ECLI:NL:RBOVE:2020:4126

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
AK_19_1127
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor verandering en uitbreiding van een varkensbedrijf in Hardenberg

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor de verandering en uitbreiding van een varkensbedrijf in Hardenberg. Eiser, een omwonende, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg, dat op 21 mei 2019 een omgevingsvergunning heeft verleend aan [bedrijf] voor de uitbreiding van hun varkensbedrijf. Eiser betoogde dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt en dat de vergunning niet verleend had mogen worden zonder een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afstand tussen het bouwproject en de woning van eiser meer dan 650 meter bedraagt, en dat de varkensstal niet zichtbaar is vanaf zijn perceel. Desondanks oordeelde de rechtbank dat eiser gevolgen van enige betekenis ondervindt van de geuremissie en fijnstofuitstoot die door de uitbreiding zullen toenemen. De rechtbank concludeerde dat eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt en dat zijn beroep ontvankelijk is.

Vervolgens heeft de rechtbank beoordeeld of de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen had afgegeven. De rechtbank oordeelde dat de algemene verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad, die in 2010 was afgegeven, niet voldeed aan de eisen van de wet. Hierdoor was de vergunning onterecht verleend. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvraag van [bedrijf]. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1127

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , te [plaats 1] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2019, verzonden 28 mei 2019, (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [bedrijf] te [plaats 2] (hierna: [bedrijf] ) een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor verandering c.q. uitbreiding van een varkensbedrijf op het perceel [locatie] .
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.K. van Ittersum en A.M. Zwiers.

