ECLI:NL:RBOVE:2020:4449

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
08/952500-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vijf mannen voor mishandeling en afpersing van een oudere man in Enschede

Op 22 december 2020 heeft de Rechtbank Overijssel vijf mannen uit Enschede en Duitsland veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de mishandeling en afpersing van een oudere man. De hoofdverdachten, twee 21-jarige mannen uit Enschede en een 27-jarige man uit Duitsland, kregen gevangenisstraffen van 32 tot 36 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk. De zaak begon op 8 augustus 2019, toen de mannen onder het voorwendsel van een afspraak met een vrouw het slachtoffer naar een parkeerplaats bij een pannenkoekenrestaurant in Enschede lokten. Daar werd hij overvallen door de verdachten, die hem met een mes bedreigden en hem dwongen om zijn bankgegevens en geld af te staan. Het slachtoffer werd urenlang rondgereden en onder druk gezet om geld te pinnen. Uiteindelijk werd er een bedrag van € 12.735 van zijn rekening overgemaakt naar de rekeningen van de verdachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachten niet alleen het slachtoffer fysiek hadden mishandeld, maar ook psychologisch onder druk hadden gezet, wat de ernst van hun daden vergrootte. De rechtbank legde hogere straffen op dan door de officier van justitie was geëist, en veroordeelde de verdachten ook tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer. De zaak is een voorbeeld van de toenemende problematiek rondom 'pedojagen', waarbij jongeren zich schuldig maken aan geweld tegen oudere mannen onder het mom van bescherming van minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/952500-19 (P)
Datum vonnis: 22 december 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 december 2019, 3 maart 2020, 10 november 2020 en 8 december 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Grooters en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. C. Verrillo, advocaat te Denekamp, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:door zijn bankrekening ter beschikking te stellen, anderen heeft geholpen om door middel van (dreiging met) geweld goederen en geld van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) te stelen;
feit 1 subsidiair:door zijn bankrekening ter beschikking te stellen anderen heeft geholpen om door middel van (dreiging met) geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van goederen en geld;
feit 1 meer subsidiair:door zijn bankrekening ter beschikking te stellen anderen heeft geholpen om [slachtoffer] op te lichten;
feit 1 nog meer subsidiair:samen met een of meer anderen een geldbedrag van ongeveer
€ 12.735,-- heeft gehad, terwijl hij wist of moest vermoeden dat het geldbedrag van een misdrijf afkomstig was;
feit 2:samen met een of meer anderen een geldbedrag van ongeveer € 12.735,-- heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] in of omstreeks de periode van 08
augustus 2019 tot en met 09 augustus 2019 te Enschede, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
-een mobiele telefoon en/of
-een kentekenbewijs en/of
-een rijbewijs en/of
-een pinpas en/of
-een pincode en/of
-een geldbedrag van ongeveer 25470 euro,
in elk geval enig goed/geldbedrag,
dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft
en/of dat/die weg te nemen goed/goederen/geldbedrag onder zijn/haar/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse
door:
-zonder toestemming gebruik te maken van de pinpas en bijhorende pincode van
die [slachtoffer] ,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere
deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het
bezit van het gestolene te verzekeren, door:
-die [slachtoffer] klem te rijden en/of
-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of vlakke hand
tegen zijn gezicht en/of hoofd en/of (boven)lichaam te slaan en/of stompen
-die [slachtoffer] bij de keel en/of nek te grijpen en/of
-(dreigend) een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp aan die
te tonen en/of op die [slachtoffer] te richten en/of gericht te houden
-(dreigend) tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij in zijn auto moet stappen,
althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
-enkele uren met die [slachtoffer] rond te rijden door Enschede en/of
(m auto) meermalen, althans eenmaal (dreigend) tegen die [slachtoffer] te
zeggen dat ze, verdachten, zoveel mogelijk geld wilden hebben, althans woorden
van soortgelijke aard en/of strekking en/of
-(dreigend) tegen die [slachtoffer] te zeggen dat ze, verdachten, hem opensnijden
als hij niet aan de eisen voldoet en/of
-(dreigend) tegen die [slachtoffer] te zeggen dat als de transactie niet lukt
zij hem gaan drogeren en/of een insuline spuitje geven en/of knevelen en/of
m de achterbak gooien en/of (dreigend) tegen hem te zeggen dat hij het niet
zal overleven,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de
periode van 08 augustus 2019 tot en met 09 augustus 2019 te Enschede, althans in Nederland
