ECLI:NL:RBOVE:2020:4148

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
08.211525.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid in trein tussen Emmen en Hardenberg

Op 3 december 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 25-jarige man zonder vaste woon- of verblijfplaats, die werd beschuldigd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte heeft op 7 maart 2019 in de trein tussen Emmen en Hardenberg ontuchtige handelingen verricht bij een vrouw die hij niet kende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, gedurende een periode van ongeveer 20 minuten, stapsgewijs de grenzen van het slachtoffer heeft overschreden door haar eerst aan te raken, vervolgens te omhelzen en uiteindelijk in haar borst te knijpen. Het slachtoffer heeft herhaaldelijk aangegeven dat zij niet wilde dat de verdachte aan haar zat, zowel verbaal als non-verbaal, maar de verdachte negeerde deze signalen. De rechtbank heeft op basis van het dossier en de verklaringen van het slachtoffer, ondersteund door camerabeelden, geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de teruggave gelast van een in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte, omdat dit niet vatbaar was voor verbeurdverklaring. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.211525.19 (P)
Datum vonnis: 3 december 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995, geboorteplaats onbekend,
zonder vaste woon- of verblijfplaats.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Markink-Grolman en van hetgeen door de raadsvrouw mr. S.M. Carabain-Klomp, advocaat te IJhorst, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 7 maart 2019 [slachtoffer] heeft aangerand in de trein tussen Emmen en Hardenberg.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 7 maart 2019 (in de trein) tussen (station) Emmen en (station)
Hardenberg, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door voorbij te gaan aan de door nagenoemde [slachtoffer] geuite (fysieke en verbale) signalen dat zij genoemde handelingen niet wilde ondergaan en/of gebruik te maken van zijn fysieke overwicht, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het kussen op haar wang, gezicht en/of hoofd en/of het (meermalen)(over haar kleding) knijpen in haar borst en/of haar te omarmen en/of (daarbij) haar onderrug aan te raken en/of zijn hand op haar bovenbeen te leggen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting op 19 november 2020 is besproken, staat vast dat verdachte op 7 maart 2019 met de trein tussen Emmen en Hardenberg heeft gereisd. Verdachte heeft plaatsgenomen naast aangeefster en is met haar in gesprek gekomen. Aangeefster heeft verklaard dat zij verdachte niet kende en dat hij het de hele tijd over liefde had. Verdachte heeft haar kussen op haar wang, nek en op de zijkant van haar mond gegeven. Ook heeft verdachte haar omhelst, haar onderrug aangeraakt en drie keer licht in haar rechterborst geknepen. Zij had hierbij haar jas aan en hij heeft niet onder haar kleding gezeten. Aangeefster heeft verklaard dat zij meermalen heeft geprobeerd duidelijk te maken dat ze niet wilde dat verdachte aan haar zat door hem van zich af te duwen, haar hoofd weg te draaien en door te zeggen dat zij het niet wilde omdat ze hem niet kende en door te zeggen ‘
don’t’.
De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de beveiligingsbeelden van de trein van Arriva, welke door verbalisant [verbalisant] zijn uitgekeken. Hieruit blijkt dat verdachte zijn hand op het linkerbovenbeen van aangeefster legt en dat verdachte haar omarmt. Op het moment dat verdachte deze handelingen verricht, is te zien dat aangeefster nee schudt met haar hoofd, zich probeert van hem af te draaien door haar hoofd en lichaam naar het raam te bewegen en de rechterhand van de man pakt en deze wegduwt. Op de beelden is ook te zien dat verdachte aangeefster op de wang kust en dat verdachte met zijn hand ter hoogte van de borsten van aangeefster over haar jas wrijft.
