ECLI:NL:RBOVE:2020:4560

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
C/08/257197 / KG ZA 20-260
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding tussen ex-echtgenoten over uitvoering van de verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en betaling van hypotheeklasten

In deze zaak, die op 21 december 2020 door de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee ex-echtgenoten die in algehele gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest van 1999 tot 2020. De ex-echtgenoten hebben verschillende vorderingen ingediend met betrekking tot de uitvoering van de al eerder vastgestelde verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank had eerder op 3 juli 2020 een beschikking gegeven waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap was vastgesteld, inclusief bepalingen over de hypotheeklasten van de echtelijke woning. De eiser vorderde onder andere betaling van achterstallige hypotheektermijnen en een bijdrage in de kosten voor het aanvragen van een energielabel voor het pand. De gedaagde voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vorderingen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij de vorderingen van de eiser, aangezien de overdracht van het woon-/winkelpand gepland stond voor 30 december 2020. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser grotendeels toe, inclusief de betaling van de achterstallige hypotheeklasten en de kosten voor het energielabel. De gedaagde werd ook veroordeeld om zorg te dragen voor het ophalen van bepaalde goederen uit het pand. In reconventie werden de vorderingen van de gedaagde afgewezen, omdat er onvoldoende spoedeisend belang was aangetoond. De gedaagde werd in de proceskosten veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van beide partijen met betrekking tot de huwelijkse schulden en de noodzaak om zich naar de eisen van redelijkheid en billijkheid te gedragen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen in conventie toegewezen en de vorderingen in reconventie afgewezen, met een duidelijke uiteenzetting van de overwegingen die tot deze beslissing hebben geleid.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : C/08/257197 / KG ZA 20-260
Vonnis in kort geding van 21 december 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
advocaat: mr. H. Hulshof
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
advocaat: mr. W.J.A. van Es.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 19 december 2020;
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie;
- de nadere producties en de pleitnota van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling op 7 december 2020, die via online verbinding is gehouden en waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest van
[1999] tot [2020] . De echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zijn vastgesteld bij beschikking van deze rechtbank van
3 juli 2020. Voor zover van belang is in die beschikking het volgende vermeld:
“(…)
6.3.
Partijen zullen de netto-opbrengst van de echtelijke woning na onderhandse verkoop en levering bij helfte delen met dien verstande dat de rechtbank zal bepalen dat de vrouw tot datum levering dehelftvan de hypotheekrente, in haar geval € 231,-, noodzakelijkerwijs blijft voldoen nu de man mede vanwege reeds lopende aflossingsverplichtingen hiervoor onbetwist geen draagkracht heeft, en ondanks het gegeven dat de vrouw geen woongenot heeft van de echtelijke woning. (…)
6.8.
Anders dan de vrouw stelt en heeft verzocht, met een beroep op het thans toepasselijke huidige artikel 1:100 lid 2 BW, ziet de rechtbank geen termen om de onderlinge, interne draagplicht voor alle schulden van partijen, in afwijking van de hoofdregel van het wettelijk stelsel, anders te kwalificeren dan als huwelijkse schulden, die partijen procentueel anders dan bij helfte dienen te dragen.
(…)
6.11.
De man heeft ter zitting toegezegd, op afroep door de vrouw, aan de vrouw feitelijk ter hand te stellen (…). En ook de kappersstoel en de alsnog te verwijderen bijbehorende wastafel, indien de makelaar dit akkoord vindt vanwege de inmiddels gestarte verkooppresentatie. Deze items zullen in dat geval worden opgehaald door/met een kennis/vriendin van de vrouw, doch zonder de nieuwe partner van de vrouw.
(…)”
2.2.
Tot de (ontbonden) huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoort een woon-winkelpand, gelegen aan de [adres] in [plaats] . Op het pand rust een hypotheekrecht ten behoeve van Florius. De hypothecaire lening bedraagt (op moment van dagvaarden) € 197.000,00. Aan de hypotheek zijn twee beleggingspolissen van ASR gekoppeld (polisnummers [aaaa] en [bbbb] ). Tevens rust op het pand een executoriaal beslag, gelegd door Design Heroes.
2.3.
Het pand is onder voorbehoud verkocht voor € 217.500,00. Er zal dus sprake zijn van een overwaarde. De overdracht van het pand staat gepland op 30 december 2020.
2.4.
Er zijn meerdere huwelijkse schulden, waaronder schulden bij International Card Services B.V. (hierna: ICS) en de [gemeente] .

