ECLI:NL:RBOVE:2020:4265

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
08/910075-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vijf mannen voor grootschalige Marktplaatsoplichting met identiteitsfraude en witwassen

Op 17 december 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak tegen vijf mannen die betrokken waren bij grootschalige oplichting via Marktplaats. De hoofdverdachte, een 25-jarige man zonder vaste woon- en verblijfplaats, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden en 2 weken, en moet een bedrag van 175.000 euro terugbetalen, het bedrag dat hij uit de oplichting heeft verkregen. De rechtbank oordeelde dat de hoofdverdachte aan het hoofd stond van een criminele organisatie die zich schuldig maakte aan identiteitsfraude en computervredebreuk. Hij benaderde slachtoffers via advertenties op Marktplaats, deed zich voor als koper of verkoper en wekte zo hun vertrouwen door bijvoorbeeld foto's van identiteitsbewijzen te sturen. Vervolgens werden slachtoffers op geraffineerde wijze opgelicht, waarbij bankcodes werden afgetroggeld onder dreiging van geweld. De rechtbank rekent het de verdachten zwaar aan dat zij een spoor van ellende achterlieten en dat slachtoffers onterecht als oplichters werden aangezien. Naast de gevangenisstraffen zijn de verdachten ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers, in totaal meer dan 100.000 euro. De rechtbank benadrukt de ernst van de zaak en de impact op de slachtoffers, en spreekt van een professioneel georganiseerde criminele organisatie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/910075-17 (P)
Datum vonnis: 17 december 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 oktober 2020, 30 oktober 2020, 3 november 2020 en 3 december 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. C.T. Tjauw-Foe en G.L.M. Verstegen en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er - na wijziging van de tenlastelegging van 27 oktober 2020 - kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 december 2016 tot en met 7 januari 2017 zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen van geldbedragen dan wel dat hij een gewoonte heeft gemaakt van opzetheling van deze geldbedragen;
feit 2:in de periode van 1 mei 2017 tot en met 14 juli 2017 zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen van geldbedragen dan wel dat hij een gewoonte heeft gemaakt van opzetheling van deze geldbedragen;
feit 3:in de periode van 22 november 2016 tot en met 7 januari 2017 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 7 januari 2017, te Enschede, althans in Nederland, (telkens) van een voorwerp, te weten de hierna te noemen geldbedragen, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten de hierna te noemen geldbedragen, was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten de hierna te noemen geldbedragen voorhanden had, terwijl hij wist dat die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
en/of voorwerpen, te weten de hierna te noemen geldbedragen, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voorwerpen, te weten de hierna te noemen geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, te weten:
(alle aangiftes afkomstig uit dossier Kringloop)
- op 1 december 2016 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1000 euro), (aangifte 304, [naam 1] , p. 26900);
- op 10 december 2016 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 5000 euro), (aangifte 319, [naam 2] , p. 27300);
- op 18 december 2016 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 4500 euro), (aangifte 327, [naam 3] , p. 27500);
- op 20 december 2016 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1.000 euro), (aangifte 333, [naam 4] p. 27813, aangifte 334, [naam 5] p. 27831
- op 20 en/of 21 december 2016 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1.000 euro), (aangifte 333, [naam 4] p. 27813 aangifte 335, [naam 6] , p. 27887);
- op 7 januari 2017 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 4.760 euro), (aangifte 357, [naam 7] , p. 27200)
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 7 januari 2017, te Enschede, althans in Nederland, (telkens) een goed(eren), te weten de
hierna te noemen geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die geldbedragen
(telkens) wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof:
(alle aangiftes afkomstig uit dossier Kringloop)
- op 1 december 2016 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1000 euro), (aangifte 304, [naam 1] , p. 26900);
- op 10 december 2016 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 5000 euro), (aangifte 319, [naam 2] , p. 27300);
- op 18 december 2016 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 4500 euro), (aangifte 327, [naam 3] , p. 27500);
- op 20 december 2016 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1.000 euro), (aangifte 333, [naam 4] p. 27813, aangifte 334, [naam 5] p. 27831
- op 20 en/of 21 december 2016 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1.000 euro), (aangifte 333, [naam 4] p. 27813 aangifte 335, [naam 6] , p. 27887);
- op 7 januari 2017 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 4.760 euro), (aangifte 357, [naam 7] , p. 27200)
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 14 juli 2017, te Enschede, althans in Nederland, (telkens), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten de hierna te noemen geldbedragen, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten de hierna te noemen geldbedragen, was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten de hierna te noemen geldbedragen voorhanden had, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en/of voorwerpen, te weten de hierna te noemen geldbedragen, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voorwerpen, te weten de hierna te noemen geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, te weten:
(alle aangiftes afkomstig uit dossier Kringloop 2)
- op 1 mei 2017 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1.000 euro, (aangever [naam 8] , p. 1500);
- op 11 mei 2017 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 6.250 euro) (aangever [naam 9] , p. 1400);
- op 8 juli 2017 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 5.000 euro), (aangever [naam 10] , p. 1800);
- op 12 juli 2017 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 5.000 euro), (aangever [naam 11] , p. 1900);
- op 14 juli 2017 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 8.800 euro), (aangever [naam 12] , p. 2000);
en hij en/of zijn mededader(s) van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/ hebben gemaakt
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 14 juli 2017, te Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) een goed(eren), te weten de hierna te noemen geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die geldbedragen (telkens) wist(en) dat het door misdrijf verkregen goederen betrof:
(alle aangiftes afkomstig uit dossier Kringloop 2)
- op 1 mei 2017 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1.000 euro, (aangever [naam 8] , p. 1500);
- op 11 mei 2017 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 6.250 euro) (aangever [naam 9] , p. 1400);
- op 8 juli 2017 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 5.000 euro), (aangever [naam 10] , p. 1800);
- op 12 juli 2017 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 5.000 euro), (aangever [naam 11] , p. 1900);
- op 14 juli 2017 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 8.800 euro), (aangever [naam 12] , p. 2000);
en hij en/of zijn mededader(s) van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
3.
