ECLI:NL:RBOVE:2020:4461

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
08-996116-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door eenmanszaak en vennootschap met onvolledige aangiften en niet afgedragen loonheffing

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 21 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 56-jarige man die gedurende tweeënhalf jaar belastingfraude heeft gepleegd. De verdachte diende onvolledige aangiften omzetbelasting in en droeg geen loonheffing af. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 23 maart 2016 tot en met 12 april 2017 opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan bij de Belastingdienst, wat resulteerde in te weinig geheven belasting. De verdachte had een eenmanszaak en was aandeelhouder en bestuurder van [medeverdacht bedrijf] B.V., waar hij Roemeense werknemers uitleende aan een opdrachtgever. Ondanks dat hij omzetbelasting ontving van zijn opdrachtgever, heeft hij deze niet afgedragen aan de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van zijn fiscale verplichtingen, maar ervoor koos om de loonbetalingen aan zijn werknemers voorrang te geven boven de belastingbetalingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de gevolgen voor de verdachte en zijn gezin.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996116-19 (P)
Datum vonnis: 21 december 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 december 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.C.M. Poland en van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 23 maart 2016 tot en met 12 april 2017 onvolledig aangifte heeft gedaan van de omzetbelasting, dat hij in de periode van 30 augustus 2018 tot en met 25 juni 2019 niet binnen de gestelde termijn aangifte voor de loonheffing heeft gedaan en ten derde dat hij in de periode van 5 september 2018 tot en met 25 juni 2019 feitelijk leiding heeft gegeven aan het niet binnen de gestelde termijn doen van aangifte voor de loonheffing door [medeverdacht bedrijf] B.V., terwijl alle drie de feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 23 maart 2016 tot en met 12 april 2017 te Almere en/of Apeldoorn, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name gesteld van [verdachte] (handelend onder [medeverdacht bedrijf] en/of [bedrijf 1] ) over de/het tijdvak(ken):
- kwartaal 1 van het jaar 2016 [DOC-001, p. 5 t/m 7] en/of
- kwartaal 2 van het jaar 2016 [DOC-001, p. 8 t/m 10] en/of
- kwartaal 3 van het jaar 2016 [DOC-001, p. 11 t/m 13] en/of
- kwartaal 4 van het jaar 2016 [DOC-001, p. 14 t/m 16] en/of
- kwartaal 1 van het jaar 2017 [DOC-001, p. 17 t/m 19];
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst Apeldoorn terwijl dat feit er (telkens) toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.
hij in of omstreeks de periode van 30 augustus 2018 tot en met 25 juni 2019 te Almere en/of Apeldoorn, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de loonheffing ten name gesteld van [verdachte] (handelend onder
[medeverdacht bedrijf] en/of [bedrijf 1] ) over de/het tijdvak(ken):
- juni 2016 en/of juli 2016 en/of augustus 2016 en/of september 2016 en/of oktober 2016 en/of november 2016 en/of december 2016 [DOC-003, p. 9] en/of
- januari 2017 en/of februari 2017 en/of maart 2017 en/of april 2017 en/of mei 2017 [DOC-003, p. 9];
(telkens) niet of niet binnen de gestelde termijn heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben laten doen, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
3.
[medeverdacht bedrijf] B.V. in of omstreeks de periode van 5 september 2018 tot en met 25 juni 2019 te Almere en/of Apeldoorn, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de loonheffing ten name gesteld van [medeverdacht bedrijf] B.V.
over de/het tijdvak(ken):
- juli 2017 en/of augustus 2017 en/of september 2017 en/of oktober 2017 en/of november 2017 en/of december 2017 [DOC-004, p. 5] en/of;
- januari 2018 en/of februari 2018 en/of maart 2018 en/of april 2018 en/of mei 2018 en/of juni 2018 en/of juli 2018 en/of augustus 2018 en/of september 2018 [DOC-004, p. 5]; (telkens) niet of niet binnen de gestelde termijn heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben laten doen, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Verdachte heeft een eenmanszaak gehad en is aandeelhouder en alleen/zelfstandig bestuurder van de onderneming [medeverdacht bedrijf] B.V.
Voor de eenmanszaak waren diverse handelsnamen geregistreerd in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel, te weten [medeverdacht bedrijf] en [bedrijf 1] (Contracting- & Uitleenorganisatie).