Verdachte heeft bij de politie ontkend aangeefster te hebben gekust en in haar borst te hebben geknepen. De rechtbank zal die verklaring, gelet op de verklaring van aangeefster en de camerabeelden, als ongeloofwaardig terzijde schuiven.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat gelet op de aard van de handelingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden, sprake is van handelingen van seksuele aard welke in strijd met de sociaal-ethische norm zijn. Verdachte is in een publieke ruimte dichtbij aangeefster gaan zitten en gaf door zijn houding en handgebaren het gevoel dat zij niet weg kon lopen en dat zij verdachte rustig moest houden. Verdachte heeft door zijn fysieke overwicht een zo bedreigende situatie gecreëerd dat aangeefster geen mogelijkheid zag om hulp te roepen of weg te gaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 maart 2019 in de trein tussen station Emmen en station Hardenberg, door een andere feitelijkheid, te weten door voorbij te gaan aan de door nagenoemde [slachtoffer] geuite fysieke en verbale signalen dat zij genoemde handelingen niet wilde ondergaan en gebruik te maken van zijn fysieke overwicht, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het kussen op haar wang, gezicht en hoofd en het meermalen over haar kleding knijpen in haar borst en haar te omarmen en daarbij haar onderrug aan te raken en zijn hand op haar bovenbeen te leggen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen, een voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit. Zij heeft daarbij gewezen op de aangifte, waarin aangeefster verklaart dat zij een lichte straf passend acht als signaal aan verdachte dat dergelijke gedragingen niet geaccepteerd worden. Daarnaast is de eis van de officier van justitie te hoog gelet op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, die het eisen van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voorschrijven.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Verdachte is in de trein naast het slachtoffer gaan zitten, terwijl hij haar niet kende en heeft bij haar ontuchtige handelingen verricht. Verdachte heeft met zijn handelen, op geniepige wijze, stapsgewijs telkens een nieuwe grens bij het slachtoffer overschreden door bijvoorbeeld eerst zijn hand op haar been te leggen, haar vervolgens te omhelzen en te kussen en uiteindelijk in haar borst te knijpen. Het incident heeft in totaal wel 20 minuten geduurd. Het slachtoffer heeft zowel verbaal, als non-verbaal aan verdachte duidelijk gemaakt dat zij niet wilde dat hij aan haar zat, hetgeen verdachte er niet van heeft weerhouden om dergelijke handelingen te verrichten. Verdachte heeft zich ten tijde van het plegen van het feit kennelijk laten leiden door zijn eigen drang, zonder zich te bekommeren om de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Verdachte heeft het slachtoffer een gevoel van angst en onzekerheid gegeven. Door zo te handelen, heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel van de justitiële documentatie van 29 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte – in ieder geval in Nederland – niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Wel leidt de rechtbank uit het dossier af dat verdachte bij het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond. Verder houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat verdachte op dit moment vermoedelijk in het buitenland verblijft, hetgeen een contra-indicatie oplevert voor de oplegging van een taakstraf. De rechtbank betrekt daarbij dat niet is gebleken dat verdachte thans nog bereikbaar is voor justitie en/of de reclassering. Alles overwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden, zodat de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden zal opleggen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het aan hem toebehorende contante geldbedrag, te weten: € 210,-, dat op 8 maart 2019 in beslag is genomen, aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 63 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van het op 8 maart 2019 inbeslaggenomen geldbedrag van € 210,00 aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. R.M. van Vuure en mr. B. Rademacher, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.N. Esajas, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2020.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Dienst Regionale Recherche, Eenheid Oost-Nederland, District IJsselland met nummer PL0100-2019102364 (onderzoek ‘Lilo’). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 7 maart 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 27 t/m 33):
Vandaag, 7 maart 2019, tijdens de treinrit van Emmen naar Hardenberg heeft een man mij onwenselijk betast. Hij kwam later bij mij zitten. Hij had het de hele tijd over liefde. Hij kuste op mijn wang en heeft mij omhelst. Ook ging zijn arm over mijn onderrug en maakte hij knijpbewegingen met zijn linkerhand in mijn rechterborst. Hij kneep iets van drie keer in mijn rechterborst. Hij heeft niet onder mijn kleding gezeten..