hij in of omstreeks de periode van 22 november 2016 tot en met 7 januari 2017 te Enschede, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten: oplichting, witwassen,
computervredebreuk, heling en/of één of meer andere misdrijven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officieren van justitie ontvankelijk zijn in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie zijn van mening dat het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van de tweede gepinde € 1.000,-- van de rekening van [naam 4] op 20 december 2016 nu het geen witwassen zoals ten laste is gelegd oplevert.
De raadsman is van mening dat het onder 2 ten laste gelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard met uitzondering van het pinnen van € 990,-- inzake [naam 8] , € 4.800,-- inzake [naam 12] en € 5.000,-- inzake [naam 10] vanwege het ontbreken van bewijs.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van gewoontewitwassen.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman bepleit dat [verdachte] geen deelnemer is geweest aan de organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband. [medeverdachte 1] plunderde de rekeningen van de aangevers en nam volslagen willekeurig contact op met [verdachte] , dan wel [medeverdachte 2] voor het pinnen. Uit alles blijkt dat [medeverdachte 1] de regie had. Hij koos wie er op afroep ging pinnen, dus van enige structuur kan niet worden gesproken. De raadsman verzoekt [verdachte] van dit feit vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
Onder 1 is aan [verdachte] primair (gewoonte) witwassen van een zestal geldbedragen ten laste gelegd, strafbaar gesteld in artikel 420ter Sr.
[verdachte] heeft bekend dat hij tegen betaling heeft gepind van bankrekeningen waarmee gefraudeerd is.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat [verdachte] partieel dient te worden vrijgesproken van de tweede (2e) gepinde € 1.000,-- vanaf de rekening van de [naam 4] op 20 december 2016, nu de herkomst van dit geldbedrag onbekend is. De rechtbank acht niet bewezen dat dit geldbedrag afkomstig was van enig misdrijf. De rechtbank spreekt [verdachte] op dit onderdeel partieel vrij.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, voor zover dit het witwassen van de genoemde geldbedragen betreft, op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu [verdachte] dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen in de bijlage.
Ten aanzien van het gewoontewitwassen
De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat er geen sprake is van incidenteel witwassen. Uit de duur en de frequentie van de door de verdachte gepleegde handelingen, te weten het vijf maal pinnen van een geldbedrag in een periode van zes weken, leidt de rechtbank af dat het witwassen door [verdachte] een structureel karakter heeft gehad. Dit leidt tot de conclusie dat hij van het witwassen van de hoeveelheden geld een gewoonte had gemaakt.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] zich in de periode van 1 december 2016 tot en met 7 januari 2017 schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van geldbedragen van in totaal € 16.260,--.
4.3.2
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
Onder 2 is aan [verdachte] primair het medeplegen van (gewoonte)witwassen van een vijftal geldbedragen ten laste gelegd, strafbaar gesteld in artikel 420ter Sr.
Verdachte heeft bekend dat hij tegen betaling heeft gepind van bankrekeningen waarmee gefraudeerd is.
[naam 8]
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat [verdachte] partieel dient te worden vrijgesproken van het pinnen van € 990,-- in de zaak [naam 8] . Op 1 mei 2017 hebben er om 19:40 uur en 19:41 uur geldopnames van respectievelijk € 920,-- en € 70,-- plaatsgevonden. Van deze geldopnames zijn beelden beschikbaar. De rechtbank leidt uit de beelden af dat het niet [verdachte] is die het geld heeft opgenomen. Op de beelden is te zien dat [verdachte] naast de pinner staat. De rechtbank is van oordeel dat nu [verdachte] niet heeft gepind, hij van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
[naam 10]
De rechtbank is voorts van oordeel dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van het pinnen van € 5.000,-- in de zaak [naam 10] . Op 8 juli 2017 zijn er drie geldopnames geweest van in totaal € 5.000,--. Van deze geldopnames zijn beelden beschikbaar. [verdachte] ontkent bij deze geldopnames betrokken te zijn. De rechtbank is van oordeel dat nu [verdachte] niet op de beelden is herkend er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. De rechtbank zal hem van dit onderdeel vrijspreken.
