ECLI:NL:RBOVE:2020:4489

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
08-950507-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor seksuele handelingen met slachtoffer in staat van verminderd bewustzijn

Op 23 december 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige man, die werd beschuldigd van het plegen van seksuele handelingen met een slachtoffer dat op dat moment in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 april 2018 in Hengelo, terwijl het slachtoffer onder invloed van alcohol was, handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast moet hij het slachtoffer een schadevergoeding van ruim 2500 euro betalen.

De rechtbank heeft tijdens de zitting op 19 juni en 11 december 2020 de vordering van de officier van justitie, mr. E.J. Leunk, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. van Denderen, gehoord. De tenlastelegging omvatte het seksueel binnendringen van het slachtoffer, terwijl deze in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat het slachtoffer had gedronken en dat zij niet in staat was om weerstand te bieden tegen de seksuele handelingen.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de resultaten van forensisch onderzoek in overweging genomen. De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer had ontmoet en dat zij hem had gepijpt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, terwijl hij wist dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van het seksuele binnendringen bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-950507-18 (P)
Datum vonnis: 23 december 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 19 juni 2020 en 11 december 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.J. Leunk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. H.J.M. van Denderen, advocaat te Hengelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte seksueel is binnengedrongen bij [aangeefster] (hierna: aangeefster), terwijl zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 22 april 2018 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), met [aangeefster] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten het één of meermalen duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis in de mond en/of vagina van die [aangeefster] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om het ten laste gelegde feit bewezen te verklaren, primair omdat er geen sprake was van een toestand van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht en subsidiair omdat er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. De voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
Verdachte is in de nacht van 21 op 22 april 2018 uitgegaan in [discotheek] te Hengelo (O). Aangeefster is eveneens die nacht met vrienden en vriendinnen in [discotheek] geweest. Verdachte en aangeefster kennen elkaar niet. Omstreeks 03.02 uur heeft aangeefster [discotheek] verlaten en heeft zij zich enige tijd met [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] buiten opgehouden.
Op camerabeelden is te zien dat aangeefster en de twee jongens en twee meisjes erg beweeglijk zijn. Het groepje hangt ook aan elkaar. Eén van de meisjes tilt aangeefster op waarbij ze samen komen te vallen. Aangeefster valt met haar rug op de grond en het meisje valt bovenop haar. Hierna staan ze weer met moeite op, komt één van de jongens erbij staan en maakt een andere jongen een selfie met aangeefster, het meisje en de jongen, waarna aangeefster onvast ter been langs de gele container het steegje aan de rechterzijde van de bioscoop inloopt. Het is dan 03.20 uur. Op camerabeelden is voorts te zien dat verdachte om 03.19 uur [discotheek] verlaat en voornoemd steegje inloopt. Vervolgens is op camerabeelden om 03.24 uur te zien dat een scooter met voorop een windscherm vanuit de richting Beekstraat, uit het steegje (Markstraat) komt rijden. De scooter rijdt linksaf de Markstraat op en rijdt rechtdoor de Pastoriestraat in. Op deze scooter zit verdachte. De scooter is dan van de voorzijde in beeld. Om 03.25 uur is de scooter van de achterzijde te zien. Aangeefster zit dan bij verdachte achterop de scooter. De scooter rijdt vanaf de Deldenerstraat linksaf het Bevrijderslaantje op.
