ECLI:NL:RBOVE:2020:4490

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
08/173571-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag tijdens vechtpartij in Zwolle met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 23 december 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 22-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een vechtpartij die plaatsvond in de nacht van 24 februari 2019 in Zwolle, waarbij de verdachte betrokken was na een woordenwisseling met het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, na de confrontatie, het slachtoffer met kracht tegen het hoofd had getrapt terwijl deze op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, maar sprak hem vrij van het medeplegen van het feit, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe samenwerking met een medeverdachte.

De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uur. Daarnaast moest de verdachte het slachtoffer een schadevergoeding van €719,70 betalen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij op eigen initiatief hulp had gezocht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zou leiden tot de dood van het slachtoffer, en dat het geweld dat hij had toegepast niet alleen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer had aangetast, maar ook gevoelens van onveiligheid had veroorzaakt in de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/173571-19 (P)
Datum vonnis: 23 december 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 december 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Markink-Grolman en van wat door verdachte en de raadsman mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op
24 februari 2019 schuldig heeft gemaakt aan (primair) het medeplegen van een poging tot doodslag, dan wel (subsidiair) poging tot zware mishandeling, dan wel (meer subsidiair) openlijke geweldpleging.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij op of omstreeks 24 februari 2019 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met kracht meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht, althans het hoofd en/of lichaam heeft geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt, ook terwijl die [slachtoffer] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 24 februari 2019 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]
met kracht meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht, althans het hoofd en/of lichaam heeft geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt, ook terwijl die [slachtoffer] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 24 februari 2019 te Zwolle openlijk, te weten aan de Jufferenwal, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door met kracht meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht, althans het hoofd en/of lichaam te slaan/stompen en/of trappen/schoppen, ook terwijl die [slachtoffer] op de grond lag,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of een (af)gebroken tand en/of kneuzingen op/van het lichaam, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 24 februari 2019 heeft midden in de nacht een vechtpartij plaatsgevonden in het centrum
van Zwolle. Daarbij waren ten minste drie jongens, onder wie verdachte, betrokken. De
vechtpartij is deels opgenomen door beveiligingscamera’s. Eén van de jongens heeft bij de
vechtpartij letsel opgelopen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en dient te worden veroordeeld voor de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, aangezien dat feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het primair en het subsidiar ten laste gelegde.
Op basis van de camerabeelden kan weliswaar worden vastgesteld dat er een trappende beweging is gemaakt in de richting van de schouder/het hoofd van aangever, maar niet kan worden vastgesteld dat aangever daadwerkelijk tegen zijn hoofd is geraakt. Het overtuigende bewijs ontbreekt. De raadsman heeft zich ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Vast staat dat in de nacht van 14 februari 2019 een vechtpartij heeft plaatsgevonden in het centrum van Zwolle, waarbij het slachtoffer letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever meerdere keren (ongeveer 5 of 6 keer) heeft geschopt en geslagen tegen zijn been en zijn gezicht. Verdachte heeft – na het bekijken van de camerabeelden tijdens de zitting – ook verklaard dat hij, nadat aangever op de grond lag, één keer in de richting van zijn hoofd heeft geschopt. Er bestaat verdeeldheid over de vraag of aangever daadwerkelijk door de trap/schop van verdachte op of tegen zijn hoofd is geraakt.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen met een beschrijving van de camerabeelden. De verbalisant beschrijft dat hij ziet dat man 2, waarvan vast staat dat dit verdachte is, het slachtoffer op zijn hoofd trapt. De rechtbank heeft ter terechtzitting kennis genomen van deze beelden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij degene is met de zwarte jas, de persoon in de jas met camouflageprint is [medeverdachte] . In het proces-verbaal van bevindingen wordt beschreven dat op deze beelden te zien is dat verdachte aangever op zijn hoofd trapt, nadat aangever op de grond is terecht gekomen. Op de beelden is duidelijk te zien dat verdachte zijn been opheft en dat hij met kracht naar beneden trapt, in de richting van het hoofd van aangever, dat aangever door deze trap op zijn hoofd wordt geraakt, uit balans raakt en naar achteren beweegt. Dat aangever daadwerkelijk op zijn hoofd – en niet tegen andere dichtbij gelegen lichaamsdelen zoals zijn schouder – is geraakt, leidt de rechtbank verder af uit het feit dat bij aangever geen letsel is geconstateerd op andere plekken dan het gezicht, hoofd en de achterzijde van zijn borstkas. Uit de aangifte blijkt dat aangever korte tijd bewusteloos op de grond heeft gelegen en – blijkens het journaal van de huisarts – onder meer zwellingen aan zijn hoofd en een hersenschudding heeft opgelopen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande dan ook vast dat verdachte aangever met kracht een trap op zijn hoofd heeft gegeven.
Kwalificatie
Uit het dossier noch uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat verdachte
zogenoemd “vol” opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De vraag die de
rechtbank moet beantwoorden is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en
wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De
beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in
het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis
toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Daarbij kunnen sommige handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer op een
bepaald gevolg zijn gericht dat het niet anders kan zijn dan dat sprake is van opzettelijk
handelen.
De rechtbank overweegt dat zij in de concrete omstandigheden van dit geval het met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd en lichaam trappen van een op de grond liggend persoon die zich niet meer verweert, aanmerkt als een poging tot doodslag. De rechtbank overweegt dat het een algemene ervaringsregel is dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is. Het is tevens een feit van algemene bekendheid dat het geven van een harde schop tegen het hoofd levensbedreigende (hersenfunctie)stoornissen tot gevolg kan hebben. Eén harde trap tegen het hoofd kan al dodelijk zijn. Door zo te handelen heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de aangever zou komen te overlijden en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. Het handelen van de verdachte wordt qua uiterlijke verschijningsvorm ook geacht daarop gericht te zijn geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met het ten laste gelegde en vereiste voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Partiële vrijspraak van het medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat zij verdachte van het onderdeel ‘medeplegen’ zal vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 24 februari 2019 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met kracht meermalen tegen het hoofd en/of lichaam heeft gestompt en/of getrapt, ook terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder het primair ten laste gelegde meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
poging tot doodslag;