[naam 12]
De rechtbank is verder van oordeel dat [verdachte] partieel dient te worden vrijgesproken van het pinnen van € 4.800,-- in de zaak [naam 12] . Op 14 juli 2017 hebben er tussen 21:52 uur en 21:54 uur drie geldopnames van respectievelijk € 2.000,--, € 2.000,-- en € 800,-- plaatsgevonden. Van deze geldopnames zijn beelden beschikbaar. [verdachte] bij deze geldopnames betrokken te zijn. De rechtbank is van oordeel dat nu [verdachte] niet op de beelden is herkend er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is ten aanzien van de eerste (1e) pintransactie en zal [verdachte] van dit onderdeel vrijspreken.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, voor zover het de overige geldbedragen betreft, op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu [verdachte] dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen in de bijlage.
Ten aanzien van het gewoontewitwassen
De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat er geen sprake is van incidenteel witwassen. Uit de duur en de frequentie van de door de verdachte gepleegde handelingen, te weten het vier maal pinnen van een geldbedrag in een periode van tien weken, leidt de rechtbank af dat het witwassen door [verdachte] een structureel karakter heeft gehad. Dit leidt tot de conclusie dat hij van het witwassen van de hoeveelheden geld een gewoonte had gemaakt.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] zich in de periode van 1 mei 2017 tot en met 14 juli 2017 schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van geldbedragen van in totaal € 15.260,--.
Medeplegen
De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] het onder 2 primair ten laste gelegde ‘tezamen en in vereniging met een of meer anderen’ gepleegd heeft en spreekt hem van dit onderdeel vrij.
4.3.3
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde
Onder 3 is [verdachte] deelneming aan een criminele organisatie, strafbaar gesteld in artikel 140 Sr, ten laste gelegd.
Volgens bestendige jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Voor het bewijs van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen van misdrijven, zal o.a. betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. Er is sprake van deelnemen aan de organisatie indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor deelneming is voldoende dat betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De betrokkene behoeft dus geen wetenschap te hebben van één of verscheidene concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
De bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 3
De rechtbank heeft hiervoor reeds bewezen verklaard dat verdachte [verdachte] zich in de periode van 1 december 2016 tot en met 7 januari 2017 schuldig heeft gemaakt aan gewoonte-witwassen.
Uit het dossier kan de volgende werkwijze worden vastgesteld.
Een verkoper plaatst op Marktplaats een advertentie waarin hij een goed te koop aanbiedt en vermeldt daarbij zijn telefoonnummer. Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) reageert via WhatsApp op deze advertentie en bericht dat hij interesse heeft in het aangeboden goed. Hij gebruikt daarbij de naam van een andere persoon. Vervolgens komen [medeverdachte 1] en de koper een bedrag overeen. [medeverdachte 1] wekt op slinkse wijze het vertrouwen van de koper door hem via WhatsApp een kopie van een identiteitsbewijs en/of bankpasje (op naam van die andere persoon of van diens vrouw) toe te sturen. [medeverdachte 1] vraagt de verkoper een afbeelding van zijn identiteitskaart en bankpas terug te sturen. [medeverdachte 1] deelt mee dat hij het overeengekomen bedrag wil betalen via zijn zakelijke bankrekening en dat de verkoper deze betaling moet bevestigen. De verkoper laat zich door [medeverdachte 1] instrueren om de betaling te bevestigen. Op deze wijze ontfutselt [medeverdachte 1] alle noodzakelijke gegevens voor het mobielbankierenaccount van de verkoper. [medeverdachte 1] kan hierdoor het mobielbankierenaccount van de verkoper activeren op zijn telefoon en daarmee toegang krijgen tot de bankrekening van de verkoper. [medeverdachte 1] is in staat om, zonder toestemming van de verkoper, geldbedragen over te schrijven naar de bankrekening van een door [verdachte] , en de medeverdachten [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3] (hierna respectievelijk [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) geronselde katvanger. Deze katvangers hebben hun rekening, bankpasje en pincode tegen een geringe vergoeding ter beschikking gesteld. Bedragen die door [medeverdachte 1] worden overgeschreven worden direct na de overschrijving contant opgenomen bij een pinautomaat door [verdachte] , [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3] en zij komen op deze manier in het bezit van het van de bankrekening overgemaakte geld. Ook betaalt [medeverdachte 1] vanaf de bankrekening van de verkoper goederen die hij online bestelt bij onder meer de Mediamarkt en BCC, waarbij hij laat weten dat de goederen opgehaald zullen worden. De online bestelde goederen worden kort na de bestelling opgehaald door [medeverdachte 2] of een door [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] geregelde katvanger.
[verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben aldus een faciliterende rol gespeeld bij het in het handen krijgen van de door (internet)oplichting verkregen geldbedragen en goederen.
Uit de bij de oplichting van de aangevers gevolgde werkwijze leidt de rechtbank af dat sprake was van een van tevoren afgesproken taakverdeling. In het kader van die werkwijze vonden in een kort tijdsbestek de volgende handelingen plaats:
- contact leggen met een aanbieder naar aanleiding van een advertentie op Marktplaats;
- overhalen/betalen van een katvanger;
- regelen van de pas en bijbehorende pincode;
- verkrijgen van de inloggegevens van de aanbieder;
- overboeken van het geld van de rekening van de aanbieder naar de katvangersrekening;
- informeren van mededaders dat het geld op een rekening is gestort;
- binnen een uur (laten) opnemen van het geld, of
- bestellen van goederen bij webwinkels en het en het (laten) afhalen van die goederen.
