ECLI:NL:RBOVE:2020:4164

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
08-963575-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van cocaïne en witwassen van geld

Op 8 december 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man, die werd beschuldigd van het vervoeren van 207,3 gram cocaïne en het witwassen van € 10.000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 juni 2019 in Roelofarendsveen, samen met anderen, opzettelijk cocaïne heeft vervoerd en dat hij het geldbedrag heeft verworven, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. Tijdens de zitting op 24 november 2020 heeft de officier van justitie, mr. M.R.A. van IJzendoorn, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. H. Raza, hun verweer hebben gevoerd. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als onbetrouwbaar beoordeeld, vooral gezien de inconsistenties in zijn verklaringen over de herkomst van de auto en het geld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de drugs en het geld in de auto, en dat hij zich schuldig had gemaakt aan opzetwitwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-963575-20 (P)
Datum vonnis: 8 december 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.R.A. van IJzendoorn en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:met een ander opzettelijk 207,3 gram cocaïne heeft vervoerd;
feit 2:met een ander € 10.000,-- heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 23 juni 2019 te Roelofarendsveen, in de gemeente Kaag en Braassem, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 207,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 23 juni 2019 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a. a) van een voorwerp, te weten een geldbedrag van euro 10.000,--
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen/verhuld en/of heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende op het/de geldbedrag(en) en/of woning en/of voertuig was/waren, en/of heeft verborgen/verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
en/of
b) een voorwerp, te weten een geldbedrag van euro 10.000,-- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt beide feiten te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman moet verdachte van de ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken. De Volkswagen Golf waarin de drugs en het geld werd aangetroffen werd immers door meerdere mensen gebruikt en het boterhamzakje waarop de vingerafdruk van verdachte is aangetroffen, heeft hij vastgepakt toen deze nog leeg en opgerold was, op het moment dat hij de auto heeft opgeruimd. Uit het dossier blijkt niet dat bij verdachte sprake is van wetenschap. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat er geen bewijs is dat verdachte de harddrugs heeft vervoerd en dat hij van dit feit moet worden vrijgesproken. Meer subsidiair is er volgens de raadsman geen sprake van opzet en moet verdachte daarvan worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 23 juni 2019 zag verbalisant De Brabander een witte Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] op de A4 rijden en hield deze staande ter hoogte van Roelofarendsveen. [2] Verdachte was op dat moment de bestuurder van dit voertuig. [3]
Tijdens het onderzoek aan het voertuig vond verbalisant [verbalisant 1] [4] achter het dashboard, tussen de hier gesitueerde aanleg voor de A-stijl en de kachelmotor, een tweetal transparante zakjes met hierin een onbekende hoeveelheid geld in verschillende coupures. Tevens vond hij een lichtkleurige Louis Vuitton tas. In die tas zat een transparant plastic zakje met hierin een onbekende, witte, vaste stof. Dit bleek 207,3 gram cocaïne te zijn. [5] Het aangetroffen geld bedroeg € 10.000,--. [6]
Op één van de transparante zakken waarin het geld zich bevond is een vingerafdruk aangetroffen. [7] Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut [8] blijkt
‘dat zowel een zeer grote mate van overeenkomst is geconstateerd als de afwezigheid van dactyloscopische verschillen’met de vingerafdruk van verdachte
. ‘Deze bevindingen liggen geheel in de lijn der verwachting wanneer het spoor van de donor afkomstig is. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig ander persoon is verwaarloosbaar klein’.
De Volkswagen Golf stond op 23 juni 2020 op naam van [bedrijf] BV. Tijdens een doorzoeking van het kantoor van [bedrijf] BV worden onder meer twee arbeidsovereenkomsten (gedagtekend 1 april 2019 [9] en gedagtekend 6 juni 2019 [10] ) tussen verdachte en [bedrijf] BV aangetroffen. [11] In beide overeenkomsten wordt onder artikel 7.1 overeengekomen dat [bedrijf] BV de Volkswagen Golf aan verdachte ter beschikking stelt. Ook wordt een bruikleenovereenkomst [12] van de Volkswagen Golf (gedagtekend 1 mei 2019) aangetroffen. [13] [getuige] , bestuurder van [bedrijf] BV, heeft op 11 maart 2020 verklaard dat verdachte ‘
half april’ in de auto is gaan rijden. [14]
Verder verbaliseert verbalisant [verbalisant 2] : ‘
op 14/02/2019 en 04/06/2019 is [verdachte] ook aangetroffen als bestuurder van de [kenteken]’. [15]
Bewijsoverwegingen
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie waarbij het – behoudens een redelijke andersluidende verklaring van de verdachte – niet anders kan zijn dan dat verdachte op de hoogte was van de drugs en het geld in zijn auto.
