ECLI:NL:RBOVE:2020:4146

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
8681376 \ CV EXPL 20-2157
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van mondelinge overeenkomst voor verbouwing

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is er een geschil ontstaan tussen [A] B.V. en [gedaagde] over de vraag of er een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. J. Backers van Armaere Incassospecialisten & Gerechtsdeurwaarders, vordert betaling van een bedrag van € 1.295,81, vermeerderd met wettelijke rente en kosten, op basis van een mondelinge overeenkomst die zou zijn gesloten voor het verlenen van diensten in het kader van de verbouwing van de schuur van [gedaagde]. De gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. S.A. Wind van Stichting Univé Rechtshulp, betwist het bestaan van deze overeenkomst en stelt dat er enkel een vrijblijvende offerte is opgevraagd.

De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 3 november 2020, waarbij getuigen zijn gehoord, waaronder de constructeur [B]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewijslast bij [eiseres] ligt en dat deze in voldoende mate bewijs heeft geleverd van het bestaan van de mondelinge overeenkomst. De verklaring van [B] en de overgelegde stukken ondersteunen de vordering van [eiseres]. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn verweer te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van [eiseres] toegewezen, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 945,85, en in de nakosten van € 90,00. Het vonnis is uitgesproken op 1 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 8681376 \ CV EXPL 20-2157
Vonnis van 1 december 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap
[A] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J. Backers van Armaere Incassospecialisten & Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. S.A. Wind van Stichting Univé Rechtshulp.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 september 2020,
- de aanvullende producties 5 en 6 van de zijde van [eiseres] van 22 oktober 2020,
- de mondelinge behandeling van 3 november 2020, die in verband met het Coronavirus via een skypeverbinding heeft plaatsgevonden,
- het proces-verbaal van het tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2020 gehouden getuigenverhoor van dhr. [B] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eind 2016/begin 2017 heeft [gedaagde] een aantal aannemers, waaronder [eiseres] , uitgenodigd om een offerte uit te brengen voor de verbouwing van zijn schuur. [eiseres] heeft bij de opname voor het opstellen van de offerte een constructeur, te weten de heer [B] voornoemd, meegenomen.
2.2.
[eiseres] heeft op 19 juli 2017 een rekening ter hoogte van € 974,05 verzonden aan [gedaagde] .
2.3.
De gemachtigde van [eiseres] heeft [gedaagde] meermalen aanmaningen gestuurd. [gedaagde] heeft niet betaald.
2.4.
Op 22 november 2019 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] aangeschreven en hem daarbij aangezegd dat bij niet tijdige betaling, het openstaande bedrag wordt vermeerderd met incassokosten en de wettelijke rente (de zogeheten veertiendagenbrief).