Deze handelingen duiden op een samenwerkingsverband, waarbij de rollen van de deelnemers niet gelijk waren. Er bestond een bepaalde hiërarchie binnen het samenwerkingsverband, waarbij [medeverdachte 1] telkens de initiatiefnemer van de oplichtingen was en ook het contact met de aanbieders op Marktplaats onderhield. Voor het regelen van de benodigde bankpasjes, het pinnen van het geld van de rekeningen van de katvangers en het ophalen van online bestelde goederen schakelde [medeverdachte 1] zijn medeverdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in. Het bewijs voor deze handelingen worden op onderdelen ondersteund door meerdere tapgesprekken (tussen enerzijds [medeverdachte 1] en anderzijds [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) en door verklaringen van de personen die hun bankpas ter beschikking hebben gesteld.
Op verzoek van [medeverdachte 1] heeft [verdachte] een “R-tje” (bankpas Rabobank) van een katvanger geregeld. Direct nadat het door oplichting verkregen geld op een bankrekening van een katvanger was geboekt door [medeverdachte 1] geeft [medeverdachte 1] [verdachte] een seintje dat hij naar de pinautomaat (“R”) moest. Vervolgens nam [verdachte] of een katvanger enkele minuten na de overboeking de bedragen met duizenden (kop) euro’s tegelijk op bij de pinautomaat. [verdachte] heeft bekend dat hij (een) pasje(s) heeft geregeld. Ook heeft hij bekend dat hij tegen betaling (per keer € 50,-- of € 100,--) heeft gepind van rekeningen waarmee gefraudeerd was.
Verder blijkt uit tapgesprekken nog dat [medeverdachte 1] [verdachte] wil leren hoe hij beter actief kon zijn (de rechtbank leest: hoe hij beter kon oplichten).
De verdachten hebben rond de tijdstippen van de individuele oplichtingen steeds nauw contact met elkaar en stemmen onderling af hoe te handelen voor en na de oplichtingen.
Uit het vorenstaande blijkt dat de samenwerking een duurzaam en gestructureerd karakter had, dat [verdachte] behoorde tot dit samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft gehad en ondersteuning heeft geboden aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. [verdachte] heeft verklaard dat hij wist dat het gepinde geld afkomstig was van (internet)oplichting en hij wist dan ook dat de organisatie het oogmerk had tot het plegen van misdrijven.
Conclusie
Op grond van het voren overwogene acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] deel heeft uitgemaakt van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van oplichting, computervredebreuk, identiteitsfraude en het witwassen van het daarmee verkregen geld.
Het onderdeel ‘en/of één of meer andere personen’
De officieren van justitie hebben ten aanzien van het onderdeel ‘en/of één of meer andere personen’ bij feit 3 ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat niet tot bewezenverklaring gerekwireerd wordt. De rechtbank leidt uit het standpunt van de officieren van justitie af dat het niet de bedoeling van het Openbaar Ministerie is (geweest) om de deelneming aan een criminele organisatie van meer personen dan de drie genoemde personen (naast [verdachte] ) ten laste te leggen. Om deze reden zal de rechtbank [verdachte] vrijspreken van dit onderdeel.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij in de periode van 1 december 2016 tot en met 7 januari 2017, in Nederland, (telkens) van een voorwerp, te weten de hierna te noemen geldbedragen, heeft verhuld wie de rechthebbende op die geldbedragen was en heeft verhuld wie die geldbedragen voorhanden had en die geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, te weten:
- op 1 december 2016 een hoeveelheid geld (in totaal € 1.000,--)
- op 10 december 2016 een hoeveelheid geld (in totaal € 5.000,--)
- op 18 december 2016 een hoeveelheid geld (in totaal € 4.500,--)
- op 20 december 2016 een hoeveelheid geld (in totaal € 1.000,--)
- op 7 januari 2017 een hoeveelheid geld (in totaal € 4.760,--)
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
2. primair
hij in de periode van 1 mei 2017 tot en met 14 juli 2017, in Nederland, (telkens) van een voorwerp, te weten de hierna te noemen geldbedragen, heeft verhuld wie de rechthebbende op die geldbedragen was en heeft verhuld wie die geldbedragen voorhanden had en die geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, te weten:
- op 1 mei 2017 een hoeveelheid geld (in totaal € 10,--)
- op 11 mei 2017 een hoeveelheid geld (in totaal € 6.250,--)
- op 12 juli 2017 een hoeveelheid geld (in totaal € 5.000,--)
- op 14 juli 2017 een hoeveelheid geld (in totaal € 4.000,--)
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
3.
