ECLI:NL:RBOVE:2020:4236

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
8169080 \ CV EXPL 19-6500
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en verrekening van schade door gebreken in aanneming van werk

In deze zaak vorderde de aannemer, [X], betaling van openstaande facturen van in totaal € 21.027,90 van de opdrachtgever, [Y]. De opdrachtgever had de facturen grotendeels onbetaald gelaten en voerde verweer op basis van vermeende gebreken in de uitvoering van de werkzaamheden. De procedure werd beïnvloed door de coronacrisis, waardoor de mondelinge behandeling niet doorging en partijen schriftelijk verder procedeerden. De kantonrechter oordeelde dat de opdrachtgever niet voldoende had onderbouwd dat de aannemer verantwoordelijk was voor de gestelde gebreken en dat de vordering van de aannemer toewijsbaar was. De kantonrechter wees de vordering in conventie toe en de vordering in reconventie van de opdrachtgever werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de aannemer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8169080 \ CV EXPL 19-6500
Vonnis van 24 november 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen [X] ,
gemachtigde: Smit en Legebeke,
tegen
[Y],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen [Y] ,
(mr. R.H. Broeksema heeft zich als gemachtigde onttrokken).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 februari 2020;
- de conclusie van repliek in conventie en conclusie van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie en conclusie van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
In verband met het uitbreken van de coronacrisis is de mondelinge behandeling, die gepland stond op 21 april 2020, niet doorgegaan. Partijen hebben daarom schriftelijk verder geprocedeerd.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[X] is een bedrijf dat zich bezig houdt met loodgieterswerk, installatie van sanitair en van verwarmings- en luchtbehandelingsinstallaties. [Y] is particulier.
2.2.
[X] heeft op basis van regie werkzaamheden voor [Y] uitgevoerd, ten behoeve van de bouw van een aantal appartementen (hierna: de appartementen) aan de [adres] te [plaats] .
2.3.
[X] heeft [Y] de volgende facturen toegezonden:
Datum
Factuurnummer
Bedrag
20 februari 2019
190157
€ 23.088,01
28 februari 2019
190162 (credit)
€ 254,10-
19 maart 2019
190203
€ 2.923,82
30 april 2019
190311
€ 2.482,62
17 mei 2019
190349 (credit)
€ 435,60-
[Y] heeft de facturen van 20 februari 2019, 19 maart 2019 en 30 april 2019 grotendeels onbetaald gelaten.
2.4.
Bij brief d.d. 14 mei 2019 heeft [Y] [X] verantwoordelijk gesteld voor schade die zou zijn ontstaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden door [X] . Bij deze brief zat een begroting van de herstelkosten die uitkwam op een bedrag van € 6.560,00. Deze begroting was opgesteld door de heer [A] , bouwbegeleider bij de bouw van de appartementen. In deze brief gaf [Y] ook aan, dat de appartementen vóór 24 mei 2019 opgeleverd dienden te worden aan de koper en dat de opgesomde schade met de nog openstaande factuur verrekend zou worden.
2.5.
Vervolgens hebben partijen gecorrespondeerd via WhatsApp en via e-mail en hebben zij geprobeerd om tot een oplossing te komen.
2.6.
[X] heeft op 13 juni 2019 een factuur toegezonden aan [B] . Bij de omschrijving van deze factuur staat:
“Betreft werk 14 appartementen te [plaats]
Schade aan installaties na doorboren meterkastvloer”
2.7.
De gebreken aan de appartementen zijn inmiddels opgelost.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[X] vraagt de kantonrechter om [Y] – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis – te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 21.027,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 19.805,17 vanaf 31 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [Y] in de proceskosten.
3.2.
[Y] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[Y] vraagt de kantonrechter om [X] te veroordelen tot betaling aan hem:
- primair een bedrag van € 4.872,35 ter vergoeding van direct door hem geleden schade;
- subsidiair een bedrag van € 1.372,35, alsmede te bepalen dat de nieuwe schade nader opgemaakt dient te worden bij staat;
- meer subsidiair een bedrag van € 19.943,32 inzake de directe schade en huurschade en te bepalen dat de nieuwe schade nader opgemaakt dient te worden bij staat;
- de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, als ook de nakosten.
