ECLI:NL:RBOVE:2020:4348

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
ak_20 _ 666
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing omgevingsvergunning voor het plaatsen van een woonwagen aan de welstandscriteria

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een woonwagen. De vergunning was op 25 juli 2019 verleend door het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten aan een derde partij. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen deze vergunning, vond dat de aanvraag niet was getoetst aan de redelijke eisen van welstand. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 2 november 2020 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de omgevingsvergunning voldeed aan de welstandscriteria. De Commissie Bezwaarschriften had eerder al aangegeven dat het welstandsadvies van de stadsbouwmeester onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek, omdat verweerder niet had gereageerd op het deskundigenadvies van M&DM dat de vergunning in strijd was met de welstandscriteria.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat verweerder ter zitting voldoende had gemotiveerd dat de vergunning aan de welstandscriteria voldeed. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld, die op € 1.534,-- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de datum van uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/666

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser,

gemachtigde: H.R. ten Broeke,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten, verweerder, gemachtigde: M. Dijkstra.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], te [woonplaats 2] , vergunninghoudster.

Procesverloop

Op 25 juli 2019 heeft verweerder aan [naam] te [woonplaats 2] (hierna te noemen: [naam] ) een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het plaatsen van een woonwagen aan de [adres] in Rijssen.
Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 februari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 oktober 2020 heeft eiser de rechtbank een reactie van Bureau M&DM op het verweerschrift toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2020.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 25 juli 2019 aan [naam] een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een woonwagen aan de [adres] in Rijssen.
2. Eiser is het niet eens met de aan [naam] verleende omgevingsvergunning. Hij is kort samengevat van oordeel dat de aanvraag niet is getoetst aan de redelijke eisen van welstand zoals die voor de desbetreffende omgeving gelden en dat de aanvraag in strijd is met deze eisen.
3.
Wettelijk kader
3.1
Volgens artikel 2:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, als dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
3.2
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk moet worden geweigerd als het bouwplan niet voldoet aan - kort gezegd - (a) het bouwbesluit, (b) de bouwverordening (c) het bestemmingsplan of (d) de redelijke eisen van welstand.
4.
Inhoudelijke beoordeling van het geschil
4.1
De rechtbank stelt voorop dat uit de voorgaande bepalingen volgt dat het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ een zogenoemde “gebonden bevoegdheid” van verweerder is. Dit betekent dat verweerder de gevraagde omgevings-vergunning moet weigeren wanneer één van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet. Als geen van deze weigeringsgronden zich voordoet, is verweerder gehouden de omgevingsvergunning te verlenen.
4.2
Niet in geschil is dat de bestemmingsplannen ‘Wonen Rijssen’ en ‘Veegplan Wonen Rijssen’, waarin het perceel [adres] de bestemming ‘Wonen-Woonwagenstandplaats’ heeft, het plaatsen van een woonwagen op het perceel toestaan. Het plan om een woonwagen te plaatsen op het perceel [adres] daarom niet in strijd met het bestemmingsplan.
4.3
Het geschil tussen partijen beperkt zich in beroep tot de vraag of het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
4.4
Verweerder heeft op basis van het positieve stempeladvies van de stadsbouwmeester van 23 juli 2019 in het primaire besluit geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Naar aanleiding van het ingediende bezwaar heeft verweerder de stadsbouwmeester verzocht het stempeladvies van een toelichting te voorzien. In deze toelichting van 18 september 2019 heeft de stadsbouwmeester het volgende overwogen:
“Het plan heb ik beoordeeld op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het gebied ‘Rijssen wonen: Naoorlogse uitbreidingen’ in de welstandsnota van de gemeente Rijssen-Holten.