De rechtbank vindt steun voor dat oordeel in de aangetroffen vingerafdruk op de plastic zak met geld in de verborgen ruimte (achter het dashboardkastje) waar zowel de drugs als het geld verstopt lagen. Het door verdachte aangedragen alternatieve scenario voor de herkomst van de vingerafdruk acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd, onlogisch en ook ongeloofwaardig. Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte op het moment van staandehouding op 23 juni 2019 de bestuurder was van de Volkswagen Golf en – hoewel de exacte aanvangsdatum niet is komen vast te staan – al enkele maanden de beschikkingsmacht had over de Volkswagen Golf. Uit het dossier blijkt niet dat, behalve verdachte en incidenteel zijn vriendin (medeverdachte [medeverdachte] ), anderen gebruik hebben gemaakt van de auto. Ook naar algemene ervaringsregels mag verdachte daarom geacht worden bekend te zijn met de aanwezige voorwerpen in zijn auto.
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft hierover uiteenlopende en inconsistente verklaringen afgelegd. Na vragen van de rechtbank heeft hij zijn verklaringen ook meerdere malen bijgesteld. Zo heeft hij verklaard dat hij naar het bergingsbedrijf ging om het paspoort van medeverdachte [medeverdachte] uit de auto te halen omdat hij met haar met vakantie zou gaan. Later heeft hij verklaard dat ze het nodig hadden vanwege een familiebezoek in Duitsland. Volgens verdachte had hij de auto gehuurd. Daarover heeft hij in eerste instantie verklaard dat hij twee dagen voordat hij op 10 juni 2019 via Hamburg naar Marbella is vertrokken de auto heeft opgehaald. Later heeft hij verklaard dat het twee weken voor zijn vertrek naar Marbella was, maar wellicht ook al wat eerder. Hij heeft verklaard dat hij de Volkswagen Golf voor zijn vriendin had gehuurd ‘
zodat zij plezier kon hebben als ik in Marbella was’, later vanwege een bruiloft die zijn vriendin zou hebben. Ook heeft verdachte in eerste instantie verklaard dat hij na terugkomst uit Marbella op 17 juni 2019 in de auto is gaan rijden, terwijl hij later heeft verklaard dat hij er op het moment van staandehouding hooguit een uur in had gereden. Daarnaast heeft verdachte geen verifieerbare informatie ter onderbouwing van zijn verklaringen gegeven. Zo heeft hij geen stukken ter onderbouwing getoond en heeft hij geen namen van anderen gegeven, bijvoorbeeld van de vriend die de auto voor hem bij hetzelfde bedrijf zou hebben gehuurd. Ook acht de rechtbank de verklaring van verdachte op een aantal onderdelen ongeloofwaardig. Zo heeft verdachte over de aanwezigheid van zijn telefoon ’s nachts in de buurt van de bergingscentrale verklaard dat zijn telefoon in de auto van zijn broer was blijven liggen en dat zijn broer ’s nachts terug is gegaan omdat hij de avond daarvoor autopapieren was verloren op straat voor de bergingscentrale. Ook heeft verdachte verklaard dat het ondertekenen van de bruikleenovereenkomst en arbeidsovereenkomsten met [bedrijf] BV een vereiste was om de auto te kunnen huren.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van verdachte onbetrouwbaar zijn en de rechtbank zal deze daarom terzijde schuiven. Dat geldt ook voor zijn verklaring over de herkomst van zijn vingerafdruk op één van de zakjes met daarin het geld. Van een redelijke andersluidende verklaring is in ieder geval niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank kan het daarom niet anders zijn dan dat verdachte wetenschap had van de drugs en het geld in de auto.
Criminele herkomst € 10.000,--?
Voor een bewezenverklaring van witwassen is niet vereist dat op grond van de beschikbare bewijsmiddelen een rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf. Volstaan kan worden met de constatering dat het gelet op de feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geld van enig misdrijf afkomstig is.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat het geld was verstopt in een verborgen ruimte in de auto. De auto werd voorts door verdachte gehuurd door gebruik te maken van een schijnconstructie van een dienstverband waarvoor de auto noodzakelijk was. Reeds daarom is het vermoeden gerechtvaardigd dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. In zo’n geval mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst daarvan.