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
-zijn bankrekening ter beschikking te stellen;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] in of omstreeks de periode van 08
augustus 2019 tot en met 09 augustus 2019 te Enschede, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer]
heeft gedwongen tot de afgifte van:
-een mobiele telefoon en/of
-een kentekenbewijs en/of
-een rijbewijs en/of
-een pinpas en/of
-een pincode en/of
-een geldbedrag van ongeveer 25470 euro,
in elk geval enig goed/geldbedrag,
dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde,
door:
-die [slachtoffer] klem te rijden en/of
-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of vlakke hand
tegen zijn gezicht en/of hoofd en/of (boven)lichaam te slaan en/of stompen
en/of
-die [slachtoffer] bij de keel en/of nek te grijpen en/of
-(dreigend) een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp aan die
te tonen en/of op die [slachtoffer] te richten en/of gericht te houden
en/of
-(dreigend) tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij in zijn auto moet stappen,
althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
-enkele uren met die [slachtoffer] rond te rijden door Enschede en/of
-(in de auto) meermalen, althans eenmaal (dreigend) tegen die [slachtoffer] te
zeggen dat ze, verdachten, zoveel mogelijk geld wilden hebben, althans woorden
van soortgelijke aard en/of strekking en/of
-(dreigend) tegen die [slachtoffer] te zeggen dat ze, verdachten, hem opensnijden
als hij niet aan de eisen voldoet en/of
-(dreigend) tegen die [slachtoffer] te zeggen dat als de transactie niet lukt
zij hem gaan drogeren en/of een insuline spuitje geven en/of knevelen en/of
in de achterbak gooien en/of (dreigend) tegen hem te zeggen dat hij het niet
zal overleven,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de
periode van 08 augustus 2019 tot en met 09 augustus 2019 te Enschede, althans
in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
-zijn bankrekening ter beschikking te stellen;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] in of omstreeks de periode van 2 tot
en met 9 augustus 2019 te Enschede, althans in Nederland,
het aangaan van een schuld en/of het
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst,
het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het
teniet doen van een inschuld, te weten:
-een mobiele telefoon en/of
-een kentekenbewijs en/of
-een rijbewijs en/of
-een pinpas en/of
-een pincode en/of
-een geldbedrag van ongeveer 25000 euro,
door:
-een vals datingsaccount aan te maken onder de naam [alias] en/of
(onder de pseudoniem [alias] ) op een datingssite en/of andere (social)
mediakanalen contact te leggen en/of onderhouden met die [slachtoffer] en/of
-(onder pseudoniem [alias] ) Via verschillende (social) mediakanalen seksueel
getinte berichten naar die [slachtoffer] te sturen en/of
-(onder de pseudoniem [alias] ) diverse foto's naar die [slachtoffer] te sturen
waarbij hij, verdachte, gebruik maakt van foto's van een Franse vrouw en/of
-(onder de pseudoniem [alias] ) een afspraak met die [slachtoffer] te maken en/of
-naar die afspraak te gaan en/of
-tijdens die afspraak (onder andere door middel van diverse
geweldshandelingen) die [slachtoffer] diverse goederen en/of een geldbedrag
afhandig te maken,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de
periode van 08 augustus 2019 tot en met 09 augustus 2019 te Enschede, althans
in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
-zijn bankrekening ter beschikking te stellen;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, NOG MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 08 augustus 2019 tot en met 09 augustus
2019 te Enschede, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te weten een geldbedrag van 12735 euro heeft verworven! voorhanden
gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het
voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den)
moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij in of omstreeks de periode van 08 augustus 2019 tot en met 09 augustus
2019 te Enschede, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van (ongeveer) 12735 euro,
heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp
geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
(eigen) misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 9 augustus 2019 ontvangt de politie van Rabobank Nederland een melding ongebruikelijke transactie, inhoudende dat een cliënt recent twee grote geldbedragen naar verschillende bankrekeningen heeft overgemaakt. Vervolgens bezoeken twee verbalisanten de eigenaar van de betreffende bankrekening, [slachtoffer] . De verbalisanten zien dat [slachtoffer] gewond is aan zijn gezicht en moeilijk beweegt. Tijdens het gesprek met de verbalisanten ontvangt [slachtoffer] een telefoontje, waarin [slachtoffer] door de beller wordt gesommeerd een blokkering van zijn bankrekening te verwijderen. Dan vertelt [slachtoffer] aan de verbalisanten over gebeurtenissen in de avond en nacht van 8 op 9 augustus 2019 en de aanleiding daartoe.