hij in de periode van 22 november 2016 tot en met 7 januari 2017 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten: oplichting, witwassen, computervredebreuk en één ander misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 en 2
telkens het misdrijf: gewoontewitwassen;
feit 3
het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd verdachte voor het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in verzekering heeft doorgebracht.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn gelet op bijzondere omstandigheden. De officieren van justitie zullen rekening houden met het lange tijdsverloop sinds de inverzekeringstelling en hier rekening mee houden in de strafeis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op het lange tijdsverloop, het gering aantal feiten, de korte pleegperiode alsmede de verzochte vrijspraak ter zake artikel 140 Sr een onvoorwaardelijke gevangenisstraf thans niet meer aan de orde is. De raadsman verzoekt aan [verdachte] een taakstraf op te leggen met aftrek van de dagen die in verzekering zijn doorgebracht.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoonte- witwassen en aan deelname aan een criminele organisatie.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft zich op geraffineerde en gewetenloze wijze schuldig gemaakt aan Marktplaatsoplichtingen. [verdachte] vormde een belangrijke schakel in het geheel aan handelingen die tot het bewezenverklaarde gewoontewitwassen en deelname aan de criminele organisatie hebben geleid. [verdachte] is degene die samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] voorafgaand aan de oplichting door [medeverdachte 1] , katvangers ronselde die tegen een geringe vergoeding hun bankrekening, bankpas en pincode ter beschikking stelden. Zo nodig lieten [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] katvangers voorafgaand aan het pinnen hun opnamelimieten verhogen. Deze katvangers waren vaak kwetsbare personen met financiële problemen die de vergoeding goed konden gebruiken en de gevolgen voor lief namen. Bedragen die werden overgeschreven door [medeverdachte 1] werden direct na de overschrijving contant opgenomen bij een pinautomaat door [verdachte] of door een van de medeverdachten. Dit alles vereiste een strakke organisatie waarbij de leden van de criminele organisatie vrijwel constant met elkaar in verbinding stonden.
Enkele maanden nadat [verdachte] in vrijheid is gesteld, heeft hij opnieuw tegen een geringe vergoeding geldbedragen gepind van bankrekeningen waarmee gefraudeerd was.
De rechtbank neemt het [verdachte] kwalijk dat hij kort nadat hij in vrijheid is gesteld zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan vergelijkbare strafbare feiten.
[verdachte] heeft hierbij enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin en heeft geen rekening gehouden met de gevolgen voor de personen die hun bankrekening ter beschikking stelden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van [verdachte] van 6 oktober 2020, waaruit blijkt dat hij recent niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Gelet op de ernst en de omvang van de feiten zoals hiervoor geschetst, is de rechtbank van oordeel dat de enige passende sanctie een gevangenisstraf is. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf betrekt de rechtbank de straffen die doorgaans worden opgelegd in soortgelijke zaken. Omdat [verdachte] recent niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke feiten en om hem ervan te weerhouden zich wederom schuldig te maken aan strafbare feiten, zal de rechtbank een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt heeft immers te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 6 februari 2017, de dag dat [verdachte] in verzekering is gesteld. Op 10 december 2019 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Op 27 oktober 2020 is de inhoudelijke behandeling aangevangen en de rechtbank doet uitspraak op 17 december 2020. De totale tijdsduur van deze zaak bedraagt dus ruim drie jaren en tien maanden. Een deel van deze tijdsduur, door de rechtbank begroot op tien maanden, is toe te schrijven aan de omstandigheid dat op verzoek van de verdediging getuigen zijn gehoord bij de rechter-commissaris. De redelijke termijn is dan ook met één jaar overschreden. De rechtbank zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat door de op te leggen gevangenisstraf te verminderen met 10%. [1]
In beginsel acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden passend en geboden, maar de rechtbank zal, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn een strafvermindering van een maand en twee weken toepassen en [verdachte] veroordelen tot een gevangenisstraf van dertien maanden en twee weken waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.

8.De schade van benadeelden

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd:
[naam 4] (feit 1) en [naam 12] (feit 2).
Deze benadeelde partijen hebben gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van:
- [naam 4] : € 2.000,--;
- [naam 12] : € 8.838,95,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat in [naam 4] en [naam 12] uit de volgende posten:
- afschrijving(en) van hun bankrekening als gevolg van oplichting;
- kosten nieuw rijbewijs ( [naam 12] ).
8.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen na aanvang van het requisitoir zijn ingediend. Zij verzoeken de rechtbank om ambtshalve toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen te laat zijn ingediend nu zij na aanvang van het requisitoir zijn binnengekomen en om die reden niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het door de verdediging gevoerde verweer dat de vorderingen van de benadeelde partij te laat zijn ingediend, overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 51g lid 3 Sv kan een benadeelde partij zich ter terechtzitting voegen, uiterlijk voordat de officier van justitie in de gelegenheid wordt gesteld zijn requisitoir te beginnen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de vorderingen zijn ingediend na aanvang van het requisitoir en zal de vorderingen om die reden niet-ontvankelijk verklaren.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit 1 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [naam 4] . De rechtbank ziet, ondanks het gegeven dat de vordering te laat door het Openbaar Ministerie is aangeleverd en niet-ontvankelijk is verklaard, aanleiding om de maatregel van artikel 36f Sr op te leggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Ten aanzien van de vordering inzake [naam 12] zal de rechtbank geen schade-vergoedingsmaatregel ex. artikel 36f Sr opleggen nu het afgeschreven bedrag van € 8.000,-- door de Rabobank aan de benadeelde is vergoed. Ten aanzien van de kosten van het rijbewijs is de rechtbank van oordeel dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en de gestelde schade.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en 2
telkens het misdrijf: gewoontewitwassen;
feit 3
het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
13 (dertien) maanden en 2 (twee) weken;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake het bewezen verklaarde feit 1 ter zake [naam 4] tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.000,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2016 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat de benadeelde partij [naam 4] , niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [naam 12] niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. H. Stam en mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat en mr. S.R. Kuiper, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2020.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen. In het geval wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreffen dit pagina’s uit het dossier van [verdachte] van de Politie Eenheid Oost-Nederland. Per bewijsmiddel wordt het betreffende subdossier aangeduid. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een tapgesprek, betreft dit een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder 5° Sv, te weten een schriftelijke weergave van een telefoongesprek waarvan de kenmerken worden vermeld – voor zover van toepassing – namelijk datum, tijdstip, sessienummer en paginanummer.
