ECLI:NL:RBOVE:2020:4147

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
8830996 \ CV EXPL 20-2922
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en betaling huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. [eiseres] vorderde ontruiming van de woning door [gedaagde] en betaling van een huurachterstand van € 3.600,00. De procedure begon met een dagvaarding op 23 oktober 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 12 november 2020, waarbij [gedaagde] niet aanwezig was. De kantonrechter verleende verstek tegen [gedaagde]. De huurovereenkomst tussen partijen was op 27 september 2019 gesloten en eindigde op 30 september 2020. [gedaagde] had de huur over de maanden mei tot en met september 2020 niet betaald, wat leidde tot de vordering van [eiseres]. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was geëindigd en dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verbleef. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, evenals de vordering tot betaling van de huurachterstand en de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter wees de verzoeken van [eiseres] tot zelfuitvoering van de ontruiming af, omdat dit niet op de wet berustte. De kosten van de procedure werden aan [gedaagde] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats [woonplaats]
Zaaknummer : 8830996 \ CV EXPL 20-2922
Vonnis in kort geding van 26 november 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. R. Kroon,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 23 oktober 2020,
- de mondelinge behandeling gehouden op 12 november 2020 via een Skype-verbinding, waar [A] (werkzaam bij beheerder [naam beheerder] en tevens zoon van [eiseres] ) is verschenen, bijgestaan door mr. R. Kroon. [gedaagde] is niet ter zitting verschenen.
- het tegen gedaagde verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 27 september 2019 hebben [eiseres] en [gedaagde] een huurovereenkomst (hierna: de huurovereenkomst) gesloten. Op grond van de huurovereenkomst huurt [gedaagde] met ingang van 1 oktober 2019 tot en met 30 september 2020 de woonruimte staande en gelegen op [het adres] te [woonplaats] (hierna: de woning).
2.2.
[gedaagde] is uit hoofde van de huurovereenkomst aan [eiseres] een huurprijs verschuldigd van € 720,00 per maand, welke huurprijs telkens voor of uiterlijk op de eerste dag van iedere periode dient te worden voldaan.
2.3.
[gedaagde] is in gebreke gebleven met de betaling van de huur over de maanden mei, juni, juli, augustus en september 2020 en heeft aldus een huurachterstand van € 3.600,00.
2.4.
Bij brief van 27 augustus 2020 is [gedaagde] door de advocaat van [eiseres] tot betaling gesommeerd, is hij nogmaals gewezen op de beëindiging van de huurovereenkomst per
1 oktober 2020 en is de ontruiming tegen die datum aangezegd. Deze brief is [gedaagde] op
28 augustus 2020 per deurwaardersexploot betekend.
2.5.
Op 19 september 2020 heeft deurwaarder [B] [gedaagde] aangetroffen bij zijn woning en hem gesproken. [gedaagde] heeft tegenover de deurwaarder verklaard ermee bekend te zijn dat de huurovereenkomst per 30 september 2020 zou eindigen. Ook heeft [gedaagde] gezegd dat hij tijdig de woning zou verlaten.
2.6.
Op 30 september 2020 heeft [gedaagde] per e-mail aan beheerder [naam beheerder] laten weten dat hij griepverschijnselen heeft en besmetting met het coronavirus COVID-19 niet uitsluit en daarom de woning niet zal verlaten.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen:
1. om aan [eiseres] te betalen het bedrag van € 3.614,07, vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.600,00 per 10 september 2020, althans 23 oktober 2020 (de dag van dagvaarding) tot de dag van de algehele voldoening;
2. om aan [eiseres] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten ad € 413,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2020 tot de dag van de algehele voldoening;
3. om de woonruimte aan [het adres] te [woonplaats] met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een zodanige andere termijn als bij dit vonnis in goede justitie te bepalen is, volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en met afgifte van de sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden, dit met machtiging aan [eiseres] om bij gebreke van volledige voldoening hieraan deze verlating en ontruiming en dit vervolgens verlaten en ontruimd houden zelf te bewerkstelligen met behulp van de deurwaarder en op kosten van [gedaagde] ;
4. om voor elke verstreken dag vanaf 1 oktober 2020 tot de dag dat [gedaagde] aan de vordering onder 3. van dit vonnis heeft voldaan een gebruiksvergoeding van € 23,67 te betalen, dit te vermeerderen met de wettelijke rente per de dag van opeisbaarheid van de onderscheiden betalingsverplichting tot de dag van de algehele voldoening;
5. in de kosten van dit geding, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [eiseres] , te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval dat voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis, en te vermeerderen met de na het vonnis te maken kosten van tenuitvoerlegging daarvan, waaronder de eventueel te maken ontruimingskosten op vertoon van de daartoe nodige, in dit vonnis te vermelden bescheiden op de voet van artikel 3:299 lid 3 BW.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd per 1 oktober 2020 en dat [gedaagde] de woning uiterlijk 30 september 2020 had moeten verlaten. [gedaagde] verblijft sindsdien zonder recht of titel in de woning. Ook is [gedaagde] de achterstallige huur over de periode mei tot en met september 2020 nog verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] is niet ter zitting verschenen en heeft geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen [gedaagde] verstek zal worden verleend.
