ECLI:NL:RBOVE:2020:4357

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
08/910074-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vijf mannen voor grootschalige Marktplaatsoplichting met identiteitsfraude en witwassen

Op 17 december 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak tegen vijf mannen die betrokken waren bij grootschalige oplichtingspraktijken via Marktplaats. De hoofdverdachte, een 25-jarige man zonder vaste woon- of verblijfplaats, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden en 2 weken, en moet een bedrag van 175.000 euro terugbetalen, het bedrag dat hij uit de oplichting heeft verkregen. De rechtbank oordeelde dat de hoofdverdachte een criminele organisatie leidde die zich bezighield met identiteitsfraude en computervredebreuk. Hij benaderde slachtoffers via advertenties op Marktplaats, deed zich voor als koper of verkoper en wekte zo hun vertrouwen door bijvoorbeeld foto's van een identiteitskaart te sturen. Vervolgens ontfutselde hij bankcodes van zijn slachtoffers door hen te bedreigen met het inschakelen van een motorclub. Na ontvangst van de codes kon hij inloggen op de bankrekeningen van de slachtoffers en grote bedragen overboeken naar rekeningen van katvangers.

Drie medeverdachten, die lid waren van de criminele organisatie, zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van 13 maanden en 2 weken, 6 maanden (waarvan 72 dagen voorwaardelijk) en 3 weken. De rechtbank rekent het de verdachten zwaar aan dat zij een spoor van ellende hebben achtergelaten en dat slachtoffers onterecht als oplichters zijn benaderd. Naast de gevangenisstraffen zijn de verdachten ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers, in totaal meer dan 100.000 euro. De rechtbank benadrukt dat digitale oplichtingszaken het vertrouwen in elektronisch bankieren ondermijnen en dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige misdrijven die de integriteit van de financiële sector aantasten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/910074-17 (P)
Datum vonnis: 17 december 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
postadres: [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
5 november 2020 en 3 december 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.T. Tjauw-Foe en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. R.W. Hoevers, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte een geldbedrag heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 25 april 2016, te Enschede, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag (890 euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (890 euro) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Naar aanleiding van meerdere aangiftes is de politie in 2016 een groot onderzoek gestart naar oplichtingsprakijken. Bij die oplichtingen werden adverteerders op Marktplaats via WhatsApp benaderd. In de meeste gevallen deed de oplichter zich voor als koper en wilde hij meteen betalen vanaf een zakelijke rekening via internetbankieren. De verkoper werd wijs gemaakt dat hij ter bevestiging van de overboeking de instellingen van zijn internetbankieren moest wijzigen en kreeg daarvoor instructies van de koper. Daarbij werden door de koper inloggegevens en bankcodes ontfutseld, waardoor de koper toegang kreeg tot de bankrekening van de verkoper. Later bleek dat niet was betaald, maar dat geld van de bankrekening van de verkoper was overgeschreven naar andere bankrekeningen, vaak rekeningen van katvangers die hun rekening, pas en code ter beschikking hadden gesteld. Het geld werd meestal kort na de overschrijving contant opgenomen.
In het politieonderzoek zijn meerdere verdachten naar voren gekomen. Deze verdachten hebben in meer of mindere mate met elkaar samengewerkt en daarbij een rol vervuld als oplichter, ronselaar van bankpasjes, katvanger of pinner. Verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) wordt verweten dat hij pinner is geweest en in de periode van 23 april 2016 tot en met 25 april 2016 een bedrag van € 890,-- dat afkomstig was van een misdrijf contant heeft opgenomen en zich daardoor schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat er onvoldoende overtuigend bewijs is en dat verdachte moet worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] het tenlastegelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
[aangever] heeft aangifte gedaan van oplichting. Op 23 april 2016 heeft hij een camera te koop aangeboden op Marktplaats. Dezelfde dag reageerde een potentiële koper via WhatsApp en bereikte [aangever] overeenstemming over de verkoop van de camera. De koper kon meteen betalen als [aangever] de instellingen van zijn internetbankieren wijzigde. [aangever] kreeg daarvoor instructies van de koper en moest onder andere een bankcode doorgeven. [aangever] constateerde even later dat een betaling klaarstond van € 890,-- aan een persoon genaamd [naam 1] waarvoor [aangever] geen opdracht had gegeven. Hij kon deze betaling niet tegenhouden.
De ING bank, de bank van [aangever] en [naam 1] , heeft eveneens aangifte gedaan. Uit inloggegevens van het Mijn ING account van [aangever] bleek dat de Mobiel Bankieren app op 23 april 2016 om 15.33 uur op een andere mobiele telefoon was geactiveerd en dat op 23 april 2016 om 16.14 uur met de bankpas van [naam 1] € 890,-- contant was opgenomen. Van deze pintransactie waren camerabeelden beschikbaar en de bank heeft een aantal screenprints van die camerabeelden (hierna: afbeeldingen) bij haar aangifte gevoegd.