Feit 1
het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 oktober 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van [verdachte] als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
Het proces-verbaal van aangifte van
[naam 1]van 5 december 2016, pag. 27012 tot en met 27013 van het subdossier MO02 PL0600-2016607965 (Map 42);
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 13] namens de Rabobank (zaak [naam 1] ) van 16 februari 2017, pag. 27078 tot en met 27086 van het subdossier MO02 PL0600-2016607965 (Map 42);
Het proces-verbaal van aangifte van
[naam 2]van 14 december 2016, pag. 27313 tot en met 27314 van het subdossier MO02 PL0600-2017048351 (Map 42);
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 13] namens de Rabobank (zaak [naam 2] ) van 16 februari 2017, pag. 27367 tot en met 27375 van het subdossier MO02 PL0600-2017048351 (Map 42);
Het proces-verbaal van aangifte van
[naam 3]van 19 december 2016, pag. 27513 tot en met 27515 van het subdossier MO02 PL0600-2017048143 (Map 42);
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 13] namens de Rabobank (zaak [naam 3] ) van 16 februari 2017, pag. 27590 tot en met 27598 van het subdossier MO02 PL0600-2017048143 (Map 42);
Het proces-verbaal van aangifte van
[naam 5]van 23 december 2016, pag. 27831 tot en met 27832 van het subdossier MO02 PL0600-2017002609 (Map 43);
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 13] namens de Rabobank (zaak [naam 5] ) van 16 februari 2017, pag. 27878 tot en met 27886 van het subdossier MO02 PL0600-2017002609 (Map 43);
Het proces-verbaal van aangifte van
[naam 7]van 9 januari 2017, pag. 27209 tot en met 27210 van het subdossier MO02 PL0600-2017038585 (Map 42);
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 13] namens de Rabobank (zaak [naam 7] ) van 16 februari 2017, pag. 27288 tot en met 27296 van het subdossier MO02 PL0600-2017038585 (Map 42);
Feit 2
het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 oktober 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
Het proces-verbaal van aangifte van
[naam 8]van 8 mei 2017, pag. 1511 tot en met 1512 van het subdossier MO02 PL0600-2017525312 (Map 3);
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 13] namens de Rabobank (zaak [naam 7] ) van 25 oktober 2017, pag. 1204 tot en met 1207, 1210, 1211 en 1271 tot en met 1273 van het hoofddossier MO02 (Map 1 en 2);
Het proces-verbaal van aangifte van
[naam 9]mede namens de benadeelde B. Horden van 15 mei 2017, pag. 1413 tot en met 1415 van het subdossier MO02 PL0600-2017525272 (Map 1 en 2);
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 13] namens de Rabobank (zaak [naam 7] ) van 25 oktober 2017, pag. 1204 tot en met 1209 en 1229 tot en met 1251 van het hoofddossier MO02 (Map 1 en 2);
Het proces-verbaal van aangifte van
[naam 11]van 18 juli 2017, pag. 1911 tot en met 1913 van het subdossier MO02 PL0600-2017525399 (Map 3);
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 13] namens de Rabobank (zaak [naam 7] ) van 25 oktober 2017, pag. 1204 tot en met 1207, 1218, 1219, 1345 en 1346 van het hoofddossier MO02 (Map 1 en 2);
Het proces-verbaal van aangifte van
[naam 12]van 17 juli 2017, pag. 2011 tot en met
2012 van het subdossier MO02 PL0600-2017525508 (Map 3);
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 13] namens de Rabobank (zaak [naam 7] ) van 25 oktober 2017, pag. 1204 tot en met 1207, 1220 tot en met 1222, 1364 tot en met 1369 van het hoofddossier MO02 (Map 1 en 2);
Feit 3
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 oktober 2020, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van [verdachte] :
Ik beken dat ik in opdracht van [medeverdachte 1] bankpasjes heb geregeld. Ook heb ik tegen een geringe vergoeding geldbedragen van bankrekeningen gepind. Ik wist dat het geen zuivere koffie was. Mijn telefoonnummer was ten tijde van de ten laste gelegde periode [telefoonnummer 1] .
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 6 april 2017, zakelijk weergegeven, voor zover van belang, inhoudende op pag. 14439 van het subdossier MO02 PL0600-2016577902 (Map 21):
Ik kan u verklaren dat het genoemde nummer (rechtbank: [telefoonnummer 2] ) eindigend op [telefoonnummer 2] mijn eigen telefoonnummer is.
Een tapgesprek met sessienummer 54079, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 28824 van het subdossier criminele organisatie (map 44):
Datum: 4 december 2016 om 19:06 uur
Beller: [telefoonnummer 3] , [medeverdachte 1]
Gebelde: [telefoonnummer 1] , [verdachte]
[telefoonnummer 2] : Hebben jullie dat ding van [naam 14] nog bij jullie?