3.Het geschil

3.1.
De vordering
[eiseres] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld om aan haar te betalen:
1) de som van € 1.295,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
2) de kosten van de procedure, alsmede een bedrag aan nakosten.
3.2.
[eiseres] voert daartoe aan dat tussen partijen een mondelinge overeenkomst is gesloten in het kader waarvan [eiseres] in opdracht en voor rekening van [gedaagde] diverse diensten heeft verleend. Deze diensten bestaan met name uit het uitbrengen van een offerte voor de verbouwing van de schuur van [gedaagde] . Ten behoeve van deze offerte heeft een constructeur samen met [eiseres] een bezoek ter plaatste afgelegd en berekeningen en schetsen gemaakt. [gedaagde] is tekortgeschoten in zijn betalingsverplichting voortvloeiend uit de mondelinge overeenkomst en daarom heeft [eiseres] een bedrag van € 974,05 te vorderen van [gedaagde] . Door niet te betalen is [gedaagde] tevens wettelijke rente ad € 175,65 verschuldigd, alsmede vergoeding van buitengerechtelijke kosten ad € 146,11.
3.3.
Het verweer
[gedaagde] betwist dat er een mondelinge overeenkomst is ontstaan. [gedaagde] stelt dat hij bij [eiseres] een vrijblijvende offerte heeft opgevraagd en dat er geen sprake was van een opdracht tot het verlenen van diensten. Verder merkt [gedaagde] op dat op geen enkele wijze is aangetoond dat de in rekening gebrachte werkzaamheden ook daadwerkelijk zijn verricht. Tot slot vindt [gedaagde] het bedrag te hoog.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil is de vraag of tussen partijen een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [eiseres] voor rekening van [gedaagde] een offerte, voorzien van een constructietekening en berekening, heeft uitgebracht voor de verbouwing van de schuur van [gedaagde] .
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat op grond van artikel 150 Rv de bewijslast van feiten die ten grondslag liggen aan het al dan niet bestaan van een mondelinge overeenkomst op [eiseres] rust. [eiseres] heeft uitdrukkelijk bewijs aangeboden in de vorm van het horen van de heer [B] , de constructeur die bij de opname voor het opstellen van de offerte aanwezig was. De kantonrechter is op de mondelinge behandeling overgegaan tot het horen van [B] .
4.3.
[B] heeft kortgezegd verklaard dat hij bij het bezoek aan de schuur van [gedaagde] met [eiseres] , tegen [gedaagde] heeft gezegd dat hij een tekening en een berekening kon maken en dat daaraan kosten waren verbonden tussen de € 700,00 en
€ 1.000,00. Dit bedrag zou hij dan in rekening brengen bij [eiseres] en die brengt het dan in rekening bij de klant. [B] heeft verder verklaard dat hij tegen [gedaagde] heeft gezegd dat hij de kosten in rekening zou brengen en verklaard dat [gedaagde] daarmee akkoord ging, waarna [B] met [eiseres] is gaan inmeten. Als [gedaagde] niet akkoord was gegaan met dit bedrag, was [B] niet gaan inmeten. [eiseres] heeft in zijn schriftelijke verklaring, productie 5, gelijkluidend verklaard.
[gedaagde] heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat er, in tegenstelling tot de verklaring van [B] en de verklaring van [eiseres] , niet is gesproken over kosten.
4.4.
Bij de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard af te zien van het leveren van verder bewijs, bijvoorbeeld in de vorm van een getuigenverhoor van partijen. [eiseres] heeft verwezen naar de door hem ingebrachte schriftelijke verklaring. [gedaagde] heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat hij met [eiseres] en [B] de enige was die aanwezig is geweest bij de opname voor de offerte. Zijn vrouw is slechts bij een deel van het gesprek aanwezig geweest, waardoor zij niet kan verklaren over hetgeen is besproken. Het horen van partijen als getuige zal naar de mening van zowel [eiseres] als [gedaagde] niet tot iets anders leiden dan de reeds gegeven verklaringen. Ander bewijs is niet voorhanden zodat de kantonrechter eindvonnis kan wijzen.
4.5.
Gelet hierop zal de kantonrechter ingaan op hetgeen als bewijs in het geding is gebracht. Zoals onder 4.2 is vermeld dient [eiseres] bewijs aan te dragen van de feiten die zijn vordering ondersteunen. Gelet op de verklaring van [B] , ondersteund door zijn eigen verklaring, door de overgelegde constructietekening met berekening en door de rekening die in het geding is gebracht, is [eiseres] naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate geslaagd in het bewijs van de feiten die tot het oordeel leiden dat er een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen om tegen betaling een offerte voorzien van een constructietekening met berekening te (laten) maken voor [gedaagde] . [gedaagde] heeft met de enkele verwijzing naar zijn eigen verklaring inhoudende dat er sprake was van een vrijblijvende offerte, hier onvoldoende tegenover gesteld. Dat [gedaagde] het bedrag van de factuur achteraf een te hoog bedrag vindt maakt dat niet anders. Bovendien blijft het gevorderde bedrag binnen het bedrag dat door zowel [B] als [eiseres] is genoemd: tussen de € 700,00 en € 1.000,00 euro.
4.6.
[gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat op geen enkele wijze is aangetoond dat de in rekening gebrachte werkzaamheden ook daadwerkelijk zijn verricht.
Afgezien van het feit dat [gedaagde] deze stelling pas voor het eerst in deze procedure inneemt en niet reeds in zijn reacties op de rekening en/of de aanmaningen, heeft [eiseres] de constructietekening met berekening op 22 oktober 2020 als productie 6 in de procedure ingebracht, zodat de stelling wordt gepasseerd.
4.7.
De kantonrechter zal op bovenstaande gronden de vordering in hoofdsom toewijzen.
Aangezien [gedaagde] de verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen, kan ook de wettelijke rente over de hoofdsom worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde rente op grond van de wettelijke bepalingen vanaf 15 juli 2020 zal worden toegewezen over € 974,05. Tegen de rente is geen zelfstandig verweer gevoerd.
4.8.
[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten ad € 146,11 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. Tegen de buitengerechtelijke incassokosten is geen zelfstandig verweer gevoerd.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, welke tot op heden aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
  • explootkosten € 86,85
  • griffierecht € 499,00
  • salaris gemachtigde
Totaal € 945,85
4.10.
[gedaagde] zal tevens worden veroordeeld tot betaling van de nakosten, begroot op een bedrag van € 90,00 (een half punt van het liquidatietarief tot een maximum van € 120,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.295,81, vermeerderd met de wettelijke rente over € 974,05 vanaf 15 juli 2020 tot de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 945,85,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 90,00,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2020 door mr. U van Houten. […]