Om 03.41 uur komt verdachte alleen het Bevrijderslaantje uit rijden. Kort voor 04.00 uur treft een getuige aangeefster op een bankje aan het Bevrijderslaantje aan. Aangeefster is dan bij kennis, maar reageert nergens op. Op aanwijzen van de getuige treffen verbalisanten om 04.00 uur aangeefster voorovergebogen zittend op een stenen muurtje/bankje aan en zien dat haar rokje tot haar middel omhoog is getrokken en gedraaid zit. De knoop en de ritssluiting van het rokje zijn geheel open en haar panty is kapot (onder meer) ter hoogte van de bovenbenen. Verbalisanten zien verder dat aangeefster op beide knieën bloedende schaafplekken en op haar schouders een lichte schaafplek heeft. Verbalisanten zien ook dat aangeefster op de grond braakt en dat er braaksel in haar haren zit. Daarnaast treffen de verbalisanten in haar braaksel blauwe stukjes vaste stof ter grootte van een tot een enkele millimeters aan. Haar iPhone wordt enkele tot tientallen meters verderop bij de kant van de sloot gevonden. Tevens wordt waargenomen dat aangeefsters slip aan de voorzijde onder de rok uitkomt, de slip schuin in het kruis zit en dat er bloed ter hoogte van het kruis zit. Aangeefster heeft rood doorlopen ogen en spreekt onverstaanbaar. Haar adem ruikt naar het gebruik van (sterk) alcoholhoudende drank. Vervolgens wordt aangeefster door haar vader opgehaald; zij is dan dusdanig onder invloed dat zij niet in staat is om zelfstandig naar de auto te lopen. Thuis aangekomen is aangeefster nog steeds niet aanspreekbaar, werkt zij niet mee aan het uitkleden door de moeder en treffen de ouders braaksel in haar haren aan.
De volgende dag zegt aangeefster dat zij een drukkend gevoel bij haar vagina heeft.
Op 22 april 2018 om 15.30 uur worden bij forensisch sporenonderzoek onder meer twee onderbroeken van aangeefster in beslag genomen, wordt haar vagina bemonsterd (zedenkit met SIN ZAAC9131NL), wordt bloed afgenomen in verband met eventueel alcoholgebruik en andere middelen en wordt een letselbeschrijving gemaakt.
Op 28 november 2018 is door dr. I.J. Bosman, apotheker-toxicoloog bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), toxicologisch onderzoek verricht aan het bloed van aangeefster. Uit het rapport van dat onderzoek blijkt dat de hoeveelheid alcohol in het bloed van aangeefster op het moment van afname 0,76 mg/ml (promille) bedraagt.
Tussen het tijdstip van het voorval en bloedafname zijn ongeveer dertien uren verstreken. In deze periode is de concentratie alcohol in het bloed afgenomen, zodat de concentratie alcohol ten tijde van het voorval hoger moet zijn geweest. Volgens het rapport kan de concentratie alcohol ten tijde van het voorval hebben gelegen tussen 2,0 en 4,0 mg/ml (promille) en is dit een concentratie waarbij sprake is van duidelijke dronkenschap, gepaard gaande met significante verstoring van de lichaamsfuncties en mogelijk bewustzijnsverlies. Uit de bij dit rapport gevoegde tabel worden, als effecten bij deze concentratie alcohol bij een gematigde gebruiker, onder meer genoemd niet zelfstandig kunnen staan, onsamenhangende spraak, slechte spiercontrole/functie, ernstige verstoring van waarneming en beoordelingsvermogen, ernstige verwardheid, bewustzijnsverlies en coma, oppervlakkige ademhaling en zelfs kans op overlijden.
Bij forensisch onderzoek door de politie aan de onderbroek van aangeefster worden in totaal zeven op sperma lijkende sporen waargenomen op de tailleband en boven het kruis. Tevens wordt bloed in de onderbroek van aangeefster aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat dit bloed van aangeefster is. Op 2 mei 2019 is door ing. J.L.W. Dieltjes, forensisch onderzoeker van biologische sporen van DNA bij het NFI, onderzoek gedaan naar biologische sporen en DNA-materiaal. Tijdens dit onderzoek is de onderbroek van aangeefster onderzocht op de aanwezigheid van sperma. Op de tailleband van de onderbroek en boven het kruis zijn twee vlekken onderzocht op spermacellen. In beide vlekken is sperma aangetroffen. De vlekken zijn bemonsterd en veiliggesteld als AAKZ4944NL#01 (tailleband) en AAKZ4944NL#02 (kruis). Het DNA in die vlekken kan afkomstig zijn van verdachte. De kans dat een ander matcht met dit profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard. De tailleband van de onderbroek is in delen bemonsterd met als doel DNA te verzamelen van diegene(n) die met de tailleband in contact is (zijn) geweest. De bemonsteringen zijn als AAKZ4944NL#04 tot en met #07 veiliggesteld voor DNA-onderzoek. In de bemonstering AAKZ4944NL#06 is een DNA-mengprofiel aangetroffen. Het is meer dan een miljard keer waarschijnlijker dat die bemonstering DNA bevat van het slachtoffer [aangeefster] en de verdachte dan dat de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer [aangeefster] en een willekeurig onbekende persoon.
