Overwegingen
1. Belanghebbende is in de loop van 2018 begonnen met het exploiteren van een bestel- en bezorgservice van pizza’s, shoarma, broodjes e.d. op het perceel [adres] in [woonplaats] . Op 27 september 2018 heeft belanghebbende bij verweerder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het uitbreiden van de bestel- en bezorgservice met een restaurant. Ook is in deze aanvraag een omgevingsvergunning gevraagd ter legalisering van de reeds aanwezige afvoerpijp op het dak van het pand aan de [adres] . De aangevraagde afvoerpijp heeft, gemeten vanaf maaiveldniveau, een hoogte van circa 11 meter. Belanghebbende heeft de aanvraag enkele keren met nadere gegevens aangevuld, waarna de besluitvorming zoals vermeld onder ‘Procesverloop’ heeft plaatsgevonden.
2. Verweerder heeft aan belanghebbende een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten (ver)bouwen van een bouwwerk en gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)). De vergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1°, van de Wabo.
In het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat de vergunde activiteiten geen onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, een goede milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden tot gevolg hebben. Aan deze conclusie heeft verweerder onder meer ten grondslag gelegd dat de vergunde activiteiten een aanvaardbaar niveau van geluids- en geuroverlast meebrengen.
3. Eisers zijn van mening dat het geuronderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat dit niet onder representatieve bedrijfsomstandigheden is verricht. Op het moment dat dat onderzoek werd verricht was namelijk geen tot weinig nare lucht te bekennen, terwijl die er volgens hen in de anderhalf jaar voorafgaand aan dat onderzoek wel dagelijks was. Voorts maakte ook de afzuiginstallatie elke dag een zoemend geluid. Ook nadat het geuronderzoek was verricht, was er weer geurhinder en maakte de afzuiginstallatie een zoemend geluid. Verder vinden eisers het vreemd dat in het bestreden besluit niets meer over de hoogte van de afvoerpijp in relatie tot het welstandsadvies is gezegd. Vanwege de te verwachten geur- en geluidshinder en de toename van verkeersdrukte had verweerder volgens eisers de vergunning niet mogen verlenen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Het perceel [adres] in [woonplaats] ligt binnen het gebied waarop het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen 2016’, inclusief het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan 1e Verzamelplan Kernen gemeente Dalfsen 2016’, van toepassing is. Volgens dit bestemmingsplan heeft het perceel, voor zover hier van belang, de bestemming ‘Centrum’ (artikel 11 van de planregels), met de functieaanduidingen ‘wonen’ en ‘horeca tot en met categorie 1’. In artikel 11.1 van de planregels is bepaald dat op gronden met deze bestemming onder meer een horecabedrijf als genoemd in categorie 1 van de bij het bestemmingsplan behorende Horecalijst is toegestaan.
De maximaal toegestane bouwhoogte ter plaatse bedraagt 6 meter.
6. Artikel 11.5.1. van de planregels bepaalt dat verweerder met een omgevingsvergunning kan toestaan dat een hogere categorie van de Horecalijst wordt gevestigd dan op grond van artikel 11.1 is toegestaan. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
een goede milieusituatie;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e verkeersveiligheid;
de brandveiligheid;
de sociale veiligheid;
de externe veiligheid.
Op grond van artikel 49.1, aanhef en onder k, en artikel 49.1.1. van de planregels is verweerder in dit geval bevoegd om, indien aan de criteria uit laatstgenoemd artikel wordt voldaan, via het verlenen van een omgevingsvergunning toe te staan dat de hoogte van de afvoerpijp afwijkt van de ter plaatse maximaal toegestane bouwhoogte van 6 meter.
7. Uit het beroep en het verhandelde ter zitting blijkt dat voornamelijk in geschil is of verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat de vergunde activiteiten bij de woning van eisers niet voor een onaanvaardbaar niveau van geurhinder zorgen. De vraag is dus of verweerder terecht en op goede gronden heeft geconcludeerd dat met de omgevingsvergunning, voor het aspect geurhinder, geen onevenredige aantasting van een goede milieusituatie plaatsvindt.
8. Op dit punt heeft verweerder aan het bestreden besluit het conceptrapport ‘Geuronderzoek [bedrijf] [woonplaats] ’ van SGS Nederland B.V. (hierna: SGS) van
29 augustus 2019 ten grondslag gelegd. Dit conceptrapport is in september 2019 beoordeeld door de Omgevingsdienst IJsselland, die haar opmerkingen uiteindelijk per e-mail van
2 oktober 2019 naar SGS heeft gestuurd. SGS heeft vervolgens op 9 oktober 2019 het definitieve rapport vastgesteld en uitgebracht.