In 2016 is verdachte vanuit zijn eenmanszaak begonnen met het uitlenen van Roemeens personeel en vanaf de oprichting van [medeverdacht bedrijf] B.V. in juli 2017 zijn de werkzaamheden van de eenmanszaak naar die vennootschap verschoven. De bedrijven van verdachte hadden voornamelijk één opdrachtgever: [bedrijf 2] B.V.. De Roemeense arbeiders die verdachte uitleende bouwden vakantiehuisjes in Nederland.
Boekenonderzoek van de Belastingdienst wees uit dat door de eenmanszaak het uitlenen van personeel naar de opdrachtgever [bedrijf 2] B.V. werd gefactureerd met 21% omzetbelasting. Deze werd ook door [bedrijf 2] B.V. betaald. In de aangiften Omzetbelasting van het 1e kwartaal 2016 tot en met het 1e kwartaal 2017 werd evenwel te weinig omzetbelasting aangegeven en afgedragen over de gefactureerde omzet. Na het 1e kwartaal 2017 is verdachte gaan factureren met de regeling “btw verlegd”, wat inhoudt dat de afdracht van de omzetbelasting verlegd wordt naar de opdrachtgever.
Voorts wees het boekenonderzoek uit dat, terwijl wel loon werd betaald, er geen aangiften loonbelasting voor de eenmanszaak en evenmin voor [medeverdacht bedrijf] B.V. werden ingediend.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De drie ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het standpunt van verdachte
De ten laste gelegde feiten kloppen. De feiten zijn niet gepleegd uit winstbejag. Vanwege de slechte betaling van de opdrachtgever heeft verdachte voorrang gegeven aan de loonbetaling aan de medewerkers boven betaling van de belastingen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en hij geen vrijspraak heeft bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
feit 1
- de ambtsedige verklaring omzetbelasting d.d. 18 juni 2019 [2] ;
- de nadeelberekening verband houdende met het strafrechtelijk onderzoek contra [verdachte] d.d. 6 december 2019 [3] ;
- de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter zitting d.d. 7 december 2020.
feit 2
- de ambtsedige verklaring loonheffing d.d. 25 juni 2019 [4] ;
- de nadeelberekening verband houdende met het strafrechtelijk onderzoek contra [verdachte] d.d. 6 december 2019 [5] ;
- de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter zitting d.d. 7 december 2020.
feit 3
- de ambtsedige verklaring loonheffing d.d. 25 juni 2019 [6] ;
- de nadeelberekening verband houdende met het strafrechtelijk onderzoek contra [medeverdacht bedrijf] BV d.d. 6 december 2019 [7] ;
- de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter zitting d.d. 7 december 2020.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 23 maart 2016 tot en met 12 april 2017 te Almere en/of Apeldoorn, telkens opzettelijk, bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting ten name gesteld van [verdachte] (handelend onder [medeverdacht bedrijf] en/of [bedrijf 1] ) over de tijdvakken:
- kwartaal 1 van het jaar 2016 en
- kwartaal 2 van het jaar 2016 en
- kwartaal 3 van het jaar 2016 en
- kwartaal 4 van het jaar 2016 en
- kwartaal 1 van het jaar 2017
telkens onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst Apeldoorn, terwijl dat feit er telkens toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.
hij in de periode van 30 augustus 2018 tot en met 25 juni 2019 te Almere en/of Apeldoorn, telkens opzettelijk, bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de loonheffing ten name gesteld van [verdachte] (handelend onder [medeverdacht bedrijf] en/of [bedrijf 1] ) over de tijdvakken:
- juni 2016 en juli 2016 en augustus 2016 en september 2016 en oktober 2016 en november 2016 en december 2016 en
- januari 2017 en februari 2017 en maart 2017 en april 2017 en mei 2017
telkens niet heeft gedaan en/of heeft laten doen, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
3.