Tenslotte is de onderzoeksset zedendelicten, bestaande uit drie bemonsteringen van de vagina en schaamlippen, onderzocht op de aanwezigheid van sperma(vloeistof), speeksel en bloed. De bemonsteringen zijn als ZAAC9131NL#01 tot en met #03 veiliggesteld. In de bemonstering ZAAC9131NL#02 (binnenste schaamlippen) is een aanwijzing verkregen voor een relatief geringe hoeveelheid mannelijk DNA. Van dit mannelijk DNA is een
Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen. Het is zeer veel waarschijnlijker dat het mannelijk DNA in deze bemonstering afkomstig is van verdachte of van een in de mannelijke lijn aan hem verwante man dan dat het afkomstig is van een ander willekeurig gekozen, niet in mannelijke lijn aan verdachte verwante man.
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank zal achtereenvolgens de vragen beantwoorden:
  • of er sprake is van seksueel binnendringen;
  • of aangeefster op het moment van het verrichten van de seksuele handelingen in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde en zo ja
  • of verdachte wist dat aangeefster zich in een dergelijke toestand bevond.
4.3.2.1 Seksueel binnendringen met de penis
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster hem heeft gepijpt en aldus kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte met zijn penis seksueel is binnengedrongen in de mond van aangeefster. De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte ook met zijn penis in de vagina van aangeefster is binnengedrongen en spreekt hem daarvan vrij. Weliswaar is een zevental spermasporen aan de binnenkant van de onderbroek van aangeefster aangetroffen en DNA van verdachte bij de vagina van aangeefster en bloed van aangeefster in haar onderbroek (terwijl zij niet ongesteld was en niet eerder geslachtsgemeenschap had gehad), maar dat levert nog niet het onomstotelijke bewijs op voor binnendringen in de vagina met de penis, terwijl het binnendringen en/of betasten van de vagina door verdachte met de vingers niet is ten laste gelegd.
4.3.2.2 Toestand van aangeefster
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen is dat aangeefster in een staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeerde. Verdachte wordt van dat deel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Wat betreft de vraag of er sprake was van een toestand van verminderd bewustzijn bij aangeefster overweegt de rechtbank dat het bij een toestand van verminderd bewustzijn gaat om situaties waarin een persoon zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs. Het gaat om situatie tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn, waarbij van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander.
