ECLI:NL:RBOVE:2020:4526

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
8688397 \ CV EXPL 20-2174
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde zorgverzekeringspremie en facturen met betrekking tot zorgbehandelingen

In deze zaak vordert VGZ Zorgverzekeraar N.V. betaling van onbetaalde zorgverzekeringspremies en facturen van gedaagde, die een zorgverzekering bij VGZ heeft afgesloten. De procedure begon met een dagvaarding op 30 juli 2020, waarin VGZ gedaagde verzocht te betalen voor een totaalbedrag van € 201,55, bestaande uit hoofdsom, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde heeft een betalingsregeling getroffen, maar heeft deze niet nageleefd, wat leidde tot de vordering van VGZ.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde verantwoordelijk is voor tijdige betaling, ongeacht het ontbreken van een betalingslink. De rechter oordeelt dat de betalingsregeling is komen te vervallen door het niet voldoen aan de betalingsverplichtingen. De kantonrechter heeft de vordering van VGZ grotendeels toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten, omdat VGZ erkende dat er geen 14-dagenbrief was verzonden.

De rechter heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van € 142,64 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 265,09, en zijn nakosten toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. F.E.J. Goffin op 22 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 8688397 \ CV EXPL 20-2174
Vonnis van 22 december 2020
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V. BETREFFENDE BEWUZT,
gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem,
eisende partij, hierna te noemen VGZ,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 juli 2020 met producties,
- het schriftelijke verweer van [gedaagde] van 30 juli 2020,
- de conclusie van repliek, tevens houdende akte vermindering van eis, van 21 oktober 2020 met één productie.
1.2.
[gedaagde] heeft hierna, hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, niet meer gereageerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een zorgverzekering aangegaan bij VGZ. Uit hoofde van deze zorgverzekering is [gedaagde] premie verschuldigd aan VGZ.
2.2.
VGZ heeft op 25 oktober 2018 respectievelijk 1 mei 2019 facturen gestuurd met betrekking tot de premie over de maanden oktober 2018 en mei 2019, ter hoogte van in totaal € 217,30.
2.3.
In de periode van 20 februari 2018 t/m 17 september 2019 heeft [gedaagde] diverse zorgbehandelingen ondergaan. Deze zorgbehandelingen worden niet vergoed door VGZ. VGZ heeft facturen gestuurd aan [gedaagde] voor deze kosten in de periode van 19 april 2018 t/m 31 december 2019, ter hoogte van in totaal € 371,-.
2.4.
[gedaagde] heeft de onder 2.2 en 2.3 genoemde bedragen totaal ten bedrage van
€ 588,30 aanvankelijk niet betaald. [gedaagde] en de gemachtigde van VGZ zijn vervolgens een betalingsregeling overeengekomen. Per brief van 15 februari 2019 schrijft de gemachtigde van VGZ hierover:
“Ik ga akkoord met de betaling van uw schuld in termijnen van € 25,00 per maand. Dit geldt wel onder voorbehoud van de goedkeuring van cliënt(e) en de opeisbaarheid van het geheel wanneer enige termijn niet stip wordt betaald.
Uw betaling dient uiterlijk 28/02/2019 in mijn bezit te zijn. U dient zelf voor tijdige betaling zorg te dragen. Indien een termijn niet tijdig in mijn bezit is, zal de afbetalingsregeling komen te vervallen en zal ik, eventueel zonder nadere kennisgeving, overgaan tot het nemen van verdere maatregelen.”
2.5.
Blijkens productie 3 bij de dagvaarding heeft [gedaagde] vervolgens vanaf 7 maart 2019 t/m 24 april 2020 vijftien keer € 25,- betaald aan VGZ, in totaal dus € 375,-. In mei 2020 heeft [gedaagde] niet betaald. Op 18 juni 2020 heeft [gedaagde] € 70,66 aan VGZ betaald. In totaal heeft [gedaagde] dus een bedrag van € 445,66 voldaan. Het resterende bedrag van
€ 142,62 aan hoofdsom is niet betaald.

3.Het geschil

Vordering

3.1.
VGZ vordert bij dagvaarding – samengevat – [gedaagde] te veroordelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om te betalen een bedrag van € 201,55 bestaande uit € 142,64 aan hoofdsom,€ 10,51 aan wettelijke rente ex artikel 6:119 BW berekend tot 29 juli 2020 en
€ 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 201,55 vanaf 29 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure alsmede in de nakosten en de daarover verschuldigde BTW, een en ander als in de dagvaarding weergegeven.
3.2.
VGZ legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen [gedaagde] en VGZ een zorgverzekeringsovereenkomst bestaat, op grond waarvan premie verschuldigd is. Daarnaast stelt VGZ dat [gedaagde] zorgkosten verschuldigd is in verband met zorgbehandelingen die in de periode van 20 februari 2018 t/m 17 september 2019 hebben plaatsgevonden. Bij dagvaarding heeft VGZ gesteld dat [gedaagde] de verschuldigde bedragen ondanks herhaalde herinneringen en aanmaningen niet heeft voldaan en dat [gedaagde] als gevolg van de wanbetaling wettelijke rente verschuldigd is vanaf de vervaldata van de vorderingen. Bij repliek erkent VGZ dat geen 14-dagenbrief is verzonden. Zij ziet derhalve af van het vorderen van de buitengerechtelijke incassokosten en vermindert haar vordering met € 48,40.
Verweer
3.3.
[gedaagde] voert aan dat zij sinds 2019 een betalingsregeling heeft via de gemachtigde van VGZ voor € 25,- per maand. De laatste betaling heeft zij op 24 april 2020 gedaan. Volgens [gedaagde] ontvangt zij elke maand per e-mail bericht dat zij moet betalen, inclusief een IDEAL-betaallink, en betaalt zij dit direct. Na de betaling van eind april heeft [gedaagde] echter geen e-mail ontvangen en is haar die betaling ontschoten. Zij stelt geen enkele herinnering of aanmaning te hebben ontvangen na haar gemiste betaling. Daarnaast merkt zij op dat de producties van VGZ twee blanco pagina’s bevatten en dat zij hieruit niet op kan maken dat er herinneringen gestuurd zijn. [gedaagde] is het dan ook niet eens met de vordering, nu de normale gang van zaken door de gemachtigde van VGZ is gewijzigd zonder dit te vermelden, en [gedaagde] daardoor twee betalingen is vergeten.

