ECLI:NL:RBOVE:2020:420

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
08-257448-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag

Op 4 februari 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 53-jarige vrouw uit Haarle, die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op de N35. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke rijontzegging van één jaar. Het ongeval vond plaats op 7 maart 2018, toen de verdachte, als bestuurder van een vrachtauto, in dichte mist en duisternis een verkeerde inrit inreed en haar voertuig dwars op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer stilzette. Hierdoor kwam het tot een aanrijding met een bestelbus, waarbij de passagier van de bestelbus om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam had gehandeld, wat leidde tot de fatale botsing. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychologische hulp na het ongeval en het feit dat zij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk schuld had aan het ongeval, maar dat er ook sprake was van gedeelde verantwoordelijkheid, aangezien de bestuurder van de bestelbus ook een rol speelde in de aanrijding.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-257448-18 (P)
Datum vonnis: 4 februari 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1966 in [geboorteplaats 1] ,
wonende te [woonplaats 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 januari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.J.L. de Valk en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. E. Benhaim, advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat door verdachte haar schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij een persoon is overleden dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 7 maart 2018 te Haarle in de gemeente Hellendoorn, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(bedrijfsauto, trekker met oplegger), komende uit de richting Haarle en/of
gaande in de richting Nijverdal, daarmee rijdende op de Almeloseweg
(N35)),
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam
heeft gereden, hierin bestaande dat zij, verdachte,
terwijl ter plaatse sprake was van dichte mist, met een zicht, ongeveer
tussen de 50 en 100 meter,
ter hoogte van een inrit naar het perceel [adres 1] aldaar, met dat
door haar bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) naar
links is gaan afslaan en/of dat motorrijtuig tot stilstand heeft gebracht,
-zijnde een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, waarbij zij, verdachte het
overige verkeer voor moest laten gaan-, en/of
bij welke manoeuvre de oplegger van dat motorrijtuig (bedrijfsauto,
trekker met oplegger) zich geheel of gedeeltelijk op de gezien, haar
verdachte’s rijrichting, linker rijstrook van die weg (de Almeloseweg (N35)
heeft bevonden en/of
waardoor op voormelde linker rijstrook de doorgang voor een naderende
bestuurder van een ander motorrijtuig (bedrijfsauto, bestelbus) werd
versperd en/of belemmerd en/of
waardoor dat andere motorrijtuig (bedrijfsauto, bestelbus) in botsing of
aanrijding is gekomen met die zich op die linker rijstrook bevindende
oplegger,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een mede aan haar schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander
(genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 7 maart 2018 te Haarle in de gemeente Hellendoorn, als
bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger),
komende uit de richting Haarle en/of gaande in de richting Nijverdal,
daarmee heeft gereden op de Almeloseweg (N35)) en,
terwijl ter plaatse sprake was van mist, met een zicht, ongeveer tussen de
50 en 100 meter,
ter hoogte van een inrit naar het perceel [adres 1] aldaar, met dat
door haar bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) naar
links is gaan afslaan en/of dat motorrijtuig tot stilstand heeft gebracht,
-zijnde een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, waarbij zij, verdachte het
overige verkeer voor moest laten gaan-, en/of
bij welke manoeuvre de oplegger van dat motorrijtuig (bedrijfsauto,
trekker met oplegger) zich geheel of gedeeltelijk op de gezien, haar
verdachte’s rijrichting, linker rijstrook van die weg (de Almeloseweg (N35)
heeft bevonden en/of
waardoor op voormelde linker rijstrook de doorgang voor een naderende
bestuurder van een ander motorrijtuig (bedrijfsauto, bestelbus) werd
versperd en/of belemmerd en/of
waardoor dat andere motorrijtuig (bedrijfsauto, bestelbus) in botsing of
aanrijding is gekomen met die zich op die linker rijstrook bevindende
oplegger,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg
werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op woensdag 7 maart 2018, omstreeks 05:19 uur, heeft in Haarle in de gemeente Hellendoorn, op de provinciale weg N35 een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij een vrachtauto met oplegger (hierna: vrachtauto) en een bestelbus waren betrokken. Als gevolg hiervan is de passagier van de bestelbus, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), overleden.
Daarbij kunnen de volgende feiten als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag dienen.