De rechtbank vindt op grond van voornoemde camerabeelden en de daarin beschreven gedragingen van aangeefster, het rapport toxicologisch onderzoek van het NFI (met daarin de bevindingen over het vermoedelijke alcoholpromillage bij aangeefster van tussen de 2 en 4 ten tijde van de seksuele handeling en de verstrekkende gevolgen op het lichaam daarvan, zelfs uitgaande van de ondergrens van het promillage) en het proces-verbaal van bevindingen over de omstandigheden waaronder aangeefster door verbalisanten is aangetroffen, dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat aangeefster zich in een toestand van verminderd bewustzijn bevond op het moment dat zij het steegje inliep en (vanzelfsprekend ook) ten tijde van de seksuele handeling. De rechtbank betrekt bij het bewijs van dit bestanddeel ook de verklaring van aangeefster dat zij na 03.02 uur, het moment dat zij bij [discotheek] naar buiten is gegaan, zich niets meer kan herinneren. Verder heeft aangeefster verklaard dat zij in de uren voorafgaand aan de gewraakte gebeurtenissen een biertje, twee wijntjes, een glas Bacardi-cola, een shotje Sourz, nog een biertje en meerdere slokken uit een fles Bacardi gedronken heeft. Daarnaast wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de verklaring van getuige [naam 2] . Deze getuige verklaart over het gedrag van aangeefster na het nuttigen van alcohol op een normale avond en zegt dat zij het gedrag van aangeefster die bewuste nacht vreemd vond en zag dat aangeefster zichzelf niet was. Verder heeft verdachte zelf verklaard dat hij kon merken dat aangeefster wat had gedronken omdat ze wat losser was en dat zij over zijn kleding aan zijn penis zat toen ze later samen op de scooter zaten. Ook heeft verdachte verklaard dat hij wel een normaal gesprek had gevoerd met aangeefster al weet hij niet meer wat er besproken is. Volgens verdachte duurde dit gesprek ongeveer vijf minuten. Hij weet niet hoe aangeefster heet en waar zij woont.
Dat er ook getuigen zijn die verklaren dat aangeefster zich “normaal” gedroeg en niet verklaren dat aangeefster in een toestand was die omschreven zou kunnen worden als een toestand van verminderd bewustzijn, doet aan het hiervoor overwogene niet af. De rechtbank hecht aan deze verklaringen minder waarde omdat de getuigen geruime tijd na het voorval gehoord zijn en ook verklaren dat zij zelf onder invloed van alcohol waren.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechtbank bewezen acht dat aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en dat de staat van verminderd bewustzijn waarin zij verkeerde, het gevolg is van – voor haar doen – overmatig alcoholgebruik.
Uit het voorgaande volgt niet alleen dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat aangeefster zich in een toestand van verminderd bewustzijn bevond ten tijde van de seksuele handeling, maar eveneens dat aangeefster
onvolkomen in staat was om haar wil te bepalen of kenbaar te maken of weerstand te bieden. Echter ziet deze laatste passage in de tenlastelegging gelet op de tekst van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet op de in dat artikel genoemde “staat van verminderd bewustzijn”, maar op de “gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens”.
Dit bestanddeel is ten onrechte in de tenlastelegging opgenomen.Het bestanddeel kan in de onderhavige casus wel bewezen worden, maar maakt geen onderdeel uit van het strafbare feit zoals de officier van justitie dat heeft bedoeld ten laste te leggen.
4.3.2.3 Wetenschap van verdachte over de toestand van aangeefster
De rechtbank is van oordeel dat verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen dat aangeefster in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde. Dit leidt de rechtbank af uit verdachtes verklaring dat hij kort met aangeefster heeft gesproken over of zij een gezellige avond had gehad en dat hij aan haar kon merken dat ze wat gedronken had. Verdachte was er dus van op de hoogte dat zij die avond uit was geweest en alcohol had gedronken. Voorts blijkt uit de camerabeelden dat aangeefster onvast ter been was toen zij het steegje inliep en uit het rapport toxicologisch onderzoek van het NFI dat haar alcoholpromillage hoog was ten tijde van haar ontmoeting met verdachte. Voorts staat vast dat verdachte en aangeefster elkaar niet kenden en blijkt uit het dossier dat zij van de hooguit twintig minuten dat zij met elkaar in contact zijn geweest, vijftien minuten aan het Bevrijderslaantje zijn geweest alwaar de seksuele handelingen volgens verdachte hebben plaatsgevonden. Verdachte had zich gelet op voornoemde omstandigheden bewust moeten zijn van de aanmerkelijke kans dat aangeefster in een toestand van verminderd bewustzijn was en zich moeten onthouden van seksuele handelingen.