[medeverdacht bedrijf] B.V. in de periode van 5 september 2018 tot en met 25 juni 2019 te Almere en/of Apeldoorn telkens opzettelijk, bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de loonheffing ten name gesteld van [medeverdacht bedrijf] B.V. over de tijdvakken:
- juli 2017 en augustus 2017 en september 2017 en oktober 2017 en november 2017 en december 2017 en
- januari 2018 en februari 2018 en maart 2018 en april 2018 en mei 2018 en juni 2018 en juli 2018 en augustus 2018 en september 2018
telkens niet heeft gedaan en/of heeft laten doen, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 68, 69 en 72 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR), alsmede in artikel 51 Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, alsmede een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van verdachte
Verdachte kan zich vinden in de eis van de officier van justitie.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft gedurende twee en een half jaar belastingfraude gepleegd door over meerdere kwartalen onvolledige aangiften omzetbelasting in te dienen en geen loonheffing af te dragen.
Verdachte had een contractingbureau en leende Roemeense werknemers uit aan een opdrachtgever. Aanvankelijk factureerde verdachte aan de opdrachtgever met omzetbelasting. Hoewel zijn opdrachtgever die omzetbelasting telkens aan hem had betaald, droeg verdachte de betreffende bedragen niet af aan de Belastingdienst. In 2017 is verdachte de omzetbelasting gaan verleggen.
Verdachte is gestart met een eenmanszaak en heeft in juli 2017 [medeverdacht bedrijf] B.V. opgericht. Noch vanuit zijn eenmanszaak, noch vanuit genoemde vennootschap heeft verdachte aangifte loonbelasting gedaan.
Hierdoor werd te weinig belasting geheven en dat wist verdachte. Hij heeft verklaard dat hij te weinig financiële middelen had om het loon van de werknemers te kunnen betalen en daarnaast de belasting. Hij heeft ervoor gekozen het loon van de werknemers te betalen en de betaling van belasting achterwege te laten.
Verdachte wist dat hij de belasting niet kon betalen en heeft deze ook niet betaald. Desondanks is hij twee en een half jaar doorgegaan met zijn bedrijf. Door deze strafbare feiten is de samenleving een fors bedrag aan belasting misgelopen en daarbij heeft verdachte door zijn handelen anderen, die op correcte wijze aangifte doen bij de Belastingdienst en de belasting afdragen, benadeeld in hun concurrentiepositie.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist hoe hij op de juiste wijze de belastingen kon aangeven, dat hij onvoldoende financiële middelen had om een boekhouder te kunnen betalen en dat zijn opdrachtgever een forse achterstand had in de betaling van de facturen.
Wat daar ook van zij, het heeft verdachte er niet van weerhouden tot half 2018 door te gaan met het uitlenen van werknemers. Het is verdachte aan te rekenen dat hij te lang is doorgegaan met het uitlenen van werknemers, wetende dat hij niet op juiste wijze aangifte deed noch de belasting (tijdig) kon betalen. Ook indien met verdachte wordt aangenomen dat zijn opdrachtgever niet correct en op tijd betaalde, kan dat niet simpelweg worden opgelost door geen aangifte te doen bij de Belastingdienst en de verschuldigde belastingen niet te betalen.
Dat is verdachte inmiddels ook wel duidelijk vanwege de belastingschuld die hij daardoor heeft opgebouwd en de beslagen die daarvoor zijn gelegd. Verdachte zal daar nog lange tijd mee worden geconfronteerd.
Hoewel de zwaarte van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen zal de rechtbank, zoals ook door de officier van justitie is geëist, een forse werkstraf opleggen aan verdachte. Dit geeft verdachte de mogelijkheid de schulden te kunnen blijven afbetalen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal ook het (jonge) gezin van verdachte zwaar treffen. Aangezien verdachte niet eerder soortgelijke feiten heeft gepleegd houdt de rechtbank daar ook rekening mee.
Om te voorkomen dat verdachte, in verband met door hem al dan niet via een rechtspersoon te ontplooien bedrijfsactiviteiten, opnieuw geen (juiste) aangifte doet van de belastingen die met die activiteiten samenhangen of daaruit voortvloeien, zal de rechtbank naast bedoelde werkstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank ziet daarbij geen reden om af te wijken van de wettelijke proeftijd van drie jaar, zodat de rechtbank die aan verdachte zal opleggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;

straf

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D ten Boer, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. H. Manuel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Offerein-Hulshoff, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2020.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD Belastingdienst met nummer 63751 [verdachte] / [nummer] d.d. 25 februari 2020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.DOC-001
3.DOC-028
4.DOC-003
5.DOC-028
6.DOC-004
7.DOC-029