3.5.
[X] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

De facturen van [X]
4.1.
heeft op grond van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst drie facturen toegezonden aan [Y] , alsook twee creditfacturen. De drie facturen heeft [Y] grotendeels onbetaald gelaten. [Y] betwist ten aanzien van deze facturen vierentwintig van de door [X] in rekening gebrachte manuren. Tussen partijen is niet in geschil dat [Y] het overige bedrag aan facturen aan [X] verschuldigd is, zodat vastgesteld wordt dat dit bedrag in ieder geval toewijsbaar is.
De door [X] in rekening gebrachte manuren
4.2.
[Y] stelt zich op het standpunt dat vierentwintig van de in totaal tweehonderdvierentwintig in rekening gebrachte manuren niet zijn gemaakt. [X] betwist dit standpunt gemotiveerd en legt hiertoe een specificatie van de gemaakte manuren over. Daarnaast voert [X] aan dat [Y] niet eerder dan in deze procedure over de in rekening gebrachte manuren heeft geklaagd, terwijl de facturen inmiddels meer dan een jaar oud zijn. De manuren zijn bovendien gecontroleerd en akkoord bevonden door [A] , aldus [X] .
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter had het op de weg gelegen van [Y] om, gelet op deze nadere onderbouwing van [X] , zijn betwisting nader te motiveren. Dit heeft hij echter niet gedaan. Om die reden treft het verweer van [Y] voor wat betreft de door [X] in rekening gebrachte manuren geen doel. De kantonrechter ziet geen reden om aan te nemen dat [X] 24 manuren teveel in rekening heeft gebracht en komt daarom tot het oordeel dat [Y] het restant van de facturen, waarvan [X] in conventie betaling vordert, in zijn geheel verschuldigd is.
4.4.
[Y] heeft echter een beroep gedaan op verrekening. [Y] voert namelijk aan dat er tijdens de werkzaamheden van [X] schade is ontstaan aan de appartementen, en stelt zich op het standpunt dat [X] hiervoor verantwoordelijk is. Deze schade heeft [Y] verrekend met de facturen van [X] . Dit verweer stuit echter af op het bepaalde in artikel 6:136 BW [1] omdat de gegrondheid van dit verweer, dat wil zeggen de verschuldigdheid van het door [Y] gevorderde, niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering van [X] overigens voor toewijzing vatbaar is.
4.5.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [X] worden toegewezen. Tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente is door [Y] geen specifiek verweer gevoerd, zodat deze als op de wet gegrond eveneens zullen worden toegewezen. [Y] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
in reconventie
4.6.
In reconventie vordert [Y] vergoeding van de schade die tijdens de uitvoering van de werkzaamheden van (of namens) [X] is ontstaan. Ook vordert [Y] vergoeding voor gederfde huur. De verschillende door [Y] aangevoerde schadeposten zullen hierna worden besproken.
Niet goed afdoppen of afdekken van leidingen
4.7.
[Y] voert aan dat [X] de door haar aangelegde leidingen niet goed heeft afgedekt en afgedopt waardoor deze bij het storten van beton volliepen met beton en onbruikbaar werden.
4.8.
[X] betwist dat zij de door haar aangelegde leidingen niet heeft afgedopt, en stelt zich op het standpunt dat degene die beton stort aansprakelijk is op het moment dat leidingen niet zijn afgedopt en het beton in de leidingen loopt. Daarnaast stelt [X] dat [Y] op dit punt het bestaan van de fout, de schade en de hoogte van de schade niet gemotiveerd en voorzien van bewijzen heeft onderbouwd.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat [Y] niet heeft aangetoond dat hij op dit punt schade heeft geleden. Zoals [X] terecht stelt wordt het vollopen van leidingen, als gevolg van het niet afdoppen of afdekken van leidingen, in zijn brief van 14 mei 2019 niet genoemd en ook in de begroting van de herstelkosten komt dit onderdeel niet terug. Het is de kantonrechter dan ook, afgezien van het feit dat [X] betwist dat zij leidingen niet zou hebben afgedopt of afgedekt, niet duidelijk welk deel van de totale door [Y] gevorderde schade van € 6.560,00 ziet op het vollopen van leidingen. Tegenover de betwisting van de feiten door [X] heeft [Y] bovendien zijn feitelijke stellingen op dit punt niet nader onderbouwd, zodat de kantonrechter aan een bewijsopdracht niet toekomt. En daarnaast is trouwens ook het bewijsaanbod van [Y] op dit punt te algemeen geformuleerd.