De politie heeft enkele van deze afbeeldingen intern op briefings getoond. Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 16 oktober 2016 de afbeeldingen gezien en herkende [verdachte] op de afbeeldingen aan zijn gezicht. Deze verbalisant heeft in het verleden de identiteit van [verdachte] gecontroleerd aan de hand van zijn identiteitsbewijs en heeft [verdachte] in juli 2016 voor het laatst gezien. Over de identiteit van de persoon die op de afbeeldingen stond, was de verbalisant geen informatie verstrekt.
Tijdens een briefing op 14 oktober 2016 heeft verbalisant [verbalisant 2] de afbeeldingen gezien en ook hij herkende [verdachte] . De verbalisant herkende [verdachte] aan zijn gezichtsuitdrukking en de wijze waarop hij uit zijn ogen keek. Ter uitvoering van zijn politietaken heeft deze verbalisant vaker te maken gehad met [verdachte] . Op 3 oktober 2016 heeft deze verbalisant [verdachte] zien rijden in een auto. Over de identiteit van de persoon op de afbeeldingen was de verbalisant geen informatie verstrekt.
De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] die op 24 augustus 2017 met [verdachte] in verhoor zaten, herkenden [verdachte] eveneens op de afbeeldingen als de persoon die pinde.
De rechtbank acht de processen-verbaal van herkenning betrouwbaar. Bij die beoordeling betrekt de rechtbank dat de afbeeldingen voldoende duidelijk en helder zijn en dat voldoende kenmerkende onderdelen van het gezicht te zien zijn op de afbeeldingen. Ook is de haargrens van de pinner goed te zien op de afbeeldingen.
Daar komt bij dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verdachte [verdachte] vaker hebben gezien en contact met [verdachte] hebben gehad. Ook hebben deze verbalisanten onafhankelijk van elkaar en op verschillende briefings [verdachte] herkend op de afbeeldingen, zonder dat hen informatie was vertrekt over de identiteit van de persoon die op de afbeeldingen te zien was.
Op grond van de processen-verbaal herkenning oordeelt de rechtbank dan ook dat [verdachte] de persoon is die op de afbeeldingen te zien is en op 23 april 2016 een bedrag van € 890,-- heeft gepind met de bankpas van [naam 1] .
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] wist dat het door hem gepinde geld afkomstig was van een misdrijf en overweegt in dit verband het volgende.
Uit de aangifte van [aangever] blijkt dat het geld afkomstig was van zijn bankrekening en zonder zijn toestemming was overgeboekt naar de bankrekening van [naam 1] . Dat het geld afkomstig was van enig misdrijf staat daarmee vast.
Binnen 45 minuten na activatie van de Mobiel Bankieren app op een mobiele telefoon om 15.33 uur en de overschrijving van het bedrag van € 890,-- van de bankrekening van [aangever] naar de bankrekening van [naam 1] , heeft [verdachte] dit bedrag contant opgenomen (16.14 uur). [verdachte] wist dus precies welk bedrag opgenomen kon worden en wanneer het bedrag kon worden opgenomen. [verdachte] heeft bovendien bij de opname van het geld gebruik gemaakt van de bankpas en pincode van een ander. Onder die omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat [verdachte] wist dat het door hem opgenomen geld van een misdrijf afkomstig was.
De verklaring van [verdachte]
heeft bij de politie en ter terechtzitting ontkend dat hij degene is geweest die het bedrag van € 890,-- gepind heeft. Hij herkent zichzelf niet van de afbeeldingen.
De rechtbank stelt deze verklaring op basis van de gememoreerde processen-verbaal van herkenning als ongeloofwaardig terzijde.
De conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 23 april 2016 een bedrag van € 890,-- heeft gepind dat afkomstig was van een misdrijf.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 april 2016 te Enschede, een voorwerp, te weten een geldbedrag (890 euro) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 420bis, lid 1 onderdeel b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
witwassen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken.
