In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een woonwagen. De vergunning was op 25 juli 2019 verleend door het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten aan een derde partij. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen deze vergunning, vond dat de aanvraag niet was getoetst aan de redelijke eisen van welstand. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 2 november 2020 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de omgevingsvergunning voldeed aan de welstandscriteria. De Commissie Bezwaarschriften had eerder al aangegeven dat het welstandsadvies van de stadsbouwmeester onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek, omdat verweerder niet had gereageerd op het deskundigenadvies van M&DM dat de vergunning in strijd was met de welstandscriteria.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat verweerder ter zitting voldoende had gemotiveerd dat de vergunning aan de welstandscriteria voldeed. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld, die op € 1.534,-- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de datum van uitspraak.