Verdachte reed als bestuurder van de vrachtauto over de N35, de Almeloseweg, te Haarle. Zij kwam uit de richting van Haarle en ging richting Nijverdal. Ter hoogte van de inrit naar de [adres 1] sloeg verdachte met de vrachtauto linksaf om de inrit op te rijden. Zij had zich vanwege de mistige omstandigheden op dat moment vergist en moest een inrit verder zijn. Vervolgens heeft verdachte de vrachtauto voor/op de inrit naar de [adres 1] stil gezet, waarbij de achterzijde van de vrachtauto op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer stond en deze volledig blokkeerde. Op dat moment naderden [medeverdachte] en [slachtoffer] (respectievelijk bestuurder en passagier van de bestelbus) de vrachtauto. Zij kwamen uit de richting van Nijverdal en gingen richting Haarle. [medeverdachte] zag de vrachtauto niet (tijdig) en botste met de voorkant van de bestelbus tegen de rechter achterkant van de vrachtauto. Onmiddellijk voorafgaand aan het moment dat de botsing plaats vond, heeft de vrachtauto 8 seconden stil gestaan
De plaats van het ongeval is gelegen buiten de bebouwde kom in de gemeente Hellendoorn. Ter plaatse gold een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur (km/u). De rijbaan had een breedte van ongeveer 7,4 meter en was door middel van dubbele onderbroken witte strepen verdeeld in twee rijstroken. Naast de rijbaan lag aan beide zijden een vrij liggend fietspad dat door middel van een grasberm was gescheiden van de rijbaan. Ten tijde van de aanrijding werd het zicht beperkt door duisternis en dichte mist. Zowel de vrachtauto als de bestelbus verkeerde in voldoende verkeerstechnische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel konden leiden tot of van invloed konden zijn op het ontstaan van het ongeval.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot dit tragische ongeval. Daarbij is allereerst van belang vast te stellen of de verdachte schuld - in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) - heeft aan het ongeval dat tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid. Zo ja, dan moet daarbij ook de strafrechtelijke gradatie van schuld worden vastgesteld, namelijk of sprake was van zeer of van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam gedrag. Als de rechtbank niet komt tot het oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, dan moet de vraag worden beantwoord of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gedrag dat gevaar of hinder veroorzaakt op de weg of in het verkeer in de zin van artikel 5 WVW.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Er is sprake van aanmerkelijke schuld omdat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam rijgedrag heeft vertoond, door in het donker en bij dichte mist, op een provinciale weg, de vrachtauto dwars over de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer te rijden en aldaar stil te laten staan. Nu zij beroepschauffeur is, had van haar extra voorzichtigheid verwacht mogen worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu zij niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onachtzaam heeft gereden en het ontbreken van causaal verband tussen het rijgedrag van verdachte en de gevolgde botsing. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde ontbreekt enige vorm van schuld omdat verdachte alle voorzichtigheid heeft betracht die in de gegeven omstandigheden van haar kon en mocht worden verwacht. Verdachte werd echter gedwongen de vrachtauto voor de inrit stil te zetten omdat zij door de zeer dichte mist niet kon beoordelen of zij met de vrachtauto de voor haar onbekende inrit in zou kunnen rijden. Zij heeft de deur van de cabine willen openen om te beoordelen of zij veilig de inrit in zou kunnen rijden maar op dat moment vond de aanrijding al plaats.
De raadsvrouw heeft in dat kader twee voorwaardelijke verzoeken ingediend om de deskundige Baan Hofman (nader) te horen, voor het geval er bij de rechtbank onvoldoende duidelijkheid bestaat over de vraag wat van een beroepschauffeur mag worden verwacht indien voor hem onbekend is of een weg veilig is om in te rijden en over de vraag of het mogelijk was om de vrachtauto naast de weg te zetten.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de haar verweten gedraging, aangezien zij ervan overtuigd was dat zij de goede inrit was ingereden en zich van geen kwaad bewust was. Om die reden moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van schuld.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Het juridisch kader
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in algemene zin is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezen-verklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die is begaan. Voor schuld is dus meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en de oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Verder kan niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
(Weers)omstandigheden
In de ochtend van 7 maart 2018 was sprake van duisternis en dichte mist. In het proces-verbaal van de Verkeers Ongevallen Analyse (hierna: VOA) komt naar voren dat het zicht vanuit de rijrichting van de vrachtauto tussen minimaal 50 meter en maximaal 100 meter bedroeg (één uur na het ongeval en in het donker).
