Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak, die op 21 december 2020 door de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee ex-echtgenoten die in algehele gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest van 1999 tot 2020. De ex-echtgenoten hebben verschillende vorderingen ingediend met betrekking tot de uitvoering van de al eerder vastgestelde verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank had eerder op 3 juli 2020 een beschikking gegeven waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap was vastgesteld, inclusief bepalingen over de hypotheeklasten van de echtelijke woning. De eiser vorderde onder andere betaling van achterstallige hypotheektermijnen en een bijdrage in de kosten voor het aanvragen van een energielabel voor het pand. De gedaagde voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vorderingen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij de vorderingen van de eiser, aangezien de overdracht van het woon-/winkelpand gepland stond voor 30 december 2020. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser grotendeels toe, inclusief de betaling van de achterstallige hypotheeklasten en de kosten voor het energielabel. De gedaagde werd ook veroordeeld om zorg te dragen voor het ophalen van bepaalde goederen uit het pand. In reconventie werden de vorderingen van de gedaagde afgewezen, omdat er onvoldoende spoedeisend belang was aangetoond. De gedaagde werd in de proceskosten veroordeeld.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van beide partijen met betrekking tot de huwelijkse schulden en de noodzaak om zich naar de eisen van redelijkheid en billijkheid te gedragen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen in conventie toegewezen en de vorderingen in reconventie afgewezen, met een duidelijke uiteenzetting van de overwegingen die tot deze beslissing hebben geleid.