In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, staat de uitleg van een studiekostenbeding centraal. De eiseres, handelend onder een bepaalde naam, heeft een rechtszaak aangespannen tegen de gedaagde, die in dienst was en een opleiding volgde. De eiseres vorderde terugbetaling van studiekosten, die volgens haar onder het studiekostenbeding vielen. De gedaagde betwistte de terugbetalingsverplichting en voerde aan dat het beroep op het beding in strijd was met redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de partijen in 2011 de intentie hadden dat de gedaagde een HBO-opleiding zou volgen en dat het studiekostenbeding daarop van toepassing was. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde voldoende op de hoogte was van de financiële consequenties van het studiekostenbeding, ondanks haar betoog dat zij niet goed geïnformeerd was. De rechter concludeerde dat de gedaagde een bedrag van € 5.000,00 aan opleidingskosten aan de eiseres moest terugbetalen, rekening houdend met de redelijkheid en billijkheid van de situatie. Daarnaast werd een bedrag van € 625,00 aan buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd. Het vonnis werd uitgesproken op 17 november 2020.