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het pikdonker was en dat zij geen hand voor ogen zag op het moment dat ze de inrit inreed. Zij zag vaag een inrit. Eveneens was er volgens verdachte sprake van ‘dikke dikke mist’, zoals zij ter zitting heeft verklaard. Verdachte heeft op de opleiding voor beroepschauffeurs geleerd dat een vrachtauto niet ergens in mag worden gereden, zonder dat men weet wat zich daar bevindt. Op het moment dat ze zich realiseerde dat ze de verkeerde inrit was ingereden, heeft ze de vrachtauto stil gezet, in de spiegels gekeken en wilde ze uitstappen om te bij de inrit te gaan kijken of ze verder kon rijden. Op het moment dat ze het portier wilde openen, vond de botsing plaats.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank concludeert dat verdachte vanwege de dikke mist zich heeft vergist in de in te rijden inrit. Los van de vraag of zij gezien de mistige omstandigheden überhaupt een aan de andere kant van de weg gelegen inrit had moeten inrijden, is in deze zaak van cruciaal belang hoe verdachte vervolgens heeft gehandeld. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is niet (enkel) overtreding van de bijzondere manoeuvre ex artikel 64 RVV ten laste gelegd (inhoudende dat verdachte het overige verkeer voor moest laten gaan), maar ziet de tenlastelegging er (ook) op dat -nadat zij naar links is gaan afslaan- (vervolgens) de vrachtauto tot stilstand heeft gebracht. Voor de rechtbank is dat in deze de kern van het verwijt. Verdachte heeft de vrachtauto, nadat zij ontdekte dat zij de verkeerde inrit inreed
acht seconden langdwars op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer laten staan, terwijl er sprake was van dichte mist en duisternis. Daarbij komt dat ze op dat moment niet de intentie had om de vrachtauto onmiddellijk te verplaatsen, maar eerst de omgeving wilde verkennen. Dit verkennen had alleen nog maar meer tijd gekost, terwijl de eerste prioriteit had moeten liggen bij het zo spoedig mogelijk verplaatsen van de vrachtauto die de weg op dat moment blokkeerde. Verdachte is beroepschauffeur waardoor zij extra voorzichtigheid had moeten betrachten. Zij had zich bewust moeten zijn van het feit dat zij met de blokkade op de andere weghelft, een extreem gevaarlijke situatie in het leven had geroepen. Immers was er niet alleen sprake van duisternis en dichte mist, maar heeft het ongeval plaatsgevonden op een provinciale weg. Dit is met uitstek een type weg waarbij bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid van de weggebruikers wordt gevergd, omdat er zich veel in- en uitritten aan dit type wegen bevinden, er doorgaans met hoge snelheid wordt gereden en op dergelijke wegen relatief veel ongelukken plaatsvinden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gehandeld, en dus sprake is van aanmerkelijke schuld, waardoor een ongeval met dodelijke afloop heeft plaatsgevonden. Dat mogelijk ook sprake is van verwijtbaarheid aan de kant van de bestuurder van de bestelbus, maakt vorenstaande niet anders. Ook kan het verweer met betrekking tot het ontbreken van causaal verband niet slagen. Zonder de blokkade van de weghelft waarop de bestuurder van de bestelbus reed, zou het ongeval zoals nu heeft plaatsgevonden, niet hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is aldus van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Voorwaardelijke verzoeken
De rechtbank acht de stelling van de verdediging dat van een beroepschauffeur wordt verlangd dat zij eerst onderzoek doet indien onbekend is of zij een weg veilig in kan rijden, in beginsel aannemelijk. De rechtbank vindt het horen van een deskundige op dit punt dan ook niet noodzakelijk. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank echter van oordeel dat van een beroepschauffeur mag worden verwacht dat in een extreem gevaar zettende situatie als deze, van een (beroeps)chauffeur een andere keuze mag en moet worden gevergd. Anders dan door de raadsvrouw bepleit, is de rechtbank van oordeel dat, ook als een beroepschauffeur wordt geacht geen onbekend terrein op te rijden, de plicht om (toch) te handelen in deze gevaar zettende situatie de prioriteit had moeten (en kunnen) krijgen.
