ECLI:NL:RBOVE:2020:4390

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
08-187214-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in verkrachtingszaak na 22 jaar

Op 18 december 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 43-jarige man uit Rijen, die beschuldigd werd van verkrachting in 1998. De man werd ervan beschuldigd dat hij in de nacht van 7 op 8 november 1998 in Hengelo een vrouw had verkracht. De vrouw deed in 2019 aangifte, waarna de zaak opnieuw werd onderzocht. Tijdens de zittingen op 9 oktober en 4 december 2020 heeft de rechtbank de verklaringen van de betrokken partijen en getuigen gehoord.

De officier van justitie, mr. E. Leunk, stelde dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, verwijzend naar de consistente en gedetailleerde verklaring van de aangeefster, die ondersteund werd door getuigen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. D.T. Stoof, betwistte echter de bewijsvoering en pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verklaring van de aangeefster het belangrijkste bewijsmateriaal was, er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om tot een bewezenverklaring van de verkrachting te komen. De rechtbank benadrukte dat in zaken met een lange tijdsverloop, zoals deze, uiterst behoedzaam naar het bewijsmateriaal gekeken moet worden. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken.

Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de rechtbank en ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. M.A.H. Heijink, die niet in de gelegenheid was om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-187214-19 (P)
Datum vonnis: 18 december 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 09 oktober 2020 en 4 december 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Leunk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de nacht van 7 op 8 november 1998 [slachtoffer] heeft verkracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 08 november 1998, althans in of omstreeks de nacht van 07 op 08 november 1998 te Hengelo, gemeente Hengelo (O),
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), te weten door:
onverhoeds in het bed van die nader te noemen [slachtoffer] te stappen (terwijl die [slachtoffer] (deels) slapende was) en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (deels) van haar kleding te ontdoen en/of (daarbij) het lichaam van die [slachtoffer] om te draaien en/of (daarbij) op het
lichaam van die [slachtoffer] te gaan liggen en/of (daarbij) haar benen te spreiden en/of (vervolgens) meermalen voorbij is gegaan aan de verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer]
heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten: het duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer]
en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verklaring van aangeefster is consistent, gedetailleerd en betrouwbaar en wordt tevens ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . De verklaring van verdachte daarentegen wordt niet onderbouwd en het beeld dat hij schetst van aangeefster in die tijd komt niet overeen met het beeld dat getuigen over haar schetsen, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een veroordeling van verdachte zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt een zeer ernstig strafbaar feit verweten, namelijk het verkrachten van [slachtoffer] (hierna: aangeefster) in haar eigen woning. Verdachte ontkent. Zoals vaker in verkrachtingszaken is de verklaring van aangeefster het voornaamste bewijsmiddel in deze zaak.
Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Dat betekent dat de enkele verklaring van een aangever onvoldoende is. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Aangeefster heeft - kort weergegeven - verklaard dat verdachte in de nacht van 7 op 8 november 1998 bij haar thuis in Hengelo (O) heeft overnacht. In die nacht zou verdachte haar hebben gedwongen tot seksueel contact, waarbij hij met zijn penis in haar vagina is gegaan.
Verdachte ontkent dat hij aangeefster heeft verkracht. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting op 9 oktober 2020 verklaard dat de situatie tegenovergesteld is en dat hij door aangeefster is verkracht. Zij heeft zich gewelddadig aan hem opgedrongen, waarna het tot seksueel contact is gekomen.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster en verdachte in de nacht van 7 op 8 november 1998 seksueel contact met elkaar hebben gehad. De rechtbank is echter van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde verkrachting te komen. In een zaak als deze, waarbij de verweten gedraging
22 jaar geleden zou hebben plaatsgevonden, dient uiterst behoedzaam te worden gekeken naar het bewijsmateriaal in het dossier. De rechtbank is van oordeel dat, mede in dit licht bezien, de getuigenverklaringen in het dossier van onvoldoende gewicht zijn om de aangifte te ondersteunen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

5.De schade van benadeelden

5.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 20.071,68, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de reiskosten van € 71,68.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 20.000,00 gevorderd.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, nu ter zake van het feit vrijspraak is bepleit.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte van het tenlastegelegde feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer]in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van Z. Demir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2020.
Buiten staat
Mr. M.A.H. Heijink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is ook niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.