De aanvraag betreft hier een bijzondere plek in deze woonwijk, namelijk een omkaderd terreintje met een voorzieningen gebouw en plaats voor een aantal woonwagens. Er staat nu 1 wagen en er komt een nieuwe wagen bij. De uitbreiding is een kwalitatieve verbetering; het past wat kleur en materiaal betreft goed bij de bestaande wagen en het geheel oogt daardoor netter en meer compleet.
De omkadering, bestaande uit een gaas hekwerk van ongeveer 1 meter hoog, is nog maar net aangeplant met jonge Hedera en zal nog moeten groeien. Wat mij betreft zou de aanplant kunnen worden uitgebreid met wat struweel, zoals bijvoorbeeld met enkele vlinderstruiken zodat het aansluit bij de begroeiing in de omgeving. Conclusie: Het ingediende plan is niet in strijd met redelijke eisen van welstand.”
De Commissie Bezwaarschriften (hierna: de Commissie) heeft in het advies aan verweerder van 17 januari 2020 overwogen dat uit de welstandstoets en de nadere toelichting van de stadsbouwmeester niet blijkt dat er aan de criteria van de welstandsnota is getoetst. De Commissie acht het positieve welstandsadvies dan ook onvoldoende onderbouwd. De Commissie heeft verder overwogen dat het hier gaat om een herhaling van een bestaande situatie, aangezien er al een woonwagen aanwezig is op het terrein. De woonwagen waarvoor nu vergunning is gevraagd, lijkt op de woonwagen die er al staat. Er is door de stadsbouwmeester en het college dan ook vooral gekeken naar de inpassing van een tweede woonwagen naast de bestaande woonwagen en niet naar andere omstandigheden. De Commissie kan zich met deze werkwijze verenigen. De Commissie adviseert dan ook het primaire besluit in stand te laten onder aanpassing van de motivering.
Verweerder heeft dit advies van de Commissie in het bestreden besluit overgenomen.
4.5
Eiser voert in beroep aan dat uit de motivering van het bestreden besluit nog altijd niet blijkt dat aan de criteria uit de welstandsnota is getoetst. Dat de woonwagen in strijd is met deze criteria volgt uit het door eiser in de bezwaarfase overgelegde advies van drs. E.H. Mattie van Bureau M&DM. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte niet gereageerd op dit ingebrachte deskundigenadvies, aldus eiser.
4.6
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 1 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3221, volgt dat het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
4.7
De rechtbank stelt vast dat de Commissie in bezwaar heeft overwogen dat het welstandsadvies van de stadsbouwmeester onvoldoende is onderbouwd. Verweerder heeft de overwegingen van de Commissie in het bestreden besluit overgenomen. Dit betekent dat voor de motivering van het standpunt dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand niet kon worden volstaan met een verwijzing naar het advies van de stadsbouw-meester. Verweerder diende nader te motiveren waarom het bouwplan voldoet aan de criteria uit de welstandsnota.
4.8
De rechtbank is van oordeel dat deze nadere motivering in het betreden besluit niet is gegeven. Uit de overwegingen van de Commissie, die verweerder in het bestreden besluit heeft overgenomen, valt nog altijd niet af te leiden waarom het bouwplan volgens verweerder voldoet aan de criteria uit de welstandsnota. Daar komt bij dat eiser in bezwaar een deskundigenadvies heeft overgelegd van M&DM waarin gemotiveerd is aangegeven waarom het bouwplan volgens M&DM niet voldoet aan de criteria uit de welstandsnota. Het had op de weg van verweerder gelegen om hier gemotiveerd op in te gaan. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal in het navolgende beoordelen of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
4.9
Op grond van artikel 12a van de Woningwet heeft de gemeenteraad van Rijssen-Holten op 7 september 2011 de geactualiseerde welstandsnota Rijssen-Holten vastgesteld. Het perceel waar de woonwagen blijkens de omgevingsvergunning mag worden geplaatst, is gelegen binnen het in de welstandsnota genoemde gebied ‘Rijssen wonen: naoorlogse uitbreidingen’ en valt daarin binnen de wijk Veeneslagen.