Vervolgens is door de politie onder de naam Oslo een onderzoek ingesteld. De vervolging voor de strafbare feiten in deze zaak en die van verdachtes medeverdachten zijn daarvan het gevolg. Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank verdachte en zijn medeverdachten hierna bij de voornaam en als volgt aanduiden: [medeverdachte 2] , verder [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , verder [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , verder [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , verder [medeverdachte 4] en [verdachte] , verder [verdachte] .
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat niet is gebleken dat [verdachte] vóórdat het geld op zijn bankrekening stond, wist dat het geld afkomstig was van afpersing, en ook dat niet is aangetoond dat [verdachte] voor de overboeking contact heeft gehad met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] of [medeverdachte 3] en dat daarom vrijspraak moet volgen voor het onder 1 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het onder feit 2 tenlastegelegde is bewezen nu [verdachte] op basis van de feiten en omstandigheden had moeten weten dat het geld van misdrijf afkomstig was, aangezien [verdachte] midden in de nacht is benaderd door [medeverdachte 4] met het verzoek om een substantieel geldbedrag op zijn bankrekening te laten overmaken. [verdachte] heeft kort na de overboeking zelf substantiële bedragen gepind. [verdachte] heeft witgewassen door het geld, afkomstig van enig misdrijf, te verwerven en voorhanden te hebben.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair moet worden vrijgesproken, nu het bewijs voor het voor medeplichtigheid vereiste opzet bij [verdachte] ontbreekt. Ten aanzien van het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat [verdachte] hoogstens kan worden verweten dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld, dat op zijn rekening was binnengekomen en waar hij van had gepind, van misdrijf afkomstig was, maar dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] ten tijde van de verwerving dan wel het voorhanden krijgen, wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde witwassen heeft de verdediging aangevoerd dat ten tijde van de overboeking en het pinnen bij [verdachte] geen wetenschap was, maar dat er op enig moment kort daarna wetenschap is ontstaan en dat witwassen vanaf dat moment kan worden bewezen. Uit het gegeven dat er na overboeking relatief weinig geld bij [verdachte] zou achterblijven, blijkt volgens de raadsman dat de rol van [verdachte] een relatief kleine betrof.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Dit hoofdstuk bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.4.1
Identificatie
De vraag die in alle zaken, en al dan niet in reactie op een verweer, allereerst moet worden beantwoord is, of de personen tegen wie door het Openbaar Ministerie in het onderzoek Oslo vervolging is ingesteld, te identificeren zijn als de personen op de camerabeelden van kinderboerderij “ [kinderboerderij] ”, gelegen naast het Pannenkoekenhuis [pannenkoekenhuis] in Enschede. Als deze verdachten kunnen worden geïdentificeerd als de personen op de camerabeelden, dan dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of zij betrokken zijn bij de aan hen ten laste gelegde strafbare feiten en hoe deze betrokkenheid kan worden gekwalificeerd.
Het antwoord op de eerste vraag is van belang voor het bewijs van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal die vraag daarom hier eerst en voorafgaand aan de bespreking van de afzonderlijke feiten beantwoorden. De andere vragen beantwoordt de rechtbank daarna, daar waar de ten laste gelegde feiten afzonderlijk en meer in detail beoordeeld zullen worden.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij bij restaurant [pannenkoekenhuis] in Enschede is aangevallen door drie mannen. In zijn aangifte duidt [slachtoffer] deze mannen aan als NNM1, NNM2 en NNM3. Restaurant [pannenkoekenhuis] is gelegen naast kinderboerderij “ [kinderboerderij] ”, welk pand is voorzien van camerabewaking. Van de avond van 8 augustus 2019 zijn de camerabeelden van kinderboerderij “ [kinderboerderij] ” uitgekeken door de verbalisant die de mannen die op de beelden te zien zijn in het proces-verbaal aanduidt als NN2, NN3 en NN4.