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] een bedrag van € 924,00 aan achterstallige hypotheektermijnen over de maanden juli t/m oktober 2020 te betalen, alsmede met ingang van 1 november 2020 een bedrag van € 231,00 per maand tot de datum van de notariële overdracht van het woon-/winkelpand aan de [adres] te [plaats] ;
[gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] een bedrag van € 274,20 te betalen als bijdrage in de kosten van het door eiser aan te vragen energielabel voor het woon-/winkelpand aan de [adres] te [plaats] ;
[gedaagde] veroordeelt zorg te dragen voor het verwijderen en laten ophalen van de kappersstoel en de bijbehorende wastafel, alsmede van de overige aan [gedaagde] toebedeelde goederen uit het woon-/winkelpand aan de [adres] te [plaats] voor 19 december 2020, op verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure in conventie.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[eiser] veroordeelt om binnen 24 uur na dit vonnis aan notariskantoor het Notarieel Lever notaris Lever te Meppel, schriftelijk mede te delen, onder overlegging van een bewijs/afschrift daarvan aan [gedaagde] , dat:
hij ermee kan instemmen dat de helft van de netto-verkoopopbrengst van de verkoop en overdracht van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] in [plaats] , op een door [gedaagde] aan te geven bankrekening wordt betaald;
de waarde van de aan Florius verpande polissen van ASR met polisnummers [aaaa] en [bbbb] worden voldaan aan de notaris ten behoeve van de aflossing van de hypothecaire geldlening en vordering van de [gemeente] en aldus de vragenlijst verkoop van het notarieel Notaris Lever in te vullen en aan de notaris te retourneren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat [eiser] weigert aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 20.000;
[gedaagde] machtigt om alle feitelijke handelingen en rechtshandelingen te mogen verrichten die noodzakelijk zijn voor de betaling aan haar van de helft van de netto-verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning en de mededeling aan de notaris dat de waarde van de aan Florius verpande polissen van ASR met polisnummers [aaaa] en [bbbb] worden aangewend voor de aflossing van de hypothecaire geldlening en vordering van de [gemeente] , met de bepaling dat dit vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van [eiser] voor de betaling van de helft van de netto-opbrengst van de woning aan [gedaagde] alsmede met de bepaling dat dit vonnis in de plaats komt van de voor de betaling aan haar van de helft van de netto­verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekeningen van gedaagde;
[eiser] veroordeelt binnen 24 uur na ontvangst van zijn deel van de netto-verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning aan ICS het openstaand saldo te voldoen van € 3.928,05, althans het op dat moment openstaande saldo, en de vrouw daarvan een betalingsbewijs te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat de man weigert aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 20.000,00;
[eiser] veroordeelt om het executoriaal beslag van Design Heroes op de voormalige echtelijke woning aan de Korte [adres] in [plaats] , te doen opheffen en doorhalen, voor 30 december 2020 en bewijsstukken van de opheffing en doorhaling van het beslag aan [gedaagde] en het Notarieel Lever notaris Lever te Meppel te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat de man weigert aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 20.000,00;
[eiser] veroordeelt in de kosten van de procedure in reconventie.
3.5.
[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Spoedeisend belang
4.1.
De voorzieningenrechter is bevoegd om in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen een voorziening bij voorraad is vereist, deze te geven. Het spoedeisend belang bij de vorderingen van [eiser] vloeit voort uit het feit dat de overdracht van het woon-/winkelpand staat gepland voor 30 december 2020. Voor die datum dient het energielabel te worden overgelegd en dient het pand ontruimd te zijn. Wat betreft de nakoming van de verplichting tot betaling van de hypotheekrente geldt dat [gedaagde] hiertoe al verplicht is op grond van de beschikking van 3 juli 2020, alleen kan op basis van die beschikking de vordering niet geïnd worden. Ook dit dient te gebeuren voor 30 december 2020. Dat heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt door te stellen dat een betalingsachterstand leidt tot een vermindering van de overwaarde en dus tot een hogere gezamenlijke schuldenlast.
De hypotheekrente en de kosten voor het energielabel
4.2.
[eiser] vordert dat [gedaagde] de achterstallige termijnen en de termijnen tot aan de overdracht van het woon-/winkelpand aan hypotheekrente voldoet. Ook vordert [eiser] dat [gedaagde] de helft van de kosten van het energielabel voor het pand betaalt. Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Onderzocht moet worden of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Dat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat een bodemrechter, wanneer deze later in een bodemprocedure over deze vordering zal moeten oordelen, de vordering zal toewijzen. Verder moet in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken worden.
4.3.