De officier van justitie acht de redelijke termijn in de zin van artikel 6, lid 1, Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet geschonden. De termijn is eind november 2019 aangevangen toen de dagvaarding voor de regiezitting van 10 december 2019 aan [verdachte] werd betekend en de zaak wordt binnen twee jaren afgedaan.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen door een geldbedrag te pinnen, terwijl hij wist dat het geld van een misdrijf afkomstig was. Het witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
[verdachte] vormde bovendien een onmisbare schakel in de oplichting van aangever [aangever] , zoals pinners in soortgelijke oplichtingszaken ook een onmisbare schakel vormden. Deze pinners lenen er zich voor om, veelal tegen een vergoeding, geld op te nemen dat van misdrijf afkomstig is en hebben dan ook een wezenlijke uitvoerende rol. [verdachte] heeft door te pinnen dan ook een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de oplichtingspraktijken.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van [verdachte] van 6 oktober 2020 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en daarvoor gevangenisstraffen opgelegd heeft gekregen. Zo is hij op 12 mei 2015 door de politierechter in de rechtbank Overijssel veroordeeld voor een woninginbraak en is 120 dagen gevangenisstraf opgelegd, waarvan 28 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze voorwaardelijke straf is in 2017 tenuitvoergelegd. Verder is verdachte op 29 juni 2018 veroordeeld door de politierechter in de rechtbank Overijssel voor opzetheling en is een gevangenisstraf van drie weken opgelegd. Bij de op te leggen straf zal de rechtbank op grond van artikel 63 Sr rekening houden met die laatste veroordeling omdat het onderhavige feit vóór die veroordeling gepleegd is.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6, lid 1, EVRM in deze zaak niet is overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat de enige passende sanctie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is. [verdachte] is eerder voor vermogensdelicten veroordeeld en heeft daarvoor gevangenisstraffen opgelegd gekregen. Een werkstraf is nu een gepasseerd station. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf betrekt de rechtbank de straffen die doorgaans worden opgelegd in soortgelijke zaken.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken passend en geboden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
De volgende (rechts)personen hebben zich als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd:
[aangever] en de ING Bank. De gevorderde bedragen zien op materiële schade.
[aangever] vordert [verdachte] te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 1.850,-- (zegge: achttienhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade bestaat uit het bedrag dat na de oplichting is afgeschreven van zijn bankrekening.
De ING Bank vordert [verdachte] te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 360,-- (zegge: driehonderdzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade bestaat uit drie onderzoeksuren tegen een uurtarief van € 120,--.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vorderingen toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor de vordering van [aangever] .
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn omdat [verdachte] moet worden vrijgesproken.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat [verdachte] door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat een bedrag van € 890,-- is afgeschreven van de rekening van [aangever] en is opgenomen door [verdachte] . Omdat dit bedrag kort na het misdrijf dat er aan vooraf ging is opgenomen en deze opname dusdanig samenhangt en bepalend is geweest voor de schade die [aangever] heeft geleden, kan deze schade aan [verdachte] worden toegerekend. Met andere woorden: er is een nauw verband tussen het witwassen en de schade die [aangever] heeft geleden. De rechtbank zal het bedrag van € 890,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, toewijzen en [aangever] voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren.
De ING Bank vordert [verdachte] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 360,--. De opgevoerde schade is voldoende onderbouwd, aannemelijk gemaakt en is toe te rekenen aan [verdachte] omdat tussen het witwassen en het voorzienbare (fraude)onderzoek van de bank dat daarop volgde een nauw verband bestaat. De rechtbank zal het bedrag van € 360,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, toewijzen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben de rechtbank verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de officier van justitie heeft dat voor de vordering van [aangever] ook gevorderd.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen voor de toegewezen vorderingen van [aangever] en ING Bank. [verdachte] is jegens deze benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
witwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de hierna genoemde benadeelde partijen van het hierna volgende bedrag:
- [aangever] :
€ 890,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2016;
- ING bank:
€ 360,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2016;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van de hierna te noemen bedragenten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- [aangever] :
€ 890,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2016 / gijzeling voor de duur van
17 dagen;
- ING bank:
€ 360,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2016 / gijzeling voor de duur van
7 dagen;
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij [aangever] voor een deel van € 960,-- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van den Berg, voorzitter, mr. H. Stam en mr. E.J.M. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2020.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen. Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Twente, districtsrecherche (PL0600-2016202472) van 24 oktober 2017 (Onderzoek Kringloop map 33). Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van 25 april 2016 van [aangever] , p. 22110 en 22111, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende, als verklaring van aangever:
Op zaterdag 23 april 2016 heb ik op Marktplaats een Go Pro 4 Black camera aangeboden. (…) Ongeveer 2 uur nadat ik de advertentie had geplaatst reageerde er iemand die de camera voor de vraagprijs wilde kopen. (…) Wij kwamen overeen dat de koper het geld die zelfde dag zou overmaken en ik het pakket ook die dag op de post zou doen. De koper gaf op dat het pakket gestuurd kon worden aan [naam 2] , [adres 2]
. (…) [naam 2] vertelde dat hij ook bij ING bankierde maar dan met een zakelijke rekening. [naam 2] vertelde dat daarom voordat hij geld naar mij kon overmaken ik iets in de instellingen van mijn internetbankieren moest veranderen. (…) Vervolgens kreeg ik een code om het internetbankieren te activeren. Ik heb deze op zijn verzoek aan [naam 2] gegeven.