4.3.3
De conclusie
Gelet op het voorgaande heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster, te weten het duwen/drukken van zijn penis in de mond van aangeefster, terwijl hij wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
De rechtbank is aldus van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Verdachtes verdere verklaring over de loop van de gebeurtenissen (het niet gezien hebben van de verwondingen van aangeefster en haar scheef zittende kleding en kapotte panty, het aantreffen van voornoemde sperma- en DNA sporen in respectievelijk de onderbroek en bij de vagina van aangeefster) behoeft verder geen bespreking in het licht van voornoemde bewijsmiddelen en de bewezenverklaring.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 april 2018 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), met [aangeefster] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, zodanig dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten het duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [aangeefster] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 243 Sr.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie houdt daarbij rekening met artikel 63 Sr en met het tijdsverloop in de zaak.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een eventuele veroordeling aan verdachte een taakstraf en daarnaast – gelet op artikel 22b Sr –, één dag gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft het slachtoffer, dat hij slechts kort daarvoor had ontmoet buiten bij een uitgaansgelegenheid, aan het einde van een nacht stappen op zijn scooter meegenomen naar een rustig plekje buiten het uitgaanscentrum. Daar heeft hij zich door het slachtoffer laten pijpen, terwijl het voor hem overduidelijk moet zijn geweest dat zij overmatig had gedronken. Hij heeft ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens misbruik gemaakt van de situatie waarin het slachtoffer verkeerde. Naderhand heeft hij zich niet meer om het slachtoffer bekommerd, maar haar omstreeks 03.41 uur alleen en onder erbarmelijke omstandigheden en in zeer kwetsbare toestand op de plek achtergelaten met alle risico’s van dien. De verbalisanten beschrijven in het dossier hoe ze het slachtoffer aantreffen op een bankje ter plaatse. Zij is nauwelijks nog in staat om te communiceren, in haar haren bevindt zich braaksel, haar panty is kapot, haar rok zit gedraaid en haar onderbroek, die schuin in haar kruis zit, is zichtbaar. De zich in het dossier bevindende foto die verbalisanten van het slachtoffer in die situatie hebben gemaakt, laat niets aan de verbeelding over. Verdachte heeft zijn kans gegrepen en hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer, hetgeen voor haar nadelige (psychische) gevolgen van mogelijk langere duur met zich kan brengen. Dat het slachtoffer zich niets van het hele gebeuren kan herinneren maakt dit niet anders, maar tekenend voor de staat waarin zij zich bevond. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte is, blijkens zijn uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 november 2020, niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel is verdachte eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging. Op 5 juli 2018 is hij door de politierechter van deze rechtbank veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met deze eerdere veroordeling.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen over de persoon van verdachte is opgenomen in de op 23 januari 2020 door B.C. Bast, reclasseringsmedewerker, opgemaakte rapportage. De reclassering geeft geen strafadvies, gelet op de ontkennende houding van verdachte. De reclassering concludeert verder dat in geval van veroordeling een reclasseringsinterventie niet geïndiceerd is en zij ziet ook geen doorslaggevende redenen voor het toepassen van jeugdstrafrecht.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. Artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens waarborgt het recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank gaat in dit geval uit van
23 mei 2020, aangezien de dagvaarding aan verdachte op die datum is betekend. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden. Wel heeft de rechtbank het tijdsverloop in deze zaak verdisconteerd in de (hoogte van de) op te leggen straf.