In de beschikking van 3 juli 2020 is bepaald dat [gedaagde] verplicht is om tot de overdrachtsdatum van het woon-/winkelpand de helft van de maandelijkse hypotheekrente, dat neerkomt op € 231,00 per maand, te betalen. Die beslissing zal hier dan ook het uitgangspunt zijn.
[gedaagde] heeft gesteld dat zij de hypotheekrente voor november 2020 heeft voldaan. Daartoe heeft zij een betalingsbewijs overgelegd. Voor de maanden juli tot en met oktober en december is noch gesteld, noch gebleken, dat [gedaagde] haar deel van de hypotheekrente heeft betaald. In zoverre, dus met uitzondering van de hypotheekrente voor november 2020, is het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk en is met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten dat een bodemrechter de vordering zou toewijzen. Gelet op het feit dat de vordering (grotendeels) onbetwist is, is van een restitutierisico geen sprake. [gedaagde] heeft overigens ook niet gesteld dat van een restitutierisico sprake zou zijn.
Voor zover [gedaagde] betoogt dat zij ook kosten heeft gemaakt, waar [eiser] voor de helft aan mee dient te betalen, geldt dat dit onvoldoende aannemelijk is geworden. Op geen enkele manier heeft [gedaagde] onderbouwd welke kosten [gedaagde] heeft gemaakt, waaraan [eiser] zou moeten meebetalen. Bovendien is dit betoog niet in de conclusie van antwoord in conventie, maar pas halverwege de zitting opgeworpen. Dat maakt dit verweer al met al niet sterk en weinig aannemelijk. De voorzieningenrechter gaat daarom aan dit betoog voorbij.
De vordering tot betaling van de hypotheekrente met betrekking tot de maanden juli tot en met oktober 2020 en december 2020 zal dus worden toegewezen.
4.4.
Daarnaast vordert [eiser] van [gedaagde] betaling van de helft van de kosten voor het aanvragen van een energielabel voor het woon-/winkelpand. Dat komt neer op een bedrag van € 274,20. [eiser] heeft gesteld belang te hebben bij de vordering, omdat hij zelf niet voldoende inkomen heeft. De vordering wordt niet door [gedaagde] weersproken. Bovendien wordt er door [gedaagde] geen ander belang tegenover gesteld. Van een restitutierisico is niet gebleken. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Het ophalen/verwijderen van goederen
4.5.
Tot slot vordert [eiser] dat [gedaagde] veroordeeld wordt om voor 19 december 2020 zorg te dragen voor het ophalen van de kappersstoel en de wastafel uit het woon-/ winkelpand. Ook deze verplichting van [gedaagde] is al vastgesteld in de beschikking van
3 juli 2020. Het ontruimd opleveren van het pand is in het belang van beide partijen. Tijdens de zitting zijn [eiser] en [gedaagde] overeengekomen dat [gedaagde] op zaterdag 12 december 2020 de goederen in het woon-/winkelpand zal ophalen. De voorzieningenrechter overweegt dat partijen tijdens de mondelinge behandeling weliswaar een afspraak hebben gemaakt, maar dat, gelet op de gebrouilleerde verhouding tussen partijen, niet valt uit te sluiten dat er nog een kink in de kabel komt. De vordering van [eiser] zal daarom worden toegewezen, met bepaling dat wanneer [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 100,00 per dag tot een maximum van € 2.500,00. Dat kan als stok achter de deur geen kwaad. Wel zal de voorzieningenrechter de datum per wanneer de spullen moeten zijn opgehaald, aanpassen, omdat de datum van dit vonnis is gelegen ná de in het petitum [1] genoemde datum van 19 december 2020. De voorzieningenrechter zal bepalen dat de spullen uiterlijk voor Kerstavond moeten zijn opgehaald.
Tot slot
4.6.
Nu [gedaagde] in conventie op alle punten in het ongelijk wordt gesteld, wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten in conventie. Aangezien aan [eiser] een toevoeging is verleend, zijn de kosten voor het uitbrengen van de dagvaarding (exclusief verschotten, zoals informatiekosten) in debet gesteld. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding aan [eiser] in aanmerking. De proceskosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.064,71 (bestaande uit € 1,71 aan informatiekosten, € 83,00 aan griffierecht en € 980,00 aan salaris van zijn advocaat).
in reconventie
De opbrengst van het woon-/winkelpand en de polissen bij ASR
4.7.
[gedaagde] vordert dat de helft van de netto-opbrengst van het woon-/winkelpand aan haar wordt overgemaakt, met instemming van [eiser] , dan wel door [gedaagde] te machtigen de benodigde feitelijke en rechtshandelingen daarvoor te verrichten. Ook vordert [gedaagde] dat de opbrengst van de ASR-polissen aan de notaris worden voldaan ten behoeve van de aflossing van de hypotheek en de vordering van de gemeente [plaats] .