(…)
Ik keek weer in mijn internetbankieren. Ik zag dat er 2 betalingen klaar stonden voor maandag 25 april. Dit was een betaling van 890 euro tgv [naam 1] met
rekeningnummer [rekeningnummer 1] en een overboeking van 1000 euro tgv [naam 3] met rekeningnummer IBAN: [rekeningnummer 2] . Ik heb hier ook geen opdracht voor gegeven.
(…)
Helaas konden de geplande betalingen niet worden tegen gehouden omdat deze gepland stonden als reservering.
2.
Het proces-verbaal van aangifte, inclusief bijlagen, van 28 april 2016 van ING bank, p. 22128 en verder, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende, als verklaring van aangever:
Op 21-09-2012 is de huidige betaalpas met nummer [nummer] , volgnummer 003, in
omloop gekomen. Uit het transactieverloop op de rekening blijkt dat deze kennelijk
gewoon in gebruik was bij [naam 1] .
(…)
Op zaterdag 23 april 2016, te 16:14 uur, is met betaalpas [nummer] , volgnummer 003,
het bedrag van € 890,00 opgenomen bij ING geldautomaat 006334, [adres 3] .
(…)
Uit de loggegevens van het Mijn ING account van [aangever] blijkt dat op 23-04-2016,
te 15:33 uur, de Mobiel Bankieren app is geactiveerd voor een iPhone 5 met iOs versie
3.
Het proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar, inclusief bijlagen, van 17 oktober 2016, pagina 22155, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende, als relaas van die verbalisant:
Op zondag 16 oktober 2016 zag ik een aandachtvestiging van DR Twente, waarin
afbeeldingen werden getoond van een persoon en de volgende informatie werd gegeven:
Deze man heeft gepind i.v.m. Marktplaatsfraude op 23 april 2016 bij de geldautomaat aan de [adres 3] .
(…)
Ik, verbalisant, ken de bovengenoemde persoon ambtshalve. Ik, verbalisant, herkende de afgebeelde persoon als zijnde de mij ambtshalve bekende [verdachte] . Ik, verbalisant, ken [verdachte] als deel uit makend van doelgroep risico/criminele jeugd. Ik, verbalisant, herkende [verdachte] aan zijn gezicht. Ik, verbalisant, heb in het verleden de identiteit van [verdachte] tijdens een controle vastgesteld aan de hand van zijn identiteitsbewijs. Ik, verbalisant, heb [verdachte] in juli 2016 voor het laatst gezien.
Ik herkende de persoon onmiddellijk toen ik de afbeeldingen zag. Over zijn identiteit
was mij door anderen geen informatie verstrekt.
4.
Het proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar, inclusief bijlagen, van 19 oktober 2016, pagina 22158, opgesteld door verbalisant [verbalisant 2] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende, als relaas van die verbalisant:
Op vrijdag 14 oktober 2016 zag ik een aandachtvestiging van District Recherche
Twente, waarin afbeeldingen werden getoond van een persoon en de volgende informatie
werd gegeven:
Ik, verbalisant, zag op de digitale briefing een dia van District Recherche Twente
waar om herkenning werd gevraagd van een persoon die zich schuldig maakt aan fraude.
(…)
Ik, verbalisant, ken de bovengenoemde persoon ambtshalve. Ik, verbalisant, herkende de persoon als zijnde [verdachte] geboren op [geboortedatum] -1995. Ik, verbalisant, herkende [verdachte] aan zijn gezichtsuitdrukking en de wijze waarop [verdachte] uit zijn ogen kijkt. Ik, verbalisant, zag [verdachte] op maandag 3 oktober 2016 als bestuurder van een personenauto in Enschede. Ik, verbalisant, zag direct gelijkenissen tussen de foto op de digitale briefing en de wijze waarop [verdachte] keek terwijl hij in het voertuig zat op voornoemde dag en datum. Ik, verbalisant, heb ter uitvoering van mijn politietaak meerdere malen van doen gehad met [verdachte] . Het is mij bekend dat [verdachte] zich vaker schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten.
Ik herkende de persoon na nadere bestudering van de afbeeldingen. Over zijn
identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
5.
Het proces-verbaal van herkenning, inclusief bijlagen, van 24 augustus 2017, pagina 21435, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende, als relaas van die verbalisanten:
Op donderdag 24 augustus 2017 hoorden wij in het Politie Arrestantencentrum te Borne, de
verdachte:
Naam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren te: [geboorteplaats]
Op: [geboortedatum]
(…)
Van deze opname zijn camerabeelden beschikbaar. Daarop is te zien dat de geldopname wordt verricht door een man welke vergezeld is van een tweede man. Screenprins zijn bijgevoegd. Tijdens het verhoor herkenden wij de verdachte [verdachte] als zijnde de pinner bij de ING betaalautomaat aan de [adres 3] d.d. 25 april 2016 te 16.154u (sic).