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om de taakstraf, zoals gevorderd door de officier van justitie, te matigen en aan te sluiten bij de opgelegde taakstraf in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] .
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich in de nacht van 24 februari 2019 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Tijdens het uitgaan ontstond midden in de nacht een woordenwisseling tussen een aantal jongens op straat, waarbij verdachte – nadat de woordenwisseling was gesust – de confrontatie heeft voortgezet in een vechtpartij. Verdachte was onder invloed van alcohol. Door het uitgeoefende geweld is het slachtoffer op de grond beland, waarna verdachte hem vervolgens met geschoeide voet tegen zijn hoofd heeft getrapt. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel opgelopen aan zijn hoofd en lichaam.
Door het toegepaste geweld is niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar zijn bij het slachtoffer en anderen ook gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht. Het toegepaste geweld was zelfs zodanig dat het slachtoffer aan het letsel had kunnen overlijden. De rechtbank overweegt dat het niet aan verdachte te danken is dat de lichamelijke gevolgen voor het slachtoffer niet ernstiger zijn.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 16 november 2020. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van 17 november 2020. Hieruit blijkt dat het ten laste gelegde een indirect gevolg lijkt te zijn geweest van een aantal moeilijke omstandigheden in de thuissituatie van verdachte. Verdachte wist zich in deze periode geen raad met zijn emoties. Inmiddels lijken de verschillende leefgebieden op orde te zijn en is er sprake van een kentering in zijn leven; er is rust in de thuissituatie, verdachte is spraakzamer, verdachte is gestopt met alcoholgebruik en heeft een regeling voor zijn schulden getroffen. Daarnaast heeft verdachte op vrijwillige basis en (mede) op eigen initiatief hulp bij Stichting Limor gezocht, waar naast praktische hulp ook nadere diagnostiek plaatsvindt. De reclassering schat de kans op recidive daarom in als laag. Gelet op het voorgaande acht de reclassering interventies of toezicht niet noodzakelijk. De reclassering adviseert dan ook een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, zonder bijzondere voorwaarden.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die gewoonlijk voor een poging tot doodslag worden opgelegd.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de relatief jonge leeftijd van verdachte, ziet de rechtbank echter aanleiding om hiervan af te wijken en bij de onvoorwaardelijk op te leggen straf te kiezen voor een (forse) taakstraf. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte ter zitting oprechte spijt heeft betuigd, en dat hij – na het zien van de camerabeelden – erg van zijn eigen gedragingen lijkt te zijn geschrokken. De rechtbank houdt daarnaast in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij op eigen initiatief hulp heeft gezocht. De rechtbank houdt voorts rekening met het tijdsverloop in deze zaak. Om recht te doen aan de ernst van het bewezen verklaarde en omdat de rechtbank wil voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan strafbare feiten, zal de rechtbank tevens een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te sluiten bij de straf die in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] is opgelegd, nu in die zaak sprake is van een minder ernstig strafbaar feit, er sprake is van een geringer aandeel, en tevens – anders dan in deze zaak – het jeugdstrafrecht van toepassing is.
Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde
partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag
van € 1.312,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- inkomstenderving € 185,32;
- reparatiekosten telefoon € 342,70;
- tandartskosten € 34,38.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 750,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk wordt toegewezen voor zover deze ziet op de inkomstenderving en de tandartskosten. De immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 500,-. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij geconformeerd aan hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te
staan dat door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade is toegebracht aan de
benadeelde partij, voor zover het gaat om de inkomstenderving vanwege het lichamelijk
letsel en de tandartskosten. Deze opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en
voldoende onderbouwd. De rechtbank zal naast de materiële schade een bedrag van € 500,- toewijzen voor de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van het strafbare feit en de rechtbank aanleiding ziet de immateriële schade te matigen. Over de gevorderde reparatiekosten van de telefoon overweegt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat de betreffende telefoon door het bewezen verklaarde is beschadigd.
De rechtbank zal het gevorderde daarom hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 719,70, te
vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit
is gepleegd en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 63 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder het primair ten laste gelegde meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:het misdrijf:
poging tot doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
80 (tachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [slachtoffer]van een
bedrag van
€ 719,70 (zegge: zevenhonderdnegentien euro en zeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2019, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij
gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit
vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de
kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlandenvan een bedrag van
€ 719,70 (zegge: zevenhonderdnegentien euro en zeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2019, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
14 dagenkan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de
benadeelde partij [slachtoffer]voor een deel van
€ 592,70 niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Haar, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. C.A. Peterzon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2020.
Buiten staat
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 26 februari 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 6-7):
(...) Ik doe aangifte van mishandeling, deze mishandeling heeft plaatsgevonden op zondag24 februari 2019 tussen 4:45 uur en 5:15 uur aan de Jufferenwal te Zwolle. (...) Ik zag dat na ongeveer 20 seconden een jongen uit de andere groep bij ons kwam staan en zich ermee ging bemoeien. De sfeer werd grimmiger omdat deze jongen opgefokt reageerde. Het begon met een beetje duw werk van hun kant (…) Wat er daarna gebeurd is weet ik niet. Ik weet dat ik op de grond lag en in mijn onderbewustzijn voelde ik een trap in mijn rug. Ik was bewusteloos. Toen ik weer bij kwam voelde ik mij duizelig en versuft. Ik wist even niet waar ik was. Alles zag er als waas uit. Ik voelde mijn hele hoofd bonken, ik voelde dat mijn neusbrug erg veel pijn deed en ik voelde dat de linkerzijde van mijn kaak pijn deed. Ook voelde ik pijn aan de rechterzijde van borstkas. Ik wilde opstaan maar kan niet herinneren dat ik dit gedaan heb. (...) Ik merkte toen ook dat ik een stuk van mijn linker snijtand (onderkaak) miste. (...)
2. Een schriftelijk bescheid, te weten aantekeningen huisarts H. Post, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 10):
(…) rechts op achterhoofd licht zwelling, niet blauw doorschijnend, ook bij linker slaap lichte zwelling, neusrug gevoelig (neus goed doorgankelijk), stukje van tand (gaat nog naar tandarts), rechter achterzijde borstkas gevoelig, hersenschudding/hoofdtrauma (…)
3. Het proces-verbaal van bevindingen van 8 maart 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 11):