Aan [medeverdachte 4] en [verdachte] zijn deze camerabeelden getoond. Zij herkennen allebei de twee mannen bij [slachtoffer] als [medeverdachte 2] (persoon 1) en [medeverdachte 1] (persoon 2) en de man die later aan komt lopen als [medeverdachte 3] (persoon 3).
De rechtbank stelt vast dat de aanduiding met nummers van de personen in de aangifte van [slachtoffer] niet overeen komt met de aanduiding van de nummers van de personen op de camerabeelden door de verbalisant en ook niet met de aanduiding met nummers van de personen op de camerabeelden door [medeverdachte 4] en [verdachte] . De rechtbank geeft deze verschillende aanduidingen van de personen op de camerabeelden hieronder schematisch weer.
Verklaring [slachtoffer]
Proces-verbaal camerabeelden
[medeverdachte 4] en [verdachte]
NNM1
NN2
Persoon 2 is [medeverdachte 1]
NNM2
NN3
Persoon 1 is [medeverdachte 2]
NNM3
NN4
Persoon 3 is [medeverdachte 3]
heeft bij de politie verklaard dat hij Persoon 3 is, zoals ook door [medeverdachte 4] en [verdachte] is verklaard.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] persoon 1 is die NNM2/NN3 wordt genoemd, dat [medeverdachte 1] persoon 2 is die NNM1/NN2 wordt genoemd en dat [medeverdachte 3] persoon 3 is die NNM3/NN4 wordt genoemd. De rechtbank stelt voorts vast dat [medeverdachte 1] die avond/nacht zwarte schoenen draagt met reflectie op de achterzijde en donkere kleding, waaronder een zwarte leren jas.
4.4.2
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer] heeft sinds enige tijd zogeheten ‘chatcontact’ met een vrouw, die hij via een datingsite heeft leren kennen onder de naam [alias] . Op 8 augustus 2019 om 23.00 uur heeft [slachtoffer] met [alias] afgesproken op de parkeerplaats bij pannenkoekenhuis [pannenkoekenhuis] in Enschede. Nadat [slachtoffer] op de ontmoetingsplek is aangekomen, wacht hij buiten de auto op [alias] en appt haar dat hij er is. Kort daarop arriveert een scooter met daarop twee personen, die de scooter dusdanig voor [slachtoffer] parkeren dat [slachtoffer] klem staat. Beide mannen – [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] – stappen af. [medeverdachte 1] heeft een mes in zijn handen. [medeverdachte 2] spreekt [slachtoffer] aan en schreeuwt ‘je wilt mijn zusje te pakken nemen he?’. Ondertussen komt een auto aanrijden, die achterwaarts wordt ingeparkeerd voor de boom in plantsoen 2 en daarmee net in het zicht blijft staan van een van de camera’s van de kinderboerderij (Channel 1, voor rechts). Vervolgens wordt [slachtoffer] door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] geschopt en geslagen en hardhandig bij de keel en nek gepakt. [medeverdachte 1] trekt [slachtoffer] aan zijn nek mee in de richting van de schuur, terwijl [medeverdachte 2] [slachtoffer] in zijn rug trapt. [slachtoffer] komt naast de schuur ten val. Dan komt [medeverdachte 3] aanlopen, die uit de auto is gestapt die hij kort daarvoor voor de boom in plantsoen 2 heeft geparkeerd. [medeverdachte 3] gebaart dat ze mee moeten komen en hij helpt [slachtoffer] opstaan. Ze lopen terug naar de auto van [slachtoffer] . [slachtoffer] moet plaatsnemen in zijn auto. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] stappen ook in de auto van [slachtoffer] . Zij rijden door Enschede en stoppen verschillende keren. In de auto wordt meermalen geschreeuwd dat ze zoveel mogelijk geld van [slachtoffer] willen. Ook wordt hem een mes getoond. [slachtoffer] moet zijn pinpas, pincode, mobiele telefoon, kentekenbewijs en zijn rijbewijs afstaan. [slachtoffer] wordt gezegd dat hij aan de eisen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] moet voldoen, anders wordt hij opengesneden. Omstreeks half twaalf die avond wordt bij de ABN AMRO bank in Enschede door [medeverdachte 1] die een integraalhelm draagt, twee keer geprobeerd een bedrag van € 2.000,00 te pinnen met de bankpas van [slachtoffer] . Wanneer dit niet lukt, probeert hij een bedrag van € 1.000,00 te pinnen. Dit lukt ook niet. Een opname van een bedrag van € 100,00 slaagt. Daarna wordt nog tevergeefs geprobeerd om € 500,00 te pinnen. Vervolgens rijden ze naar de Rabobank aan het Eeftink in Enschede. Ook daar probeert [medeverdachte 1] – wederom met integraalhelm – tot twee keer toe tevergeefs een bedrag van € 2.000,00 te pinnen. Weer terug in de auto overleggen de mannen in een buitenlandse taal met elkaar. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] overleggen ook buiten de auto met elkaar. [medeverdachte 1] logt op zijn telefoon in op de bankrekening van [slachtoffer] . Tegen [slachtoffer] wordt gezegd dat als de transactie niet lukt, ze hem gaan drogeren of een insulinespuitje zullen geven en dat hij het niet zal overleven. Op enig moment stapt een vierde, onbekend gebleven, persoon in de auto met een laptop, die ook kort daarna weer uitstapt. Eerst wordt een bedrag van € 25.000,00 van de spaarrekening van [slachtoffer] naar zijn lopende rekening overgeboekt. Vervolgens wordt om half drie ’s nachts een bedrag van € 12.735,00 van de lopende rekening van [slachtoffer] naar de rekening van [medeverdachte 4] overgeboekt met als omschrijving ‘lening’, nadat daarover contact is geweest tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Daarna wordt nogmaals eenzelfde bedrag van de lopende rekening van [slachtoffer] overgeboekt. Ditmaal naar de rekening van [verdachte] , ook met de omschrijving ‘lening’, nadat [medeverdachte 4] daarover contact heeft opgenomen met [verdachte] en [verdachte] over de criminele herkomst van het bedrag was geïnformeerd. [verdachte] heeft toen advies gevraagd aan een zekere [naam] en daarbij de vraag gesteld of het erg was dat er een bedrag van € 12.500 op zijn rekening zou worden gestort als dat afkomstig was van iemand die geript was. [verdachte] wist dus voordat het geld op zijn rekening werd overgeschreven dat het geld afkomstig was uit een misdrijf.
Tegen [slachtoffer] wordt gezegd dat als de transactie niet lukt, ze [slachtoffer] zullen knevelen en in de achterbak zullen gooien. Om kwart over drie die nacht wordt door [verdachte] € 2.000,00 van zijn rekening gepind en om half 4 ’s nachts wordt door [medeverdachte 4] € 1.000,00 van zijn rekening gepind. Ook boekt [medeverdachte 4] € 3.500,00 over van zijn bankrekening naar de bankrekening van [medeverdachte 1] en boekt [medeverdachte 4] € 7.000,00 over van zijn bankrekening naar de bankrekening van [medeverdachte 2] . Omstreeks datzelfde tijdstip zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] teruggekeerd bij pannenkoekenhuis [pannenkoekenhuis] en laten ze [slachtoffer] weer gaan.
4.4.3
De overwegingen van de rechtbank ten aanzien van feit 1
Feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat [verdachte] , op het moment dat het geld van de bankrekening van [slachtoffer] naar de zijne werd overgeboekt, wist dat het geld afkomstig was van iemand die geript was. Dat [verdachte] zou hebben geweten dat pas door die overboeking de diefstal, of afpersing of verduistering werd gepleegd en dat door zijn hulp (het beschikbaar stellen van zijn bankrekening) een van die misdrijven zou worden voltooid, kan niet bewezen worden. De rechtbank zal hem daarom alleen al om die reden vrijspreken van medeplichtigheid aan diefstal met geweld, afpersing en oplichting.
Feit 1 nog meer subsidiair
Wederom op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat [verdachte] een bedrag van € 12.735,-- op zijn rekening heeft verworven en daar voorhanden heeft gehad en daarvan een deel heeft overgedragen (gepind) terwijl hij wist dat dat geld van een misdrijf afkomstig was. Dit feit zal daarom bewezenverklaard worden.
De conclusie ten aanzien van feit 1 subsidiair
De rechtbank komt hiermee tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde.