Toen hij bezig was, heb ik wel af en toe geprobeerd om hem van mij af te duwen. Hij zei toen waarom duw je me weg en waarom wil je me niet bellen? Ik ben niet weggelopen omdat hij mij wel duidelijk maakte dat hij niet wilde dat ik wegging. Hij maakte dit aan mij duidelijk door op de punt van zijn stoel te zitten en met zijn handen een gebaar naar beneden te maken van: ‘rustig en ga zitten’. Hij kuste mij op mijn linkerwang en in mijn nek. Ik probeerde mijn hoofd weg te draaien richting de raamkant en ik probeerde hem een beetje weg te duwen met mijn linkerarm. Ik heb ook gezegd: ‘don’t’. Hij vroeg mij ook waarom ik niet wilde. Toen zei ik dat ik hem niet kende. Dat heb ik zeker wel twee keer gezegd. Toen hij in mijn rechterborst kneep, duwde ik zijn linkerarm, de arm die hij op mijn borst heeft, weg, zodat ik wat meer ruimte kreeg. Hij zat best wel over mij heen gebogen. Ik heb ook steeds geprobeerd mijn hoofd af te wenden. Hij heeft mij niet recht op de mond gekust, maar een beetje op de zijkant van mijn mond. Ik heb niet om hulp geroepen omdat ik niet wist wat ik moest doen. Ik wilde hem rustig houden. Ik wist niet wat hij verder nog zou doen. Ik dacht dat als ik rustig zou blijven, hij misschien wel genoeg van me zou krijgen en zou denken: laat maar.
2. het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden Arriva opgemaakt door verbalisant [verbalisant] van 26 maart 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 67 t/m 94):
Naar aanleiding van de aangifte door [slachtoffer] , terzake aanranding gepleegd op donderdag 7 maart 2019 in de trein tussen Emmen en Zwolle, heb ik, verbalisant [verbalisant] , de camerabeelden uitgekeken van trein 515, traject 3858, in de D-bak, over de periode van donderdag 7 maart 2019 tussen 17.10 uur en 17.48 uur.
Ik zag dat na 1.12 minuten een negroïde man met een kaal hoofd in de treincoupe naar binnen liep. Ik zag dat na 2.20 minuten de man opstond, dat hij de tas van aangeefster pakte, op zijn stoel legde en dat hij op de stoel naast aangeefster ging zitten. Ik zag dat de man zijn linkerhand op het rechterbovenbeen van aangeefster legde. Ik zag dat de man zijn hoofd naar het hoofd van aangeefster bewoog. Ik zag dat de aangeefster met haar hoofd van de man afweek en naar het raam bewoog. Ik zag dat de man met zijn mond een kusbeweging maakte. Ik zag dat de man en aangeefster met elkaar praatte en dat aangeefster regelmatig nee schudde met haar hoofd. Ik zag dat na 15.10 minuten de man weer met zijn hoofd naar het hoofd van aangeefster bewoog en haar kennelijk op haar rechterwang kuste. Ik zag dat na 18.01 minuten de man zijn rechterarm om de nek en rechterschouder van aangeefster sloeg en haar hoofd dicht tegen zijn hoofd aan drukte. Ik zag dat aangeefster haar hoofd naar beneden hield. Ik zag dat de man de hand, die aangeefster voor haar gezicht hield, vastpakte en wegtrok. Ik zag dat aangeefster haar gezicht constant wegdraaide van de man en naar het raam toe bewoog. Ik zag dat na 20.18 minuten de man met zijn rechterhand over de voorkant van de jas van aangeefster wrijft, ter hoogte van haar borsten. Ik zag dat de man het hoofd van aangeefster naar zich toe trok door zijn rechterarm om haar keel te leggen. Ik zag dat de man zich voortdurend tegen aangeefster aanduwde, waarbij hij zijn rechterhand op haar bovenbenen, op haar buik en bovenlichaam legde. Ik zag dat de man met zijn rechterhand voortdurend probeerde aangeefster aan te raken. Ik zag dat aangeefster de rechterhand van de man pakte en deze van haar af duwde.