Reeds omdat verdachte heeft ontkend iets van het geld af te weten, is er geen verklaring waaruit een alternatieve (legale) herkomst blijkt. Ook is er op basis van het dossier geen aanleiding om aan te nemen dat het geld een legale herkomst heeft. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen – door deze € 10.000,-- te vervoeren – acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk 207,3 gram cocaïne heeft vervoerd en opzettelijk € 10.000,-- heeft witgewassen.
Van het in vereniging plegen van de bewezen verklaarde feiten zal de rechtbank verdachte vrijspreken, omdat onvoldoende is gebleken dat hij deze feiten in nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen heeft gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 23 juni 2019 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en
Braassem,
opzettelijk heeft vervoerd,
207,3 gram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 23 juni 2019 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en
Braassem,
a. a) van een voorwerp, te weten een geldbedrag van euro 10.000,--,
de vindplaats heeft verborgen/verhuld,
terwijl hij, verdachte, wistdat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig wasuit enig misdrijf;
en
b) een voorwerp, te weten een geldbedrag van euro 10.000,-- voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
feit 2
het misdrijf: opzetwitwassen

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren geëist.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt een gevangenisstraf vanwege de aard en leeftijd van de zaak niet noodzakelijk is. In dat geval kan volgens de raadsman primair worden volstaan met een voorwaardelijke taakstraf, subsidiair met een onvoorwaardelijke taakstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van 207,3 gram cocaïne en het witwassen van € 10.000,--. Deze feiten hebben een ontwrichtende invloed op de samenleving en verdachte is voorbijgegaan aan de gevaren die het gebruik van harddrugs oplevert voor de volksgezondheid. Kennelijk alleen geleid door financieel gewin heeft verdachte deze gevaren in stand gehouden. Verdachte heeft bovendien geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangpunt genomen. Voor fraude met een benadelingsbedrag van € 10.000,-- tot € 70.000,-- wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden of een taakstraf als uitgangspunt genomen, voor het vervoeren van 200 tot 500 gram harddrugs drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Deze oriëntatiepunten gelden voor een verdachte met een blanco strafblad.
Uit verdachtes strafblad van 21 september 2020 blijkt dat hij eerder is bestraft, onder meer voor overtreding van de Opiumwet. Op 17 juli 2020 is hij door het Gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 140 uren, eveneens voor het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd op 27 juli 2017. De rechtbank weegt deze veroordeling mee op voet van artikel 63 Sr. De rechtbank constateert dat ontdekking van dit strafbare feit er kennelijk niet toe heeft geleid dat verdachte is gestopt met het plegen van druggerelateerde feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen omstandigheden gebleken om ten gunste van verdachte af te wijken van de oriëntatiepunten van het LOVS. Gelet op de ernst van de gepleegde feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Van de door de officier van justitie geëiste en de raadsman bepleitte straf kan reeds daarom geen sprake zijn. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor berechting, stelt de rechtbank vast dat daarvan geen sprake is.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte voor beide feiten aan de ondergrens zit wat betreft de bij de oriëntatiepunten van het LOVS passende trede en acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het als feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
feit 2
het misdrijf: opzetwitwassen
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Peper, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en mr. B. Rademacher, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2020.
Mr. B.T.C. Jordaans uit buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie, Dienst Landelijke Recherche met nummer 26Ederena-1139. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 17 en 18.
3.Pagina 17 en 18.
4.Pagina 40 tot en met 42.
5.Pagina 64 (met betrekking tot het gewicht) en het NFI-rapport op pagina 69 en 70 (met betrekking tot conclusie dat sprake is van cocaïne), zijnde een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, vierde lid, Wetboek van Strafvordering(Sv).
6.Pagina 61.
7.Pagina 76 tot en met 79.
8.Pagina 81 en 82.
9.Pagina 190 tot en met 194, zijnde een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, vijfde lid, Sv.
10.Pagina 183 tot en met 188, zijnde een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, vijfde lid, Sv.
11.Pagina 10.
12.Pagina 195 tot en met 197, zijnde een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, vijfde lid, Sv.
13.Pagina 10.
14.Pagina 204, negende alinea, tiende zin.
15.Pagina 6.