[telefoonnummer 1] : Ja
[telefoonnummer 2] : Oke maak nu over
[telefoonnummer 1] : Hoeveel
[telefoonnummer 2] : euh twee drie
Een tapgesprek met sessienummer 58581, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 28825 van het subdossier criminele organisatie (map 44):
Datum: 5 december 2016 om 14:06 uur
Beller: [telefoonnummer 3] , [medeverdachte 1]
Gebelde: [telefoonnummer 1] , [verdachte]
[telefoonnummer 2] : zegt stuur mij jou ding via de sms
[telefoonnummer 1] : zegt wat voor ding
[telefoonnummer 2] : zegt jou groen
[telefoonnummer 1] : zegt de ab
[telefoonnummer 2] : zegt ja
[telefoonnummer 1] : zegt hoeveel
[telefoonnummer 2] : zegt 10
Een tapgesprek met sessienummer 58694, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 28826 van het subdossier criminele organisatie (map 44):
Datum: 5 december 2016 om 15:58 uur
Beller: [telefoonnummer 3] , [medeverdachte 1]
Gebelde: [telefoonnummer 1] , [verdachte]
[telefoonnummer 2] : zegt bro ik zeg je eerlijk als je wil we kunnen nu de hele avond met elkaar zijn hele avond ik leg jou uit alles beter actief
[telefoonnummer 2] : zegt ja watje wil bro als jij ik geef je mij auto dan ik geef jou garantie binnen 1 2 dagen ik leer jou 2 dagen lang je hebt zowieso een paar stuks open en he dat is het wel.
[telefoonnummer 1] : zegt is goed ik laatje het zo weten ik ben net thuis
Een tapgesprek met sessienummer 59408, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 28827 van het subdossier criminele organisatie (map 44):
Datum: 6 december 2016 om 16:56 uur
Beller: [telefoonnummer 3] , [medeverdachte 1]
Gebelde: [telefoonnummer 1] , [verdachte]
[telefoonnummer 2] vraagt of [telefoonnummer 1] R kan fixen, boven de 5 of 50
Een tapgesprek met sessienummer 59817, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 28828 van het subdossier criminele organisatie (map 44):
Datum: 6 december 2016 om 18:17 uur
Beller: [telefoonnummer 3] , [medeverdachte 1]
Gebelde: [telefoonnummer 1] , [verdachte]
[telefoonnummer 1] : zegt dat ie net gebeld, er wordt door [telefoonnummer 1] gesproken over geld verdienen.
[telefoonnummer 2] : vraagt welke, oranje of een andere?
[telefoonnummer 1] : zegt dat die persoon net weer belde om te vragen wat dat oplevert, [telefoonnummer 1] heeft hem verteld dat dat ligt aan wat voor pas je hebt. Die persoon heeft ABN.
[telefoonnummer 1] : zegt dat ie nu Rabo open heeft.
Een tapgesprek met sessienummer 71032, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 28829 van het subdossier criminele organisatie (map 44):
Datum: 8 december 2016 om 17:40 uur
Beller: [telefoonnummer 3] , [medeverdachte 1]
Gebelde: [telefoonnummer 1] , [verdachte]
[telefoonnummer 2] : Hey heb jij de R
[telefoonnummer 1] : Nee R heb ik niet Bro, alleen oranje Bro
[telefoonnummer 2] : Ik heb R nodig man
[telefoonnummer 1] : Echt niet, ik heb alleen oranje broer
[telefoonnummer 2] : Kun je R fixen?
[telefoonnummer 1] : Ga regelen (onverstaanbaar)
[telefoonnummer 2] : He?
[telefoonnummer 1] : Oranje kan je niet?
[telefoonnummer 2] : Oranje?
[telefoonnummer 1] : Ja
[telefoonnummer 2] : (onverstaanbaar) je weet toch max
[telefoonnummer 1] : He
[telefoonnummer 2] : Je weet toch dat kop max is
Een tapgesprek met sessienummer 82943, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 28830 van het subdossier criminele organisatie (map 44):
Datum: 10 december 2016 om 11:51 uur
Beller: [telefoonnummer 3] , [medeverdachte 1]
Gebelde: [telefoonnummer 1] , [verdachte]
[telefoonnummer 2] : vraagt of [telefoonnummer 1] Rabo heeft.
[telefoonnummer 1] : zegt dat ie er zelfs 2 heeft.
[telefoonnummer 2] : zegt dat [telefoonnummer 1] de limiet moet verhogen.
[telefoonnummer 1] : zegt dat dat nu niet kan omdat [naam 15] de Rabo-scanner heeft.
[telefoonnummer 1] : moet meteen naar hem toegaan om dat ding op te halen.
Een tapgesprek met sessienummer 82948, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 28831 van het subdossier criminele organisatie (map 44):
Datum: 10 december 2016 om 11:53 uur
Beller: [telefoonnummer 3] , [medeverdachte 1]
Gebelde: [telefoonnummer 1] , [verdachte]
[telefoonnummer 2] : zegt dat [telefoonnummer 1] nu het rekeningnummer moet sturen, en vraagt of [telefoonnummer 1] de pasjes gecontroleerd heeft. Dat heeft ie.