9. Het rapport van SGS bevat het verslag en de conclusies van het door haar uitgevoerde onderzoek, dat de volgende onderdelen omvat:
- vaststellen van de geuremissie en hedonische waarde onder representatieve bedrijfsomstandigheden;
- uitvoering van verspreidingsberekeningen;
- toetsing van de berekende geurblootstelling aan het geurbeleid van de provincie Overijssel.
Op basis van haar onderzoek heeft SGS geconcludeerd dat de streefwaarde uit het geurbeleid van de provincie Overijssel wordt gezien als een acceptabel hinderniveau voor nieuwe situaties en dat in dit geval deze streefwaarde bij de dichtstbij gelegen woning(en) bij lange na niet wordt overschreden.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van het SGS-rapport mocht concluderen dat de vergunde activiteiten een goede milieusituatie ter plaatse niet onevenredig aantasten. SGS is een op dit gebied deskundig bureau en in het rapport is beschreven dat bij het onderzoek het Nederlands geurbeleid, zoals vastgelegd in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit milieubeheer, de ‘Handleiding geur: bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en bedrijven (niet veehouderijen)’ en de Beleidsregel Geur bedrijven (niet veehouderijen) Overijssel 2018 zijn gevolgd. Uit het rapport en de ter zitting daarop door verweerder gegeven toelichting blijkt dat SGS de geuremissie van de inrichting van belanghebbende heeft gemeten en geanalyseerd en verspreidingsberekeningen heeft uitgevoerd. Wat eisers hiertegen hebben aangevoerd is onvoldoende om te oordelen dat het geuronderzoek niet conform de geldende systematiek is uitgevoerd of om te oordelen dat verweerder het rapport van SGS niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Daarbij stelt de rechtbank vast dat eisers niet een door een deskundige opgesteld tegenrapport hebben ingediend. Ook hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat het geuronderzoek onzorgvuldig of niet onder representatieve bedrijfsomstandigheden is uitgevoerd.
11. Dat het bestreden besluit is gebaseerd op het conceptrapport van 29 augustus 2019 leidt niet tot een ander oordeel. De opmerkingen van de Omgevingsdienst IJsselland betreffen enkel tekstuele verduidelijkingen, inhoudelijk is het definitieve rapport niet anders dan het conceptrapport.
12. De rechtbank stelt verder vast dat eisers geen concrete beroepsgronden hebben aangevoerd tegen het ‘Geluidmeetverslag [bedrijf] [woonplaats] ’ van 27 augustus 2019, opgesteld door adviesbureau Van dB Advies. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan verweerders conclusie dat de omgevingsvergunning ook voor het aspect geluidhinder geen onevenredige aantasting van een goede milieusituatie meebrengt.
13. Op 13 maart 2019 heeft de stadsbouwmeester van Het Oversticht advies uitgebracht over de aanvraag van belanghebbende. In dit advies is geconcludeerd dat het plan niet in strijd met redelijke eisen van welstand is, indien de afvoerpijp wordt uitgevoerd met een coating in de kleur donker grijs/antraciet. Dit is als voorschrift in de vergunning opgenomen. Daarnaast heeft verweerder aan het bestreden besluit een aanvullend advies van 31 juli 2019 van de stedenbouwkundige van Het Oversticht ten grondslag gelegd. Hierin concludeert de stedenbouwkundige dat de afvoerpijp stedenbouwkundig acceptabel is en het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig aantast, indien deze een ingetogen, donkere tint krijgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze adviezen voldoende onderbouwd dat het plan van belanghebbende niet in strijd met redelijke eisen van welstand is en geen onevenredige afbreuk doet aan het straat- en bebouwingsbeeld. Eisers hebben de adviezen in beroep ook niet concreet bestreden. Ter zitting is gebleken dat het hen er met name om gaat dat de afvoerpijp nog steeds niet in de voorgeschreven kleur is overgeverfd. Dit is echter een handhavingskwestie voor verweerder en is niet aan de orde in deze procedure.
14. De enkele opmerking van eisers dat als gevolg van de verleende vergunning het parkeren en de verkeersdrukte zullen toenemen, leidt evenmin tot het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.