4.De beoordeling

4.1.
VGZ erkent bij repliek dat een betalingsregeling met [gedaagde] is getroffen en dat zij (dan wel haar gemachtigde) uit coulance een link verstuurde voor elke betaling. Volgens VGZ betekent dit echter niet dat het uitblijven van betaling aan de gemachtigde van VGZ, aan VGZ kan worden tegengeworpen. In de brief van de gemachtigde van VGZ van 15 februari 2019 (zoals opgenomen onder 2.3) is immers vermeld dat [gedaagde] zelf verantwoordelijk is voor tijdige betaling. [gedaagde] had de betaling volgens VGZ dus zelf over moeten maken. Nu [gedaagde] ten minste twee betalingstermijnen heeft gemist, stelt VGZ dat zij terecht is overgegaan tot dagvaarden. Met de gemiste betalingen is de betalingsregeling immers komen te vervallen. Bovendien merkt VGZ op dat onderaan de brief vermeld staat dat eventueel zonder nadere kennisgeving zal worden overgegaan tot het nemen van verdere maatregelen.
4.2.
De kantonrechter overweegt het volgende. VGZ is niet verplicht om maandelijks een e-mail met betalingslink te sturen. Het ontbreken van een e-mail met betalingslink maakt de betalingsverplichting van [gedaagde] dan ook niet ongedaan. [gedaagde] diende zelf zorg te dragen voor tijdige betaling en had het bedrag op reguliere wijze over kunnen maken of VGZ kunnen verzoeken om een betalingslink. Nu [gedaagde] de termijnbetaling in mei 2020 niet heeft voldaan, is de betalingsregeling komen te vervallen en is het resterende bedrag opeisbaar geworden. Het had echter VGZ wel gesierd wanneer ze, na het niet ontvangen van de betaling van [gedaagde] in mei, [gedaagde] daarop had gewezen. Nu [gedaagde] echter, na de betaling in juni 2020, vervolgens ook de termijn over juli 2020 niet heeft betaald, kan niet gezegd worden dat VGZ op 30 juli 2020 [gedaagde] ten onrechte heeft gedagvaard. De hoofdsom ad € 142,64 zal derhalve worden toegewezen.
4.3.
Ook de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is in beginsel toewijsbaar. VGZ vordert een bedrag van € 10,51 aan wettelijke rente tot aan 29 juli 2020. Nu VGZ niet heeft gespecificeerd en onderbouwd vanaf welke datum/data welk restantbedrag opeisbaar is geworden, zal de wettelijke rente over de toegewezen hoofdsom ad € 142,64 worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, zijnde 30 juli 2020, tot de dag der algehele voldoening.
4.4.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Naar het oordeel van de kantonrechter voldoet de dagvaarding echter niet aan de daaraan te stellen eisen, nu VGZ de betalingsregeling – die relevant is voor de beoordeling van het geschil – pas bij repliek ter sprake heeft gebracht en nadat [gedaagde] de betalingsregeling in haar schriftelijke verweer genoemd heeft. De kantonrechter ziet hierin aanleiding om het salaris van de gemachtigde te beperken tot 1,0 punt in totaal voor de dagvaarding en de conclusie van repliek.
4.5.
De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van VGZ begroot als volgt:
- dagvaardingsexploot: € 100,89
- Verschotten:
Informatie DBR € 2,13
BRP voor dagvaarden € 2,07
- griffierecht: € 124,00
- salaris gemachtigde: € 36,00punten x tarief € 36,00)
Totaal: € 265,09
4.6.
De door VGZ apart gevorderde nakosten worden toegewezen, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten. Die kosten worden zoals te doen gebruikelijk begroot op een bedrag gelijk aan een half salarispunt van het in de hoofdzaak toegewezen salaris, met een maximum van € 120,-. Dat leidt in dit geval tot toewijzing van een bedrag van € 18,-. De gevorderde BTW over de nakosten zal, voor zover die nakosten zien op het salaris gemachtigde, worden afgewezen nu hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen kwijting aan VGZ te betalen een bedrag van € 142,64 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hiervoor toegewezen hoofdsom vanaf 30 juli 2020 tot de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van VGZ begroot op € 265,09, en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, de nakosten begroot op € 18,- (½ punt liquidatietarief) aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening, deze kosten verhoogd met BTW,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E.J. Goffin, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2020.