Ten aanzien van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan overweegt de rechtbank dat voor een zedendelict als het onderhavige, waarbij sprake is van seksueel binnendringen van het lichaam, een gevangenisstraf van enige omvang is aangewezen. Ook overweegt de rechtbank dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de strafoplegging bijdraagt aan de algemene preventie van strafbare feiten en in dat verband een zekere afschrikkende werking dient te hebben. Ook is bij een feit als dit van belang dat een zekere vergelding plaatsvindt: het slachtoffer is moedwillig een seksuele handeling opgedrongen. Gezien de ernst van het gepleegde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, opleggen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 10.125,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- telefoonkosten € 10,00;
- reiskosten € 15,00;
- kleding € 100,00.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 10.000,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding volledig kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – gelet op de bepleite vrijspraak – op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten zijn onvoldoende gemotiveerd betwist en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 125,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2018.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Rekening houdend met de omstandigheden van het geval en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank de toekenning van een bedrag van € 2.500,00 billijk. Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster]van een bedrag van
€ 2.625,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- bepaalt dat de benadeelde partij
[aangeefster]voor wat betreft het meer gevorderde
niet-ontvankelijkis in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.625,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 31 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. G.J. Stoové, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Izgi, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2020.
Mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. M.A.H. Heijink zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland, afdeling Thematische Opsporing, team Zeden, met nummer
PL0600-2018173113 van 1 augustus 2019. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 december 2020, voor zover inhoudende
– zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte:
Op 22 april 2020, 03.19 uur, stond ik buiten bij [discotheek] te Hengelo en liep ik naar het steegje ( Marktstraat ) dat tegenover [discotheek] ligt, aan de achterzijde van de bioscoop. Aangeefster sprak mij aan. Het gesprek met de aangeefster duurde ongeveer vijf minuten. Ik weet niet meer wat er besproken is tijdens dat gesprek. Ik denk dat het gesprek ging over of zij een gezellige avond had gehad ofzo. Wel kon ik tijdens dit gesprek aan haar merken dat zij wat had gedronken omdat ze wat losser was en later op de scooter bij mij achterop over mijn kleding aan mijn penis begon te zitten. Aangeefster vroeg mij haar naar huis te brengen en stapte bij mij op de scooter. Ik weet niet hoe zij heet en waar zij woont. Het klopt dat ik vervolgens om 03.25 uur met mijn scooter, samen met aangeefster achterop, vanuit de richting van Beekstraat, via de Pastoriestraat het Bevrijderslaan op ben gereden. Daar aangekomen heeft aangeefster mij gepijpt. Vervolgens ben ik om 03.41 uur alleen het Bevrijderslaantje uitgereden en heb ik aangeefster ter plaatse achtergelaten.
2.
Het proces-verbaal uitkijken camerabeelden met bijlagen van verbalisant
[verbalisant 1] van 11 juli 2018, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – op pagina’s 108 tot en met 120:
De camerabeelden van de gemeente Hengelo voor [discotheek] aan [adres 2] , van [restaurant] aan [adres 3] en van [coffeeshop] aan [adres 4] van 22 april 2018 worden uitgekeken.
Op de beelden van [discotheek] zien wij het volgende:
3.02
uur: aangeefster komt naar buiten bij [discotheek] samen met twee jongens en twee meisjes. Ze rennen naar buiten en stoppen aan de overkant van [discotheek] bij de gele container die
vooraan in het steegje tegenover [discotheek] staat aan de rechterzijde van de bioscoop.
03.02-03.21 uur: aangeefster is met deze groep buiten voor [discotheek] , ze zijn erg beweeglijk. Aangeefster probeert de lange jongen met het witte overhemd met lange mouwen te schoppen. Ze hebben de armen om elkaar heen en maken een selfie. Aangeefster valt met haar rug op de grond en het meisje valt bovenop haar. Hierna staan ze weer met moeite op en komt de jongen met het witte t-shirt erbij staan en maakt de jongen met het witte overhemd een foto van hen vier. Hierna loopt aangeefster onvast ter been langs de gele container het steegje aan de rechterzijde van de bioscoop in, dit is om 3.20 uur.
3.19
uur: een jongen gekleed in zwarte broek met opvallende 7/8 pijpen, donkerkleurige blouse over de broek en witte sportschoenen met bovenop een zwarte rand (verdachte), komt naar buiten bij [discotheek] en loopt naar het steegje tegenover [discotheek] aan de rechterzijde van de bioscoop.