Daarnaast acht de rechtbank zich, gelet op de inhoud van het dossier, voldoende voorgelicht over de mogelijkheid om de vrachtauto naast de weg te zetten. Ook op dit punt acht zij het horen van een deskundige niet noodzakelijk. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank de voorwaardelijke verzoeken tot het horen van de deskundige Baan Hofman af.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
zij op 7 maart 2018 te Haarle in de gemeente Hellendoorn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger), komende uit de richting Haarle en gaande in de richting Nijverdal, daarmee rijdende op de Almeloseweg (N35), aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat zij, verdachte, terwijl ter plaatse sprake was van dichte mist, met een zicht, ongeveer tussen de 50 en 100 meter, ter hoogte van een inrit naar het perceel [adres 1] aldaar, met dat door haar bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) naar links is gaan afslaan en dat motorrijtuig tot stilstand heeft gebracht, bij welke manoeuvre de oplegger van dat motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) zich geheel of gedeeltelijk op de gezien, haar verdachte’s rijrichting, linker rijstrook van die weg (de Almeloseweg (N35)) heeft bevonden en waardoor op voormelde linker rijstrook de doorgang voor een naderende bestuurder van een ander motorrijtuig (bedrijfsauto, bestelbus) werd
versperd en/of belemmerd, en waardoor dat andere motorrijtuig (bedrijfsauto, bestelbus) in botsing is gekomen met die zich op die linker rijstrook bevindende oplegger,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een mede aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf
:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 240 uur en een rijontzegging voor de duur van één jaar wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsvrouw geen standpunt ingenomen ten aanzien van de straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Vooropgesteld wordt dat geen enkele straf recht kan doen aan het verdriet van de nabestaanden en het gemis dat zij hun leven lang zullen ervaren. Desondanks moet bij de bepaling van de op te leggen straf ook voor ogen worden gehouden dat verdachte nooit de bedoeling heeft gehad een verkeersongeval te veroorzaken, laat staan een met dodelijke afloop. Het is echter wel mede haar schuld dat het ongeluk is gebeurd, omdat het zonder haar niet had plaatsgevonden. De rechtbank betrekt bij de bepaling van de op te leggen straf ook de omstandigheid dat de bestuurder van de bestelbus, eveneens een cruciale rol bij het ongeval heeft gespeeld.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) met betrekking tot overtreding van artikel 6 WVW. Daarin staat als uitgangspunt vermeld dat een taakstraf voor de duur van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar wordt opgelegd, voor een geval als het onderhavige waarin sprake is van aanmerkelijke schuld en een dodelijk slachtoffer te betreuren is.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte er blijk van gegeven heeft zeer geraakt te zijn door het gebeuren. Zij heeft psychologische hulp gezocht en EMDR therapie ondergaan om het ongeval te kunnen verwerken. Verdachte realiseert zich hoe zwaar het verlies is voor de nabestaanden.
Uit het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 27 december 2019 blijkt dat zij niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de behandeling van deze strafzaak lang op zich heeft laten wachten ten gevolge van het volle zittingsrooster van de rechtbank.
In voornoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om, in afwijking van de uitgangspunten van de LOVS, een geringere taakstraf op te leggen dan de door de officier van justitie gevorderde taakstraf. Ook ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding meer om aan verdachte, zijnde chauffeur van beroep, bijna twee jaar nadat het ongeval heeft plaatsgevonden, nog een
onvoorwaardelijke rijontzegging op te leggen, zodat zij zal volstaan met een voorwaardelijke rijontzegging.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaren passend.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 WVW.

9.De beslissing

De rechtbank:
voorwaardelijke verzoeken
- wijst af de voorwaardelijke verzoeken om de deskundige Baan Hofman te horen;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderden twintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
2 maanden;
- ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van
één jaarmaar beveelt dat deze rijontzegging niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Taalman, voorzitter, mr. R.M. van Vuure en mr. A.J. de Loor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Koning, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2020.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 2018099983. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
- Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse van 23 augustus 2018, voor zover van belang, zakelijk weergegeven (pag. 4, 5, 6, 10, 36, 44, 45, 46):
1.2.
VoertuigenBij dit ongeval waren de volgende voertuigen betrokken:
Bedrijfsauto (vrachtauto), merk Volvo, type FH440, kenteken [kenteken 1] , met daarachter gekoppeld een oplegger, merk Bulthuis, kenteken [kenteken 2] , verder te noemen Volvo, met één inzittende.
Bedrijfsauto, merk Mercedes-Benz, type Sprinter, kenteken [kenteken 3] , verder te noemen Mercedes, met twee inzittenden.
1.3.
Beknopte ongeval beschrijvingOp woensdag 07 maart 2018, omstreeks 05:19 uur, waren er op de Almeloseweg te Haarle een samenstel van voertuigen, bestaande uit een vrachtauto (trekker) met daarachter gekoppeld een oplegger en een bedrijfsauto met elkaar in botsing gekomen. Ten gevolge van deze botsing was de bestuurder van de bedrijfsauto gewond geraakt en de passagier naast de bestuurder in de bedrijfsauto ter plaatse overleden aan zijn verwondingen.