In de welstandsnota is opgenomen dat de wijk Veeneslagen afzonderlijke woonbuurtjes kent met elk hun eigen karakter. De grootschalige naoorlogse uitbreidingen kennen een ruime variatie aan woningtypes. Binnen een straat of buurt is er meestal een grote mate van eenheid en herhaling in schaal, maat, vormgeving en kleur- en materiaalgebruik. Onder het kopje ‘Situering’ wordt aangegeven dat de situering van de bebouwing in dit gebied moet worden afgestemd op de bebouwingskarakteristieken van de directe omgeving. Onder het kopje ‘Vormgeving’ wordt aangegeven dat de vormgeving van een individueel gebouw binnen een architectonische of stedenbouwkundige eenheid dient te worden afgestemd op de over-heersende vormgeving van de bebouwing in de omgeving. Onder het kopje ‘Detaillering’ wordt aangegeven dat de detaillering en het kleur- en materiaalgebruik binnen een architectonische of stedenbouwkundige eenheid dient te worden afgestemd op de over-heersende detaillering van de directe omgeving.
Ter zitting heeft verweerder gemotiveerd aangegeven dat de stadsbouwmeester het woonwagenkamp als afzonderlijk buurtje heeft beoordeeld en dat daarbij wel degelijk is getoetst aan de in de welstandsnota opgenomen criteria. In dat verband is gesteld dat het woonwagenkampje, gelet op het eigen karakter, de ligging en het feit dat dit is afgescheiden met een hekwerk, moet worden gezien als een eigen architectonische of stedenbouwkundige eenheid als bedoeld in de welstandsnota. Conform de welstandsnota is bij de criteria ‘vormgeving’ en ‘detaillering’ daarom gekeken naar de binnen die eenheid aanwezige vormgeving en het kleur- en materiaalgebruik. En ook bij het punt ‘situering’ is die eenheid gezien als de directe omgeving waarop moet worden afgestemd. In de praktijk betekent dit inderdaad dat de nieuwe woonwagen is getoetst aan de woonwagen die er al staat en niet aan de woonhuizen in de nabijheid van het woonwagenkampje. Dit is volgens verweerder niet in strijd met de welstandsnota. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat de plaatsing van de nieuwe woonwagen een kwalitatieve verbetering van het woonwagenkampje betreft, omdat het geheel daardoor netter en meer compleet oogt. Een toetsing aan de woonhuizen in de omgeving is voorts ook niet goed mogelijk, nu een woonwagen een wezenlijk ander gebouw is dan een huis, aldus verweerder. Verweerder heeft er ten slotte op gewezen dat het plaatsen van woonwagens ter plaatse door het bestemmingsplan wordt toegestaan, zodat niet op grond van een welstandstoets geoordeeld kan worden dat woonwagens ter plaatse niet passend zijn.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het voorgaande alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat wel degelijk aan de criteria van de welstandsnota is getoetst en dat het plan deze toetsing kan doorstaan. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het plan aan de redelijke eisen van welstand voldoet. Verweerder heeft in het rapport van M&DM geen reden hoeven zien om tot een ander oordeel te komen, nu M&DM lijkt te hebben miskend dat het bestemmingsplan woonwagens ter plaatse toestaat en de woonwagen ten onrechte heeft getoetst aan de omliggende woonhuizen en niet aan de reeds aanwezige woonwagen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
5. Zoals hiervoor onder 4.8 is overwogen, is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; het motiveringsbeginsel). Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Nu verweerder het motiveringsgebrek ter zitting heeft hersteld, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
6. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, - en een wegingsfactor 1).
Ten aanzien van de eveneens door eiser gevraagde vergoeding van de kosten van het (eerste) door M&DM uitgebrachte rapport, overweegt de rechtbank dat de kosten van een door eiser ingeschakelde deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen als het inroepen van die deskundige redelijk was. Ter bepaling of het inroepen van een niet-juridische deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarvan mogen uitgaan. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor het inschakelen van deze deskundige bedragen, overeenkomstig de door eiser overgelegde factuur van het rapport door Bureau M&DM € 484,--. Dit is naar het oordeel van de rechtbank alleszins redelijk.
De rechtbank merkt nog op dat eiser het verzoek tot vergoeding van de kosten van het tweede door M&DM uitgebrachte rapport ter zitting heeft ingetrokken.
Daarmee komt het totaal aan proceskostenvergoeding op (€ 1.050,-- + € 484,--) = € 1.534,--

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178, - aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.534,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van M.W. Hulsman, als griffier.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.