ECLI:NL:RBOVE:2020:4389

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
08.244530.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel geoordeeld over een 51-jarige man uit Enschede die zijn zoon's scooter in brand heeft gestoken. Dit gebeurde tijdens een ruzie voor de woning van de verdachte. Na een opmerking van zijn zoon, heeft de verdachte een flesje thinner gepakt, de inhoud over de buddyseat van de scooter gegoten en deze in brand gestoken met een aansteker. Door de brand ontstond er gevaar voor een nabij geparkeerde auto en omliggende woningen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 120 uur. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte had aangetoond dat hij een nieuwe scooter voor zijn zoon had gekocht, waarmee hij de schade had vergoed. De rechtbank oordeelde dat het niet redelijk was om de verdachte te verplichten om daarnaast nog het eigen risico te vergoeden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde feit, dat opzettelijk brand stichten inhoudt, met gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had voor vergelijkbare feiten. De rechtbank heeft de proeftijd voor de voorwaardelijke gevangenisstraf vastgesteld op twee jaar, waarbij rekening is gehouden met het herstel van de relatie tussen de verdachte en zijn zoon.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.244530.19 (P)
Datum vonnis: 17 december 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 december 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Akkerman en van hetgeen door verdachte en diens raadsvrouw mr. E.M. Keulen, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte een scooter in brand heeft gestoken waardoor gevaar voor goederen te duchten was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2019 te Enschede
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een scooter, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die scooter en/of het wegdek geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor een personenauto ( [kenteken] ) en/of het wegdek en/of vlakbij staande kliko's en/of nabije woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 december 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin, Sv.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] ) van [verbalisant] van 28 oktober 2020, pagina’s 27 tot en met 36.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 oktober 2019 te Enschede,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een scooter,
ten gevolge waarvan die scooter en het wegdek geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor een personenauto ( [kenteken] ) en het wegdek en vlakbij staande kliko's en nabije woningen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren, met aftrek van voorarrest, wordt opgelegd, en een geheel voorwaardelijke gevangenis-straf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij de eis van de officier van justitie, behalve dat zij heeft verzocht om een proeftijd van twee jaren op te leggen. Er is al een jaar verstreken sinds het feit is gepleegd en in die tijd zijn er geen voorvallen meer geweest.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft de scooter van zijn zoon in brand gestoken. Tijdens een ruzie met zijn zoon voor de woning van verdachte is hij naar binnen gelopen om tot bedaren te komen. Toen zijn zoon weer een opmerking maakte, heeft verdachte een flesje thinner gepakt en is hij weer naar buiten gegaan. Daar heeft hij de inhoud van het flesje over de buddyseat van de scooter gegoten en heeft hij de buddyseat in brand gestoken met zijn aansteker. Vervolgens is hij weer naar binnen gegaan. Zijn zoon en andere omstanders zijn begonnen de scooter te blussen. De brand heeft de scooter onherstelbaar beschadigd. Dat de schade verder beperkt is gebleven, is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is. Door de brand was er gevaar te duchten voor de op 1 ½ meter afstand geparkeerd staande auto en de nabijgelegen woningen.
De rechtbank constateert dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 oktober 2020 niet eerder is veroordeeld voor een vergelijkbaar strafbaar feit.
Wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het over hem opgemaakte reclasseringsadvies van 5 februari 2020, opgemaakt en ondertekend door mevrouw C.T. Dellwig. De reclassering signaleert dat verdachte problemen heeft ten aanzien van financiën, relaties met familieleden, middelengebruik en psychosociaal functioneren. Beschermende factoren zijn huisvesting, dagbesteding en zijn sociaal netwerk. Verdachte staat niet open voor hulpverlening. De reclassering acht hulpverlening/behandeling in een gedwongen kader niet haalbaar en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden zijn. De rechtbank zal de proeftijd beperken tot twee jaren. Er is inmiddels een jaar verstreken sinds het bewezenverklaarde feit, waarin er geen incidenten meer zijn geweest. Verder is het contact tussen verdachte en zijn zoon hersteld.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 125,-- (honderdvijfentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de post ‘eigen risico verzekering’.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen en heeft verzocht daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte een nieuwe scooter voor zijn zoon heeft gekocht. Daarmee heeft hij de schade al vergoed. De benadeelde partij was daarvan op de hoogte en heeft niet voldaan aan haar schadebeperkingsplicht, door alsnog een schadeclaim in te dienen bij haar verzekeraar.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Verdachte heeft echter gesteld en voldoende onderbouwd dat hij een nieuwe scooter voor zijn zoon heeft gekocht en daarmee de schade heeft vergoed. De rechtbank acht het niet redelijk om verdachte te verplichten daar bovenop nog het eigen risico te vergoeden. De rechtbank wijst de vordering daarom af.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en mr. R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2020.
Buiten staat
De rechter mr. Ter Haar en de griffier mr. Vedder zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2019451962. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.