4.2.
[eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het gevorderde bedrag voor haar een aanzienlijke geldsom is en dat zij door het niet ontruimen van de woning door [gedaagde] niet in staat is om de woning aan een betalende huurder te verhuren. [eiseres] heeft daarom voldoende spoedeisend belang bij haar vordering.
4.3.
De vordering ter zake van de huurachterstand over de periode van mei tot en met september 2020 komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen. De wettelijke rente is daarbij toewijsbaar als hierna wordt vermeld.
4.4.
De kantonrechter stelt als het gaat om de ontruiming voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een ingrijpende en meestal onomkeerbare maatregel is. Gezien de ernst van de gevolgen voor de betrokken huurder kan daarom een ontruiming bij wijze van voorlopige voorziening slechts worden uitgesproken, indien het voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter (wanneer zijn oordeel wordt gevraagd) de huurder tot ontruiming zal veroordelen. De kantonrechter is van oordeel dat dit hier het geval is en overweegt daartoe als volgt.
4.5.
De stelling van [eiseres] dat de huurovereenkomst per 30 september 2020 geëindigd is, is door [gedaagde] niet weersproken en is naar het oordeel van de kantonrechter ook correct. De huurovereenkomst is voor een periode korter dan twee jaren aangegaan en [eiseres] heeft tijdig aan [gedaagde] medegedeeld dat de huur per 1 oktober 2020 is geëindigd (zie artikel 7:721 BW). [gedaagde] heeft de woning nog niet opgeleverd en bevindt zich daarom zonder recht en/of titel in de woning. Zolang [gedaagde] de woning niet ontruimd heeft, is hij voor het gebruik daarvan een gebruiksvergoeding aan [eiseres] verschuldigd, te stellen op € 23,67 per dag, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hierna vermeld. De kantonrechter acht een ontruimingstermijn van twee weken na betekening van dit vonnis aangewezen.
4.6.
De verzochte machtiging van [eiseres] om de ontruiming zo nodig zelf uit te voeren met behulp van de deurwaarder zal worden afgewezen, nu deze niet op de wet berust. Artikel 556 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schrijft voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. Onverenigbaar met die regel is dat de voorzieningenrechter [eiseres] zou machtigen om zelf de ontruiming te bewerkstelligen. De deurwaarder behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
4.7.
De vordering tot vergoeding van eventueel te maken ontruimingskosten is (nu nog) niet bepaalbaar en wordt daarom afgewezen.
4.8.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is lager dan het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten is daarbij toewijsbaar als hierna wordt vermeld.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
  • dagvaarding € 102,96
  • griffierecht € 236,00
  • salaris gemachtigde
  • totaal € 818,96
De gevorderde nakosten worden begroot op een bedrag van € 120,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 3.614,07, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.600,00 vanaf 10 september 2020 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 413,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 oktober 2020 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan [het adres] te [woonplaats] met al wie en al wat zich daarin bevindt binnen twee weken na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen en te laten, alles op kosten van [gedaagde] ,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 23,67 per dag vanaf 1 oktober 2020 tot aan de dag van de ontruiming van de woning, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata tot aan de dag van voldoening,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 818,96, waaronder € 480,00 wegens het salaris van de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, met begroting van de nakosten op € 120,00,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2020. [.]