4.4.4
De overwegingen van de rechtbank ten aanzien van feit 2
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt het volgende voorop.
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 420bis Sr. Noch de tekst van artikel 420bis Sr noch de wetsgeschiedenis staat eraan in de weg dat iemand die een in die bepaling omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens witwassen. Dit betekent niet dat elke gedraging die in artikel 420bis Sr, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de kwalificatie witwassen rechtvaardigt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht ‘om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen’. Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Hetzelfde geldt onder omstandigheden ook voor het hier eveneens tenlastegelegde overdragen.
Er moet dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en in dit geval overdragen, die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
Overwegingen van de rechtbank
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 2 ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf (opzetheling) en dat de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geldbedrag.
De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
[medeverdachte 3] heeft – met medeweten van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] – contact opgenomen met [medeverdachte 4] . Hij heeft [medeverdachte 4] gevraagd diens rekening beschikbaar te stellen om daarop een geldbedrag te laten storten. [medeverdachte 4] op zijn beurt heeft met [verdachte] contact opgenomen met de vraag of hij op diens rekening een geldbedrag mocht overmaken. Vervolgens is er naar zowel de rekening van [medeverdachte 4] als naar die van [verdachte] een bedrag van € 12.735,00 overgemaakt met als omschrijving ‘lening’. Daarna hebben [verdachte] en [medeverdachte 4] geprobeerd die bedragen te pinnen. Dat is voor een deel gelukt. Het was de bedoeling dat zij het gehele bedrag zouden pinnen (‘maximaal’) om dat af te staan aan of te delen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
Het geld was afkomstig van de rekening van aangever [slachtoffer] . Verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben dat geld door afpersing verkregen. [medeverdachte 4] is aan die afpersing medeplichtig geweest en [verdachte] heeft het bedrag geheeld door een bedrag van de rekening van [slachtoffer] over te laten maken naar zijn eigen rekening, waardoor hij dat bedrag heeft verworven en voorhanden gehad. Vervolgens hebben [medeverdachte 4] en [verdachte] daarvan opnames gedaan, hetgeen de rechtbank als overdragen kwalificeert. [medeverdachte 4] heeft [verdachte] voorafgaand aan de overboekingen om advies gevraagd. [verdachte] heeft op zijn beurt advies gevraagd bij een zekere “ [naam] ”. Op grond van de Whatsappgesprekken en de verklaring die [medeverdachte 4] en [verdachte] (over die gesprekken) hebben afgelegd, stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 4] en [verdachte] zochten naar een manier om het geld zodanig over te maken, dat niet ontdekt zou worden dat het van misdrijf afkomstig was. Zij waren zich ervan bewust dat de bank bedragen boven een bepaalde grens verdacht zou vinden.
Dat het ook de bedoeling van [medeverdachte 2] was de gelden te verhullen, leidt de rechtbank af uit diens verklaring dat hij het geld niet op zijn eigen rekening wilde overmaken omdat zijn ouders het dan zouden ontdekken. Dat wordt door [medeverdachte 4] bevestigd. [medeverdachte 4] verklaart bovendien dat ook [medeverdachte 1] ouders heeft die zijn bankrekening controleren.
[medeverdachte 4] verklaart verder dat [medeverdachte 3] zei dat zijn vrouw zijn bankgegevens heeft, dus zijn vrouw zou er dan achter komen. Hieruit leidt de rechtbank af dat ook [medeverdachte 3] de transacties heeft willen verbergen en verhullen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat door zo te handelen, verdachte en zijn medeverdachten handelingen hebben verricht die er naar hun uiterlijke verschijningsvorm (kennelijk) op gericht zijn geweest de criminele herkomst van de gelden te verbergen of te verhullen. Alle verdachten in deze zaak zijn daarbij betrokken geweest op zodanige wijze dat van medeplegen sprake is geweest.
De conclusie ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit onder 2 heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. nog meer subsidiair
hij in de periode van 8 augustus 2019 tot en met 0 augustus
2019 te Enschede, een goed, te weten een geldbedrag van 12735 euro heeft verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij tijde van de verwerving en het
voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij in de periode van 8 augustus 2019 tot en met 9 augustus 2019 te Enschede,
tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag van 12735 euro, heeft verworven en voorhanden gehad en heeft overgedragen, terwijl hij wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 nog meer subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten, zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 55, 416 en 420bis Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van
feit 1 nog meer subsidiair:het misdrijf: opzetheling
en
feit 2 het misdrijf:medeplegen van witwassen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging gevorderd van een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd en een taakstraf van 120 uren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat [verdachte] een zogenoemde first offender is en dat hij een lange voorlopige hechtenis heeft ondergaan van bijna twee maanden, waarvan een deel tevens in beperkingen en dat daarom een taakstraf moet worden opgelegd van maximaal 80 uren. De verdediging verzoekt, gezien het reclasseringsadvies, om geen voorwaardelijke straf met voorwaarden op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
[slachtoffer] is onder valse voorwendselen naar een ietwat afgelegen parkeerplaats in Enschede gelokt. Daar is hij door de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] door middel van geweld, bedreiging met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving gedwongen tot de afgifte van verschillende goederen, waaronder een pinpas met bijbehorende code. Omdat pintransacties en pogingen daartoe onvoldoende geld opleverden, hebben [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] besloten de spaarrekening van [slachtoffer] leeg te plunderen door, in overleg met de verdachten [medeverdachte 4] , die [verdachte] erbij betrok, twee keer een geldbedrag van in totaal ruim € 25.000,-- van de rekening van het slachtoffer over te boeken naar de rekeningen van [medeverdachte 4] en [verdachte] . [medeverdachte 4] en [verdachte] hebben samen nog diezelfde nacht een deel van het overgeboekte bedrag weer van hun rekeningen gepind en dit gepinde bedrag hebben de vijf verdachten enige dagen later onderling verdeeld.
Dat verdachte zijn bijdrage heeft geleverd aan deze misdrijven, terwijl hij wist dat het om een “geript” slachtoffer ging, rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Verdachte is blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van
21 september 2020, met uitzondering van een enkele overtreding van de Leerplichtwet in 2015, niet eerder met justitie in aanraking geweest. Dit heeft de rechtbank meegewogen bij de strafmaatoverwegingen. Daarnaast heeft de rechtbank ook de proceshouding van verdachte in positieve zin in aanmerking genomen.
De reclassering concludeert in haar advies van 9 november 2020 dat er geen zorgelijke signalen zijn. Verdachte lijkt op alle leefgebieden prima te functioneren. Verdachte beschikt over HBO werk- en denkniveau, heeft geen verslavingen en (op een studieschuld na) geen schulden, geen psychische problemen en geen justitieel verleden. De familie van verdachte wordt gezien als een beschermende factor. Verdachte wordt in staat geacht een taakstraf uit te kunnen voeren. Nu verdachte geen problemen ervaart op de verschillende leefgebieden, acht de reclassering een toezicht of interventie niet nodig.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en daarnaast de maximale taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De rechtbank legt een hogere straf op dan geëist, omdat de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie ook feit 1 nog meer subsidiair, bewezen oordeelt.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 8.42,56, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit het wederrechtelijk toegeëigende en nog niet terugbetaalde geldbedrag ter hoogte van € 3.042,56.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 5.000,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] geheel wordt toegewezen, hoofdelijk wordt opgelegd aan ieder van de verdachten en met oplegging daarbij van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ter zake de materiele schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,- en voor het overige moet worden afgewezen. Ook de immateriële schade moet worden afgewezen wegens het ontbreken van causaal verband.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom in zijn geheel toewijzen (€ 8.042,56), te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
Hoofdelijkheid
Verdachte is naar burgerlijk recht met zijn medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Dit betekent dat verdachte voor het gehele bedrag aansprakelijk is. De
rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de
benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte/medeverdachten deze al
heeft/hebben betaald, en andersom.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 1 subsidiair en 2 is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c en 22d Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 nog meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 nog meer subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de eendaadse samenloop van
feit 1 nog meer subsidiair:het misdrijf: opzetheling
en
feit 2 het misdrijf:medeplegen van witwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 nog meer subsidiair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
56 (zesenvijftig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , (feiten 1 nog meer subsidiair en 2) van een bedrag van € 8.042,56 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2019) voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte hoofdelijk verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 8.042,56,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 75 dagen kan worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en
mr. A.M. van Diggele, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek en
D.A.C. Brockötter, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2020.