Overwegingen

Ontvankelijkheid van het beroep
1.1
Voordat de rechtbank eisers beroep inhoudelijk kan beoordelen moet zij eerst ambtshalve de ontvankelijkheid van dat beroep beoordelen. Daarbij gaat er met name om of eiser belanghebbende is bij de verleende omgevingsvergunning.
1.2
Op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan immers alleen een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
1.3
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
1.4
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS: 2018:616, is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit – zoals een bestemmingsplan of een vergunning – toestaat, in beginsel als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is aan te merken bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op
dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast
te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef-, of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt gelet op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder meer geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen daarbij van belang zijn.
1.5
Uit de stukken blijkt dat de afstand tussen het huidige bouwvlak van het perceel [locatie] en de dichtstbijzijnde grens van de woonbestemming van het perceel van eiser ongeveer 611 meter bedraagt. De afstand van het perceel van eiser tot de exacte locatie van de te bouwen varkensstal bedraagt meer dan 650 meter.
1.6
De te bouwen varkensstal is niet direct zichtbaar vanaf eisers perceel, omdat het zicht erop wordt ontnomen door de bebouwing op de percelen [adressen] .
1.7
Door de uitbreiding van het varkensbedrijf die de omgevingsvergunning mogelijk maakt, zullen de geuremissie en de uitstoot van fijnstof in de toch al belaste omgeving van eisers woning toenemen. Ondanks het feit dat deze toenames gering zijn, is de rechtbank van oordeel dat eiser wel gevolgen van enige betekenis ondervindt door deze emissies en daarom als belanghebbende aangemerkt kan worden.
1.8
De rechtbank is van oordeel dat eiser ook belanghebbende is bij de verleende omgevingsvergunning in verband met de door hem gestelde risico’s voor de volksgezond-heid, zoals de besmettingen door dierenziekten (zoönosen) als gevolg van de concentratie van agrarische bedrijven in de directe omgeving van zijn woning.
1.9
Het beroep is daarom ontvankelijk.
Verklaring van geen bedenkingen gemeenteraad
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan [bedrijf] een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van een varkenshouderij (inrichting) op perceel [locatie] . De vergunning betreft de activiteiten ‘bouwen’ (artikel 2.1, eerste lid, onder a, Wabo), ‘afwijken van het bestemmingsplan’ (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, onder 3°, van de Wabo), het ‘oprichten of veranderen van een inrichting’ (artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo) en handelen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden.
2.2
De aanvraag is voorbereid met de uitgebreide procedure uit artikel 3.4 van de Wabo.
2.3
Het perceel [locatie] ligt binnen het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” en heeft de enkelbestemming “Agrarische met waarden – Besloten veenontginningslandschap” en de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 5”. Tevens heeft het perceel een agrarisch bouwvlak. De aanvraag is in strijd met het bestemmingsplan, omdat de te bouwen varkensstal gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd. Binnen het bouwvak is geen ruimte meer voor de gevraagde varkensstal.
2.4
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3° van de Wabo bepaalt dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
2.5
Op grond van artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo wordt in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten.
2.6
Op grond van artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt,
voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wro van toepassing is.
2.7
Ingevolge het derde lid van artikel 6.5 van het Bor kan de gemeenteraad categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
2.8
Naar het oordeel van de rechtbank dient zij ambtshalve te beoordelen of in het geval een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt verleend, daaraan voorafgaand een verklaring van geen bedenkingen is afgegeven door de betrokken gemeenteraad. Immers, indien een dergelijke verklaring of een rechtsgeldig aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Bor ontbreekt, is het bestuursorgaan niet bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen.
2.9
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
2.1
De gemeenteraad van Hardenberg heeft op 21 september 2010 een verklaring van geen bedenkingen afgegeven voor alle gevallen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3
°, van de Wabo van het bestemmingsplan kan worden afgeweken.
2.11
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2015 (ECLI:NL:RVS: 2015:2134) is de rechtbank van oordeel dat de door de gemeenteraad op 21 september 2010 opgestelde algemene verklaring van geen bedenkingen, die erop neerkomt dat op grond daarvan nooit een verklaring van geen bedenkingen is vereist, niet kan worden aangemerkt als een aanwijzing van een categorie van gevallen, als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Bor.
2.12
Gelet hierop is het besluit van 21 september 2010 onverbindend en was ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Bor, alsnog een verklaring van geen bedenkingen vereist voor het onderhavige bouwproject. De rechtbank stelt vast dat een dergelijke verklaring ontbreekt.
Nu voorafgaand aan het bestreden besluit door de gemeenteraad geen verklaring van geen bedenkingen is afgegeven, was verweerder niet bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen.
2.13
Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met artikel 6.5, eerste lid, van het Bor en dient om die reden te worden vernietigd. Verweerder moet opnieuw op de aanvraag van [bedrijf] beslissen.
2.14
Na het bestreden besluit heeft de gemeenteraad van Hardenberg bij besluit van 25 juni 2019, bekendgemaakt op 2 juli 2019, alsnog een categorische lijst van gevallen vastgesteld, waarin geen verklaring van geen bedenkingen vereist. Bij het nieuw te nemen besluit op de aanvraag dient verweerder aan de hand van die lijst te bepalen of in dit geval een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist is.
Verklaring van geen bedenkingen Gedeputeerde Staten (GS)
3.1
Er is een omgevingsvergunning aangevraagd voor het houden van dieren (2.880 vlees-varkens en 225 opfokzeugen). Voor deze activiteit is tevens een vergunning nodig op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb). Dit is een aangewezen categorie als bedoeld in artikel 2.27 van de Wabo. GS zijn het bevoegd gezag voor de Wnb.
3.2
Op grond van artikel 2.2aa van het Bor geldt dat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo nodig is als sprake is van: (a) een project waarvoor een vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb (gebieds-bescherming) nodig is, maar deze vergunning niet is aangevraagd of verleend. Er is hier niet vooraf een Wnb-vergunning aangevraagd bij GS. De Wnb ‘haakt’ daarom aan bij de omgevingsvergunning op grond van de Wabo. Dit heeft tot gevolg dat de omgevings-vergunning pas kan worden verleend nadat GS hebben verklaard dat zij geen bedenkingen hebben tegen de aangevraagde omgevingsvergunning voor het onderdeel natuur. Aan die voorwaarde is in dit geval niet voldaan.
3.3
De rechtbank stelt vast dat GS op 23 oktober 2018 slechts een ontwerpverklaring van geen bedenkingen hebben vastgesteld, maar er is daarna geen definitieve verklaring van geen bedenkingen afgegeven door GS.
3.4
Op de zitting is van de kant van verweerder verklaard dat is verzuimd een definitieve verklaring van geen bedenkingen aan te vragen bij GS.
3.5
Nu er geen definitieve verklaring van geen bedenkingen is aangevraagd noch afgegeven door GS, had de omgevingsvergunning niet door verweerder mogen worden verleend.
3.6
Het bestreden besluit dient daarom ook op deze grond te worden vernietigd.
3.7
Verweerder zal voorafgaand aan de nieuwe beslissing op de aanvraag van [bedrijf] alsnog een verklaring van geen bedenkingen moeten vragen aan GS.
Griffierecht
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Proceskosten
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op de aanvraag van [bedrijf] te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, en mr. A. Oosterveld en mr. drs. F. Onrust, leden, in aanwezigheid van G. Kootstra, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.