ECLI:NL:RBOVE:2020:413

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
ak_19 _ 773
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een penitentiair inrichtingswerker wegens strafrechtelijke veroordeling en plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als penitentiair inrichtingswerker, en de minister van Justitie en Veiligheid. De eiser was sinds 2002 in dienst en had in 2018 een strafrechtelijke veroordeling opgelopen voor mishandeling van zijn zoon. Na deze veroordeling heeft de minister eiser met onmiddellijke ingang ontslagen, wat eiser aanvecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet tijdig melding heeft gemaakt van zijn status als verdachte in een strafzaak, wat in strijd is met de Gedragscode en zijn plichten als ambtenaar. De rechtbank oordeelt dat de combinatie van gedragingen van eiser kan worden gekwalificeerd als zeer ernstig plichtsverzuim. De opgelegde disciplinaire straf van ontslag wordt niet onevenredig geacht, gezien de aard en ernst van het plichtsverzuim. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/773

uitspraak van de meervoudige kamer in het geschil tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J. Doornbos,
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. M.A.P. Haddink.

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd.
Bij besluit van 11 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiser is sinds 2002 in dienst van verweerder en sinds 2003 werkzaam bij de P.I. Lelystad, laatstelijk als penitentiair inrichtingswerker (hierna: PIW-er).
3. Op 24 april 2018 is er een bericht van RTV Oost verschenen met de kop:
“Werkstraf geëist tegen gevangenisbewaarder die zoontje in de sloot gooide.”
4. Op 25 april 2018 heeft eiser in een gesprek met [naam] teamleider beveiliging, en de HR-adviseur bevestigd dat zijn ex-vrouw aangifte wegens kindermishandeling had gedaan en dat hij op 2 april 2018 in de rechtbank was geweest voor behandeling van zijn strafzaak.
5. Bij besluit van 25 april 2018 is eiser met onmiddellijke ingang op grond van artikel 77 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) de toegang tot de PI Lelystad ontzegd.
6. Bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 8 mei 2018 is eiser veroordeeld voor mishandeling, bestaande uit het op 27 maart 2017 met zijn hand(en) bij de keel pakken
en hardhandig meetrekken en tegen billen en armen schoppen en slaan van zijn zoon van destijds 11 jaar oud. Eiser is een voorwaardelijke taakstraf van 90 uren met vervangende hechtenis voor de duur van 45 dagen opgelegd, met een proeftijd van drie jaar. Daarbij is eiser veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 250,-,
7. Op 30 mei 2018 heeft verweerder het voornemen tot het opleggen van disciplinair ontslag
aan eiser kenbaar gemaakt. Op 3 juli 2018 heeft er een zienswijzegesprek plaatsgevonden.
Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals beschreven in de rubriek Procesverloop.
8. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan een juiste en volledige invulling
van het evenredigheidscriterium door, tegen het advies van de bezwaaradviescommissie in,
het strafontslag te handhaven. Eiser heeft niet welbewust of weloverwogen nagelaten zijn leidinggevenden te informeren. Hij ging ervan uit dat nu een en ander zich in de privésfeer had afgespeeld, hij dat niet direct hoefde te melden. Zijn advocaat heeft hem ook laten weten dat hij het pas hoefde te melden wanneer hij een kennisgeving van vervolging of een dagvaarding zou ontvangen. Eiser beseft en begrijpt nu dat hij dat eerder had kunnen en moeten doen. Eiser heeft altijd naar behoren gefunctioneerd. Dat eiser heeft gedaan en nagelaten wat hij niet had moeten doen, beseft hij terdege. Dat dit objectief als toerekenbaar plichtsverzuim zou kunnen worden gekwalificeerd wil eiser ook nog wel accepteren, maar niet wanneer dat leidt tot de kwalificatie “zeer ernstig plichtsverzuim”, laat staan dat dit een strafontslag rechtvaardigt. Eiser acht een minder verstrekkende maatregel dan nu is opgelegd eerder op zijn plaats.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit van 11 maart 2019 op juiste gronden is genomen met inachtneming van de wettelijke kaders. De straf aan eiser is opgelegd vanwege zijn strafrechtelijke veroordeling én het geruime tijd niet melden bij
het bevoegd gezag dat hij verdachte was in een strafzaak.
10. Ingevolge artikel 50, eerste lid, van het ARAR is de ambtenaar gehouden de plichten
uit zijn functie voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zoals een goed ambtenaar betaamt.
In artikel 80, eerste lid, van het ARAR is bepaald dat de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair kan worden bestraft.
Uit het tweede lid van artikel 80 van het ARAR volgt dat plichtsverzuim zowel omvat het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Artikel 81, eerste lid, van het ARAR, geeft een opsomming van de disciplinaire straffen,
die kunnen worden opgelegd, waaronder (onder l) de straf van ontslag.
De circulaire Gedragscode Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van november 2016 (Gedragscode) vermeldt onder 13 onder meer dat het opzettelijk verzwijgen van informatie waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die voor een collega of de dienst belangrijk is, niet wordt getolereerd.
Onder 15 vermeldt de Gedragscode dat de ambtenaar onder meer een meldplicht heeft als deze verdachte is in een strafzaak of in aanraking is gekomen met de politie of het Openbaar Ministerie.
11. Niet is in geschil dat eiser strafrechtelijk is veroordeeld en hij verweerder niet eerder dan na de behandeling ter zitting van zijn strafzaak heeft gemeld dat hij verdachte was in een strafzaak. Dat dit plichtsverzuim oplevert is evident. Op zichzelf bestrijdt eiser dit ook niet. Evenmin bestrijdt hij dat dit plichtsverzuim hem kan worden toegerekend. Verweerder was dus bevoegd hem daarvoor te straffen. Eiser heeft met name de evenredigheid van de opgelegde straf bestreden.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de combinatie van gedragingen heeft kunnen kwalificeren als zeer ernstig plichtsverzuim. Door in strijd met de Gedragscode te handelen heeft eiser zich niet als een goed ambtenaar gedragen. Eiser had direct aan [naam] moeten melden dat hij verdachte was in een strafzaak. Daaraan doet niet af dat het ging om een feit in de privésfeer.
13. Eisers betoog dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig is, slaagt niet.
De rechtbank acht de opgelegde disciplinaire straf van ontslag niet onevenredig gelet op
de aard en ernst van het door eiser gepleegde plichtsverzuim. Aan medewerkers van DJI
stelt verweerder terecht hoge eisen van integriteit, betrouwbaarheid en normbesef.
Een penitentiair inrichtingswerker die zich niet houdt aan zijn verplichtingen, kan een onaanvaardbaar veiligheidsrisico vormen. Eiser heeft met zijn gedragingen het door verweerder in hem te stellen vertrouwen onherstelbaar beschadigd.
Verweerder heeft het dienstbelang zwaarder mogen laten wegen dan de persoonlijke belangen van eiser bij behoud van zijn functie.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, voorzitter, en mr. P.H. Banda en
mr. A. Oosterveld, leden, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.