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde] niet voldoende (spoedeisend) belang heeft bij het gevorderde. Er zal sprake zijn van een overwaarde op het pand. Zowel de netto-opbrengst van het pand als de opbrengst van de ASR-polissen, worden gestort op de rekening bij de notaris. Zolang de opbrengsten op de rekening bij de notaris staan, wordt [gedaagde] niet in haar belangen geschaad. Reeds daarom zal de vordering worden afgewezen.
Daarnaast geldt dat [eiser] en [gedaagde] zich tegenover elkaar naar de eisen van redelijkheid en billijkheid dienen te gedragen (art. 3:166 lid 3 jo. 6:2 BW). Zij zijn samen verantwoordelijk voor de huwelijkse schulden, zo wordt ook benadrukt in de echtscheidingsbeschikking. De oplossing voor de verdeling van de (opbrengsten en schulden van de) gemeenschap dient naar deze maatstaven plaats te vinden. Voor toewijzing van deze vorderingen is dan ook, zeker in kort geding, geen plaats.
Het openstaand saldo bij ICS
4.8.
[gedaagde] vordert dat [eiser] binnen 24 uur nadat [eiser] zijn deel van de verkoopopbrengst van het pand heeft ontvangen, het openstaand saldo bij ICS voldoet. De voorzieningenrechter overweegt dat voor deze voorziening, voor zover deze al spoedeisend is, geen enkele rechtsgrond bestaat. Er bestaat geen regel die [eiser] ertoe kan verplichten de schuld aan ICS met voorrang op alle andere schulden te voldoen uit zijn deel van de verkoopopbrengst. De vraag is zelfs hoe een dergelijke verplichting zich zou verhouden tot de gelijkheid van schuldeisers. Bovendien is in de beschikking van 3 juli 2020 bepaald dat de huwelijkse schulden bij helfte worden verdeeld. De voorzieningenrechter zal (en kan, gelet op de afstemmingsregel [2] ) niet afwijken van wat daarover in een bodemprocedure is bepaald. De voorzieningenrechter zal dit deel van de vordering daarom afwijzen.
Opheffing en doorhaling van het beslag
4.9.
Tot slot vordert [gedaagde] dat [eiser] het executoriaal beslag dat op het woon-/ winkelpand rust, doet opheffen en doorhalen. De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende. Het enkele feit dat [eiser] heeft nagelaten het beslag te vermelden op de vragenlijst voor de verkoop van de woning, kan niet tot gevolg hebben dat daardoor op [eiser] de verplichting komt te rusten om het beslag te doen opheffen en doorhalen. Bovendien is gebleken dat [eiser] reeds een kort geding tot opheffing van het beslag aanhangig heeft gemaakt, waarvan de zitting op 16 december 2020 gepland stond. Ambtshalve is bekend dat deze zitting geen doorgang heeft gevonden in verband met minnelijk overleg tussen [eiser] en Design Heroes. Gelet daarop oordeelt de voorzieningenrechter dat [eiser] reeds het mogelijke doet om het beslag op te heffen. [eiser] kan echter geen ijzer met handen breken, waarmee de voorzieningenrechter doelt op het feit dat indien blijkt dat het beslag door Design Heroes rechtsgeldig is gelegd, het voor [eiser] niet mogelijk is om het beslag te doen opheffen. In dat geval zal het beslag ten tijde van de overdracht van de woning moeten worden opgeheven door betaling van de vordering uit de overwaarde. Al met al zal de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening tot veroordeling van [eiser] om het beslag te doen opheffen en doorhalen, afwijzen.
Tot slot
4.10.
Nu [gedaagde] in reconventie op alle punten in het ongelijk wordt gesteld, wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op € 633,00 aan salaris van zijn advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 924,00 aan hypotheekrente, alsmede een bedrag van € 231,00 per maand vanaf 1 december 2020 tot aan de datum van de notariële overdracht van het woon-/winkelpand aan de [adres] in [plaats] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 274,20 aan kosten voor het energielabel;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot het zorgdragen voor verwijdering en het laten ophalen van de kappersstoel en de wastafel, alsmede van de overige aan [gedaagde] behorende goederen uit het woon-/winkelpand aan de [adres] in [plaats] voor 24 december 2020 te 18.00 uur, op verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 2.500,00;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in conventie, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.064,71;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in reconventie, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 633,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2020.

Voetnoten

1.Petitum = eis in de dagvaarding
2.d.w.z. dat, indien de rechter in kort geding moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, hij in beginsel zijn vonnis dient af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter.