Op 18 december 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 43-jarige man uit Rijen, die beschuldigd werd van verkrachting in 1998. De man werd ervan beschuldigd dat hij in de nacht van 7 op 8 november 1998 in Hengelo een vrouw had verkracht. De vrouw deed in 2019 aangifte, waarna de zaak opnieuw werd onderzocht. Tijdens de zittingen op 9 oktober en 4 december 2020 heeft de rechtbank de verklaringen van de betrokken partijen en getuigen gehoord.
De officier van justitie, mr. E. Leunk, stelde dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, verwijzend naar de consistente en gedetailleerde verklaring van de aangeefster, die ondersteund werd door getuigen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. D.T. Stoof, betwistte echter de bewijsvoering en pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verklaring van de aangeefster het belangrijkste bewijsmateriaal was, er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om tot een bewezenverklaring van de verkrachting te komen. De rechtbank benadrukte dat in zaken met een lange tijdsverloop, zoals deze, uiterst behoedzaam naar het bewijsmateriaal gekeken moet worden. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken.
Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de rechtbank en ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. M.A.H. Heijink, die niet in de gelegenheid was om het vonnis mede te ondertekenen.