Het niet aanleggen van afvoerleidingen
4.10.
[Y] stelt zich op het standpunt dat [X] in drie appartementen geen afvoerleiding voor de boiler in de meterkast heeft aangelegd en vordert vergoeding van de schade voor het alsnog aanleggen van deze afvoerleidingen.
4.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet vast komen te staan dat [X] voor wat betreft het aanleggen van afvoerleidingen is tekortgeschoten. [X] heeft dit namelijk betwist, en [Y] heeft haar standpunt vervolgens niet nader onderbouwd. [X] voert namelijk aan dat zij afvoerleidingen heeft aangelegd zoals [Y] en zijn bouwbegeleider wensten. [X] voerde losse opdrachten uit voor [Y] , en tussen deze losse opdrachten zaten periodes van weken of zelf maanden waarin [X] niet op het project werkzaam was. Intussen ging [Y] verder met de bouw met andere installateurs, aldus [X] . Om die reden stelt [X] zich op het standpunt dat haar op grond van de losse opdrachten die zij van [Y] kreeg niets kan worden verweten en dat het juist en tijdig aanbrengen van afvoerleidingen de verantwoordelijkheid is van [Y] . Op deze gemotiveerde betwisting van [X] heeft [Y] vervolgens niet inhoudelijk gereageerd. Om die reden kan de kantonrechter nu niet vaststellen dat [X] , na een concrete opdracht van [Y] daartoe, heeft verzuimd om afvoerleidingen aan te leggen in de appartementen 14, 15 en 27. Bovendien heeft [Y] niet onderbouwd dat hij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt (en dus schade heeft geleden) voor het alsnog aanleggen van de afvoerleidingen, bijvoorbeeld door het overleggen van facturen.
4.12.
Gelet op het voorgaande zal dit deel van de vordering, dat ziet op de schade als gevolg van het niet aanleggen van afvoerleidingen, worden afgewezen.
Doorboren van leidingen
4.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat [B] tijdens de uitvoering van werkzaamheden leidingen heeft doorboord, en dat hierdoor schade is ontstaan. De kantonrechter is echter van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [Y] daardoor daadwerkelijk schade heeft geleden. [Y] stelt namelijk dat de reparaties inmiddels zijn uitgevoerd, maar legt daarvan geen facturen over, waarmee hij de schade had kunnen onderbouwen. Daarnaast heeft [Y] onvoldoende weersproken dat [X] deze schade zelf heeft hersteld. [X] heeft namelijk aangevoerd op welke data deze werkzaamheden door haar zijn verricht en heeft dit door middel van een factuur onderbouwd. [Y] heeft in zijn reactie hierop enkel betwist dat de schade door [X] is hersteld, maar dat is tegenover de factuur van [X] een te magere ontkenning. Dit is al met al onvoldoende voor toewijzing van dit deel van de vordering.
4.14.
Nu niet is komen vast te staan dat [Y] hierdoor daadwerkelijk financiële schade heeft geleden, en [Y] onvoldoende heeft weersproken dat het [X] is geweest die deze schade voor [Y] heeft hersteld, kan de discussie over de vraag of [B] ten tijde van het ontstaan van de schade wel of niet als onderaannemer van [X] werkzaam was, onbesproken worden gelaten.
4.15.
Gelet op het voorgaande zal dit deel van de vordering, de schade als gevolg van het doorboren van leidingen, worden afgewezen.
Lekkage
4.16.
