoffer] gestuurd te hebben. [3]
De rechtbank overweegt dat niet vereist is dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanig indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in haar vrijheid belemmerd achtte, maar dat de bedreiging in het algemeen een dergelijke vrees kán opwekken. De aard van de uitlatingen en de inhoud van de gebezigde woorden vormen in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Bovendien heeft [slachtoffer] in haar aangifte verklaard dat verdachte met de bedreigende uitlatingen een gevoel van angst bij haar heeft aangewakkerd. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1hij op 16 juni 2018 te Zwolle [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht eenmaal bij de nek en de haren te pakken en vervolgens hard aan de nek en de haren te trekken;
Feit 2hij op 26 mei 2018 in Nederland,
[slachtoffer] heeft bedreigdmet enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer] via WhatsApp de woorden te sturen: "Ik maak je dood als ik je ooit weer zie".
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285 en 300 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
mishandeling
feit 2
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat daarnaast aan verdachte een maatregel op grond van artikel 38v Sr zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, inhoudende dat verdachte geen contact zal hebben met [slachtoffer] , met een vervangende hechtenis van één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke taakstraf in omvang te beperken. Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is om op dit moment een contactverbod uit te vaardigen omdat de afgelopen twee jaar de voorwaarden van de schorsing van de voorlopige hechtenis niet zijn geschonden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een vrouw met wie hij op dat moment in de beginfase van een relatie zat. Door zijn handelen heeft hij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast en gevoelens van onveiligheid bij haar veroorzaakt, in een huiselijke situatie waarin zij zich juist veilig zou moeten voelen. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Daarnaast heeft verdachte op een eerder moment al een bedreiging geuit naar het slachtoffer. De rechtbank houdt wat betreft de ernst van de bedreiging rekening met de omstandigheden waaronder deze bedreiging heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennis genomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 november 2020, waaruit blijkt dat verdachte in 2016 onherroepelijk is veroordeeld wegens (poging tot) mensenhandel.
Op 19 november 2020 heeft S. Roelofs, reclasseringswerker, een rapport over verdachte uitgebracht. Zij heeft beschreven dat verdachte vanuit zijn verleden bekend is met trauma
gerelateerde klachten, stemmingsklachten, persoonlijkheidsproblematiek en agressieproblematiek. Hij vluchtte in diverse (destructieve) partnerrelaties of kortstondige seksuele contacten vanuit een hang naar prikkels en avontuur. De huidige tenlastelegging vond plaats vanuit een context van een dergelijke kortstondige (destructieve) partnerrelatie. Mede vanwege oplopende spanningen en stress ontbrak het hem aan adequate coping- en emotieregulatie vaardigheden. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld.
Na het ten laste gelegde zijn er geen signalen meer geweest van politie- of justitiecontacten en verdachte committeert zich sinds 2019 op vrijwillige basis aan een forensisch ambulant behandeltraject bij de forensische polikliniek De Tender. Uit een voortgangsevaluatie van De Tender van 3 november 2020 blijkt dat op dat moment (vermoedelijk) sprake is van een narcistische en antisociale persoonlijkheidsstoornis, gekeken naar de wijze waarop verdachte zich manifesteert en gedraagt in het contact, de geringe mate van empathie die hij heeft en het geweten dat zeer onderontwikkeld lijkt te zijn. De behandeling is gericht op de gebrekkige gewetensontwikkeling en het delictgedrag. Verdachte komt afspraken na, laat motivatie voor gedragsverandering en -beïnvloeding zien en de behandelaar van De Tender rapporteert een voorzichtige maar positieve ontwikkeling. De reclassering ziet onder deze omstandigheden geen meerwaarde in reclasseringsinterventies naast de reeds ingezette behandeling.
De rechtbank neemt voorts de ouderdom van de feiten in aanmerking bij de op te leggen straf, alsook de omstandigheid dat verdachte al sinds juni 2018 in een schorsing van de voorlopige hechtenis loopt.
Alles afwegend, acht de rechtbank een taakstraf van 80 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
De rechtbank acht oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] , niet proportioneel en ook niet noodzakelijk. Bij de schorsing van de voorlopige hechtenis is een contactverbod met het slachtoffer opgelegd en de reclassering heeft vermeld dat er geen signalen zijn dat verdachte nadien contact heeft gehad met het slachtoffer. Verdachte heeft dit ter zitting bevestigd. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanwijzingen dat thans sprake is van de situatie dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich belastend naar deze persoon toe zal gedragen.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de in het arrest van 12 februari 2016 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bepaalde proeftijd verlengd zal worden met één jaar.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de proeftijd met een jaar kan worden verlengd.
De hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn door de verdachte begaan voor het einde van de in voornoemd arrest gestelde proeftijd. De rechtbank acht op dit moment tenuitvoerlegging echter niet opportuun, omdat dit zou leiden tot doorkruising van het lopende behandeltraject en tot gevolg zou hebben dat verdachte een forse studieschuld zou krijgen, wat in algemene zin als risicoverhogend kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de proeftijd verlengen voor de duur van 1 (één) jaar.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
mishandeling
feit 2
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
80 (tachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
-
verlengtde in het vonnis van 12 februari 2016 met parketnummer 21.009043-13 bepaalde proeftijd
met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.J.C. Monincx, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. R.M. van Vuure, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 december 2020.
Buiten staat
Mr. N.J.C. Monincx is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018265230. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van 16 juni 2018, pagina 17 en 19.
3.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 december 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.