(…) Op vrijdag 8 maart 2019 heb ik, verbalisant, beelden bekeken (…) Op de camerabeelden, met naam ZW013 Jufferenwal, zag ik dat op 24-02-2019 omstreeks

4.58
uur, onder in beeld, vier mannen met elkaar aan het praten waren, (foto 1)
Ik zag dat de personen enkele seconden uit beeld waren om vervolgens weer in beeld te
komen. Ik zag dat 2 mannen met elkaar aan het vechten waren, ik zag beide mannen
slaande bewegingen maakten naar ieders hoofd. (in dit proces-verbaal verder MAN 1 en
MAN 2 genoemd) (foto 2, 3 en 4) Ik zag dat MAN 1 naar de grond ging en dat MAN 2 MAN 1 op of in de richting van het hoofd sloeg. (foto5) (…) Ik zag dat vervolgens MAN 2 MAN 1 op zijn hoofd trapte, (foto 7) (…)
4. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 15 december 2020, inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…) Op de camerabeelden ben ik de persoon met de zwarte jas. De persoon met de camouflagejas is [medeverdachte] .(…)
Ik zie op de camerabeelden dat ik één keer richting het hoofd van aangever schop. (…)
5.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 29 mei 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 19-24):
(…) A: Hij werd agressief tegen mij. Hij heeft mij twee keer geslagen. Ik heb geregeerd met een schop tegen zijn been. (…)V: Ik toon je enkele foto's / printjes afkomstig van de bewegende camerabeelden vande beveiligingscamera's van de binnenstad, Herken je deze personen?A: Ja dat ben ik met de zwarte jas (…)V: Is er geslagen en hoe ging dat?A: Ik kreeg twee klappen van hem en ik gaf hem een schop. (…)V: waar heb je hem geraakt?A: Op zijn gezicht. (…).V: Hoe vaak heb je hem geraakt?A: Ik denk ook ongeveer 5 of 6 keer. (...)