Een tapgesprek met sessienummer 82962, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 28832 van het subdossier criminele organisatie (map 44):
Datum: 10 december 2016 om 12:22 uur
Beller: [telefoonnummer 3] , [medeverdachte 1]
Gebelde: [telefoonnummer 1] , [verdachte]
[telefoonnummer 1] : staat voor de Rabo.
[telefoonnummer 2] : zegt "4 kop, 4 kop, NU, en dat [telefoonnummer 1] meteen moet pinnen.
Een tapgesprek met sessienummer 82964, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 28833 van het subdossier criminele organisatie (map 44):
Datum: 10 december 2016 om 12:26:14 uur
Beller: [telefoonnummer 3] , [medeverdachte 1]
Gebelde: [telefoonnummer 1] , [verdachte]
[telefoonnummer 2] : vraagt of ze alles gepakt hebben.
7868: bevestigt dat.
[telefoonnummer 2] : zegt dat ie nog 600 kan pakken
Een tapgesprek met sessienummer 82965, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 28834 van het subdossier criminele organisatie (map 44):
Datum: 10 december 2016 om 12:26:37 uur
Beller: [telefoonnummer 3] , [medeverdachte 1]
Gebelde: [telefoonnummer 1] , [verdachte]
[telefoonnummer 2] : zegt dat [telefoonnummer 1] toch 2 pasjes heeft, en dat ie die andere ook nog kan gebruiken vandaag. [telefoonnummer 1] : zegt dat dat natuurlijk kan.
[telefoonnummer 2] : zegt dat [telefoonnummer 1] het geld van [telefoonnummer 2] bij zich moet houden.
[telefoonnummer 1] : zegt dat ie [telefoonnummer 2] z'n geld wel bij zich houdt.
[telefoonnummer 2] : zegt dat er nog 4 barkie komt. Ze hebben in totaal 4600 euro gepind.
[telefoonnummer 1] : moet naar de [straatnaam] rijden.
Een tapgesprek met sessienummer 88634, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 28835 van het subdossier criminele organisatie (map 44):
Datum: 12 december 2016 om 19:38 uur
Beller: [telefoonnummer 3] , [medeverdachte 1]
Gebelde: [telefoonnummer 1] , [verdachte]
[telefoonnummer 2] : vraagt of het gefixed is.
[telefoonnummer 1] : zegt dat het niet gelukt is.
[telefoonnummer 2] : vraagt of hij dat pasje al geregeld heeft.
7896: heeft het geregeld en [telefoonnummer 2] gaat er morgen mee aan de slag.
[telefoonnummer 1] : vraagt welk pasje [telefoonnummer 2] nodig heeft.
[telefoonnummer 2] : zegt dat hij alleen R nodig heeft en niks anders.
[telefoonnummer 2] : vertelt dat ie vannacht met (niet te verstaan) heeft gepraat, over het plaatsen van een bestelling, en dat degene die aan de telefoon kwam vertelde het niet boeide waarvan betaald wordt via Ideal, zij leveren gewoon, klaar.
[telefoonnummer 2] : werd verteld dat al zou ie voor 1000 euro (niet te verstaan) bestellen, het wordt geregeld.
[telefoonnummer 1] : zegt dat dat een goeie is, en vraagt zich af of ze ook geen cameraatjes hebben enzo. [telefoonnummer 2] : zegt van niet.
[telefoonnummer 2] : zegt dat van alles wat ie bestelt, hij gewoon de helft "cash" krijgt. Als [telefoonnummer 2] voor een "kop" ING bestelt, hij de helft cash, bestelt hij voor 5 "kop" dan krijt hij 2,5.
Een tapgesprek met sessienummer 137132, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 28837 van het subdossier criminele organisatie (map 44):
Datum: 22 december 2016 om 21:48 uur
Beller: [telefoonnummer 3] , [medeverdachte 1]
Gebelde: [telefoonnummer 1] , [verdachte]
[telefoonnummer 2] : Ik heb de hele dag gewa... Maar ik pak nou extra voordat ik ga slapen, pak ik weer extra paar nummers veel. Heb ik jou alvast voorschot zeg maar. Snap je? Veel..?.. kopen. Ik pak nummers, ik zet wat extra notities d'rbii
[telefoonnummer 1] : Ok...
[telefoonnummer 2] : ...zodat je makkelijker kan beginnen.
[telefoonnummer 2] : Bro, ik heb, ik ben die, ik ben al actief met die persoon van gisteren,
[telefoonnummer 1] : Ok is goed.
[telefoonnummer 2] : Snap je? Met de dag moetje andere nummers pakken, elke dag andere.
[telefoonnummer 1] : Jellah is goed.
Een tapgesprek met sessienummer 140002, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 28838 van het subdossier criminele organisatie (map 44):
Datum: 23 december 2016 om 14:55 uur
Beller: [telefoonnummer 3] , [medeverdachte 1]
Gebelde: [telefoonnummer 1] , [verdachte]
[telefoonnummer 1] : zegt we rijden nu je kant op
[telefoonnummer 2] : zegt is die man met jou
[telefoonnummer 1] : zegt nee drie k
[telefoonnummer 2] : zegt 3 ja is toch ook goed
[telefoonnummer 1] : zegt ja daarom ik wacht nu alleen nog op zijn reactie hij kan alleen maar drie duizend op pinnen
[telefoonnummer 2] : zegt is goed de rest maar andere dag maak toch niet uit

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.