De rechtbank Overijssel heeft op 21 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdacht bedrijf] B.V., dat werd beschuldigd van belastingfraude. De zaak kwam voort uit een onderzoek van de Belastingdienst, waaruit bleek dat het bedrijf in de periode van 5 september 2018 tot en met 25 juni 2019 geen aangifte voor de loonheffing had gedaan. Dit leidde tot een te lage belastingheffing. De vertegenwoordiger van het bedrijf, de heer [medeverdachte], gaf aan dat de aangiften niet waren gedaan vanwege financiële problemen en dat hij prioriteit had gegeven aan de loonbetalingen aan de werknemers. De rechtbank oordeelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van de verklaring van de vertegenwoordiger en de ambtsedige verklaring van de Belastingdienst. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar op grond van de artikelen 69 en 72 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf, maar de rechtbank besloot tot een voorwaardelijke geldboete van 10.000 euro met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank benadrukte dat de bestuurder van het bedrijf op de hoogte was van de belastingverplichtingen en dat het niet doen van aangifte niet kon worden gerechtvaardigd door de financiële situatie van het bedrijf. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier was niet in staat het vonnis mede te ondertekenen.