Tussen partijen staat vast dat op enig moment lekkage is ontstaan in de appartementen. [Y] vordert vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat, die hij ten gevolgde van deze lekkage zal lijden. Ook dit deel van de vordering zal echter worden afgewezen. [Y] stelt weliswaar dat de lekkage is ontstaan door fouten van [X] bij de aanleg van afvoerputten, maar heeft dit naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende onderbouwd. [X] heeft namelijk gemotiveerd betwist dat de lekkage door zijn toedoen is ontstaan door te stellen dat de lekkage is te wijten aan bouwkundige fouten, namelijk doordat de vloer niet waterdicht is en niet goed aansluit op de door [X] aangelegde afvoerputten. Volgens [X] kan daarnaast uit de door [Y] overgelegde foto’s niet worden opgemaakt dat de lekkage is ontstaan door fouten van [X] en stelt zij dat de problemen inmiddels door [A] zijn opgelost. [Y] heeft op deze stellingen van [X] niet inhoudelijk gereageerd. Het had op de weg gelegen van [Y] om zijn standpunt nader te motiveren. Als gevolg hiervan is de kantonrechter van oordeel dat [Y] ook op dit onderdeel niet heeft voldaan aan zijn stelplicht en bestaat er geen aanleiding om hem tot nader bewijs toe te laten.
4.17.
Gelet op het voorgaande zal dit deel van de vordering, dat ziet op de ‘nieuwe’ schade als gevolg van lekkages, worden afgewezen.
Huurderving
4.18.
[Y] voert aan dat de appartementen vanwege het herstel van de gebreken niet tijdig in gebruik genomen konden worden, en dat hij hierdoor schade heeft geleden. Hiertoe voert [Y] aan dat de appartementen in verband met een beoogde verkoop op 24 mei 2019 geleverd hadden moeten worden, maar dat de levering uiteindelijk op 29 augustus 2019 heeft plaatsgevonden. Hierdoor is [Y] , zo stelt hij, huurinkomsten misgelopen, omdat de verhuur aan de nieuwe bewoners niet vanaf 24 mei 2019 kon plaatsvinden en [Y] met de koper van de appartementen had afgesproken dat hij recht had op de huur tot aan de datum van levering. [Y] berekent de hierdoor ontstane schade op € 13.383,32.
4.19.
De kantonrechter overweegt als volgt. Nu niet is komen vast te staan dat [X] voor de door [Y] gestelde gebreken (en de daardoor ontstane schade) aansprakelijk is, kan [X] ook niet verantwoordelijk worden gehouden voor de gevolgen van een te late (op)levering van de appartementen. Weliswaar is ten aanzien van het doorboren van de leidingen in het midden gelaten of [X] daarvoor als opdrachtgever van [B] aansprakelijk was, maar [X] heeft dienaangaande onbestreden gesteld dat zij deze schade al op 28 mei 2019 had hersteld. [Y] heeft niet duidelijk gemaakt dat hij desalniettemin toch huurinkomsten is misgelopen. Uit de stellingen van [Y] kan niet worden afgeleid dat [X] gebreken in de nakoming, voor zover zij daarvoor al verantwoordelijk kan worden gehouden, niet binnen redelijke termijn heeft hersteld. En verder blijkt uit niets dat partijen met elkaar een fatale termijn waren overeengekomen, dat wil zeggen: een datum voor wanneer de werkzaamheden van [X] in ieder geval voltooid moesten zijn. Met andere woorden: er blijkt uit helemaal niets dat [X] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, en voor zover zij al verantwoordelijk kan worden gehouden voor gebreken in de uitvoering, dat zij die gebreken niet binnen redelijke termijn heeft hersteld. Ten overvloede voegt de kantonrechter daar nog aan toe, dat hij onvoldoende onderbouwd acht dat [Y] daadwerkelijk huurinkomsten is misgelopen doordat de appartementen niet reeds per 24 mei 2019 beschikbaar waren. Zo mist de kantonrechter bijvoorbeeld stukken waaruit zou kunnen blijken dat de appartementen al tegen een eerdere datum te huur waren aangeboden, en dat adspirant huurders daarop hebben gereflecteerd.
4.20.
Nu de vorderingen van [Y] zullen worden afgewezen, zal [Y] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [X] begroot op € 480,00 aan salaris gemachtigde (0,5 x 2 punten x het geldende liquidatietarief van € 480,00 per punt)

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [Y] om aan [X] te betalen een bedrag van € 21.027,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 19.805,17 vanaf 31 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [Y] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [X] vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 85,04;
b. griffierecht € 972,00;
c. salaris gemachtigde € 960,00;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt [Y] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 480,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2020.

Voetnoten

1.BW = Burgerlijk Wetboek