Op de beelden van [restaurant] zien wij het volgende:
03.24: een scooter met voorop een windscherm komt vanuit de richting Beekstraat, uit het steegje ( Markstraat) rijden. Hij rijdt linksaf de Markstraat op en rijdt rechtdoor de Pastoriestraat in. Op deze scooter zit een jongen met een witte jas. De scooter is dan van de voorzijde in beeld.
Op de beelden van [coffeeshop] zien wij het volgende:
Camera 12: 03.25 uur: de scooter is van de achterzijde te zien. Bij de verdachte zit achterop de scooter een meisje gekleed in een zwart topje met open rug (aangeefster). De scooter rijdt linksaf het Bevrijderslaantje op.
Camera 12: 03.41 uur: verdachte rijdt met de scooter vanuit het Bevrijderslaantje rechtsaf de Deldenerstraat op en gaat linksaf de Pastoriestraat in.
Camera 7: 03.41 uur: de scooter is van de achterzijde te zien. Verdachte zit alleen op de scooter.
3.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] van 26 april 2018, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – op pagina 26:
Op 21 april 2018 rond 21.00 uur heb ik op het teamfeest een biertje, twee wijntjes en een glas Bacardi-cola gedronken. Op 22 april 2018 rond 01.00 uur zijn we op de fiets naar de stad gegaan. Bij [café] heb ik ook een biertje gedronken. Vervolgens ben ik rond 02.00 uur naar [discotheek] gelopen en daar heb ik een shotje Sourz en meerdere slokken uit een fles Bacardi gedronken. Hierna ben ik met [naam 1] , [naam 4] , [naam 2] en [naam 3] naar buiten gelopen. We stonden daar buiten en wat we verder hebben gedaan weet ik niet meer.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] met bijlage van 7 juni 2018, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – op pagina’s 53, 56 en 63:
Ik heb ook Bacardi gedronken en daar heeft aangeefster ook wat van gehad, maar toen ze dat heeft gehad was zij volgens mij al gedrogeerd. Ik heb een filmpje gezien waarop wij aan het drinken waren, op dat filmpje ziet ze er al gedrogeerd uit en niet dronken. Ik hoorde dat aangeefster maar twee biertjes had gehad en daarom dacht ik dat ze wel gedrogeerd moest zijn. Aangeefster gaat niet zo maar raar doen ofzo.
Aangeefster vond het die nacht wel leuk, maar nu ik haar na die tijd op de filmpjes heb gezien dacht ik wel: ‘zo ken ik jou niet’. Ik heb alleen filmpje gezien waarop te zien was dat aangeefster niet zichzelf was en een beetje gek deed.
Aangeefster heeft mij de volgende dag het volgende geappt:
[22-04-18 21:39:38] [aangeefster] : Laatste wat ik me kon herinneren was dat we met
[naam 2] en [naam 4] buiten stonden.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen met een fotoblad als bijlage van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van 24 april 2018 voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – op pagina’s 64 tot en met 66:
Omstreeks 04.00 liepen wij over de Langestraat te Hengelo. Hier kwam een jongedame naar ons toe. Zij vertelde ons dat zij zojuist op het Bevrijderslaantje een meisje had zien zitten waar het niet goed mee leek te gaan. Het meisje was weliswaar bij kennis maar zij reageerde nergens op. Op het Bevrijderslaantje, ter hoogte van de sloot, troffen wij een meisje aan, voorovergebogen zittend op een stenen muurtje. Wij kwamen vanuit het centrum van Hengelo en aangeefster zat vanuit ons gezien op een muurtje aan de linker zijde van het Bevrijderslaantje. Wij, verbalisanten, zagen dat het meisje gekleed was in een zwart topje en een kort, blauw spijkerrokje. Wij zagen dat het spijkerrokje tot de middel omhoog getrokken was en gedraaid zat. Wij zagen dat de knoop en ritssluiting van het rokje geheel open waren. Wij zagen dat het meisje een zwarte, transparante panty droeg welke geheel kapot was (gaten en ladders over de hele benen). Wij zagen dat beide knieën bloedende schaafplekken had en dat zij op een van haar schouders ook een lichte schaafplek had. Wij zagen dat het meisje diverse malen kokhalste en tussen haar voeten op de grond braakte en dat er braaksel in haar haren zat. In het braaksel van aangeefster zagen wij enkele blauwe stukjes ter grootte van een tot enkele millimeters. Dit betrof een vaste stof. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , stond aan de voorzijde, schuin naast aangeefster. Doordat haar rokje hoog zat zag ik de slip van [aangeefster] aan de voorzijde onder de rok uit komen. Ik zag dat de slip schuin in het kruis zat en dat er bloed ter hoogte van het kruis zat. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb in de nabije omgeving rond gekeken en zag een iPhone enkele tot tientallen meters verderop bij de kant van de sloot liggen. Korte tijd later kwam de vader van aangeefster ter plaatse. Hierna hebben wij [aangeefster] achterin de auto van haar vader gezet. [aangeefster] verkeerde dusdanig onder invloed dat zij niet in staat was om zelfstandig te lopen. Zij had rood doorlopen ogen en sprak onverstaanbaar. Haar adem rook naar het gebruik van (sterk) alcoholhoudende drank.
[afbeelding]
6.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het NFI (Toxicologisch onderzoek in het bloed van [aangeefster] ) van 28 november 2018, opgemaakt door dr. I.J. Bosman, apotheker-toxicoloog, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – op pagina’s 102 tot en met 105:
De resultaten van het toxicologisch onderzoek in het bloed van [aangeefster] staan in onderstaande tabel:
Stof
Stof(groep)
Resultaat
Ethanol
Alcoholen
0,76 mg/ml
Tussen het tijdstip van het voorval en de afname van bloed zijn ongeveer dertien uren verstreken. De concentratie van ethanol kan ten tijde van het voorval hoger zijn geweest dan hier gemeten. De omzetting en uitscheiding van ethanol vindt plaats met een snelheid, die individueel verschillend is en in verreweg de meeste gevallen gelegen is tussen de grenzen 0,10 en 0,25 mg ethanol (alcohol) per ml bloed per uur. De omzetting en uitscheiding is onder meer afhankelijk van de mate van gewenning aan ethanolgebruik. Indien tussen het voorval en de afname van het bloed geen ethanol meer is ingenomen en alle eerder ingenomen ethanol is opgenomen in het bloed kan de concentratie van ethanol ten tijde van het voorval hebben gelegen tussen 2,0 en 4,0 mg/ml (promille). Dit is een concentratie waarbij sprake is van duidelijk dronkenschap, gepaard gaande met significante verstoring van de lichaamsfuncties en mogelijk bewustzijnsverlies.
In onderstaande tabel staat een globaal overzicht van effecten van alcohol bij verschillende ethanolconcentraties in het bloed.
Ethanolconcentratie in bloed (in mg/ml=promille)
Effecten bij gemiddelde gebruiker
Van ongeveer 0,5 tot 1,0
Opgewektheid, enige ontremming, verhoogde spraakzaamheid, verstoorde waarneming en vertraagde reactietijd.
Van ongeveer 2,0 tot 3,0
niet zelfstandig kunnen staan, onsamenhangende spraak, slechte spiercontrole /functie en ernstige verstoring van waarneming en beoordelingsvermogen.
Van ongeveer 3,0 tot 4,0
ernstige verwardheid, bewustzijnsverlies en coma, oppervlakkige ademhaling en kans op overlijden.
Conclusie:
In het bloed van [aangeefster] is ethanol (alcohol) aangetoond;
het bewustzijn/ gedrag van [aangeefster] was ten tijde van bloedafname beïnvloed dor het aanwezige ethanol (alcohol). De mate van effecten is afhankelijk van de gewenning aan ethanol.