2.1.2
Wegsituatie
Het ongeval vond, gezien de rijrichting van de Mercedes, plaats op een recht weggedeelte van de Almeloseweg. De rijbaan had een, in de situatietekening gemeten breedte van circa 7,4 meter en was door middel van dubbele onderbroken witte strepen verdeeld in 2 rijstroken. Naast de rijbaan lag aan beide zijden een vrijliggend fiets/bromfietspad dat door middel van een grasberm was gescheiden van de rijbaan.
2.1.3
Verkeersmaatregelen ter plaatseWij zagen het volgende:
• Voor de Volvo bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 80 km/h.
• Voor de Mercedes bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 80 km/h.
2.1.5
Tijdelijke omstandigheden
Bij het aanrijden naar de plaats van het ongeval kwam ik, [verbalisant] , uit dezelfde richting als de Volvo. Ik, [verbalisant] , zag dat het zicht wat ik had, op de Almeloseweg, varieerde tussen de minimaal 50 meter en maximaal 100 meter. Hierbij wil ik, [verbalisant] , opmerken dat ik een uur na het ongeval bij duisternis ter plaatse kwam.
4.6.
Digitaal controleapparaat (tachograaf)
Te zien is dat de Volvo gedurende 8 seconden stil staat.
5.2.
Oorzaak, toedracht en gevolgDe bestuurster van het samenstel van voertuigen zette deze stil, met de oplegger van het samenstel dwars op de rijstrook voor het haar tegemoetkomende verkeer op de Almeloseweg. De bestuurder van de Mercedes heeft de snelheid van zijn voertuig niet zodanig aangepast aan de heersende omstandigheden, waardoor hij niet in staat was, zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was en te overzien.
Op woensdag 07 maart 2018, omstreeks 05:19 uur, reed de bestuurster van de Volvo met haar samenstel van voertuigen over de Almeloseweg te Haarle, komende uit de richting van Haarle en gaande in de richting van Nijverdal. Ter hoogte van de inrit naar perceel [adres 1] te Haarle, sloeg de bestuurster van de Volvo vervolgens linksaf, deze inrit op. Kennelijk ten gevolge van de mistige weersomstandigheden, had de bestuurster van de Volvo zich vergist en moest zij circa 165 meter verder zijn, bij het bedrijventerrein van de firma [bedrijf] B.V., gevestigd aan de [adres 2] te Haarle. De bestuurster van de Volvo had het samenstel met de Volvo op de inrit en de achterzijde van de oplegger op de rijbaan van de Almeloseweg stil gezet. Op dat moment naderde de Mercedes de oplegger, komende uit de richting van Nijverdal en gaande in de richting van Haarle en werd er een snelheid van 104 km/h geregistreerd door de GPS tracker in de Mercedes. Kennelijk zag de bestuurder van de Mercedes, door de mistige weersomstandigheden, de oplegger niet (tijdig) op de rijbaan staan en botste met de voorzijde van de Mercedes, tegen de rechter achterzijde van de oplegger. Gezien de atmosferische omstandigheden ten tijde van het ongeval zou dit ongeval naar onze mening ook hebben plaatsgevonden bij een gereden snelheid van 80 km/h.
Ten gevolge van deze botsing werd de oplegger naar links weggeduwd en sloeg de Mercedes om de oplegger heen en kwam de Mercedes in de rechter berm tot stilstand. Ten gevolge van de botsing raakte de passagier naast de bestuurder van de Mercedes zodanig ernstig gewond dat hij ter plaatse overleed aan zijn verwondingen.
7.4.
Schouw
Op woensdag 7 maart 2018, om 10:15 uur, vond in het mortuarium van het Medisch Spectrum Twente te Enschede de schouw plaats van het slachtoffer, dat bij het verkeersongeval was overleden.
Het slachtoffer was genaamd:
[slachtoffer]
Geboren te [geboorteplaats 2]
Geboren op [geboortedatum 2] -1986
Gewoond hebbende [woonplaats 2]
.
- Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 21 januari 2020, voor zover van belang de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Die ochtend was het pikke pikke donker en er was dikke dikke mist. Ik zag geen hand voor ogen. Ik deed de deur open om te kijken of ik het terrein op kon. Het eerst wat je doet is altijd kijken wat je doet, je weet niet wat erachter zit. Ik wilde inderdaad op het pad lopen om te kijken wat erachter zat, terwijl de oplegger op de weg stond.