ECLI:NL:RBOVE:2020:3948

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
C/08/250264 / FA RK 20-1558
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarige kinderen na herhaaldelijke schending van rechterlijke uitspraken door de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 20 oktober 2020 een beschikking gegeven inzake de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, geboren in 2016 en 2018. De vader verzocht de rechtbank om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, omdat de moeder herhaaldelijk rechterlijke uitspraken negeerde. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder met de kinderen moest terugverhuizen naar [plaats 1], maar zij voldeed hier niet aan. De moeder had ook een dwangsom opgelegd gekregen, maar deze had geen effect. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 september 2020 werd duidelijk dat de moeder niet van plan was om terug te verhuizen en dat zij de zorg- en contactregeling met de vader niet naleefde. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de kinderen was dat zij een goede band met beide ouders konden opbouwen. Gezien de situatie en het gebrek aan medewerking van de moeder, besloot de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader te bepalen, met de mogelijkheid van lijfsdwang indien de moeder niet zou meewerken aan de uitvoering van de beschikking. De rechtbank benadrukte dat de moeder de sleutel in handen had om de situatie te verbeteren, maar dat zij deze kans niet greep. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Almelo
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/250264 / FA RK 20-1558
beschikking van 20 oktober 2020
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de vader of de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. M.E. Kikkert,
en
[belanghebbende],
verder te noemen: de moeder of de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
belanghebbende,
advocaat: mr. R.G.J. van Ommeren.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift, met bijlagen, binnengekomen op 23 juni 2020;
- een op 2 juli 2020 binnengekomen F9-formulier met bijlagen van mr. Kikkert;
- een op 19 augustus 2020 binnengekomen F9-formulier van mr. Kikkert;
- het verweerschrift, met bijlagen, binnengekomen op 18 september 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2020 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de heer [A] , namens de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen: de raad.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn [2013] te [plaats 1] met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn geboren de navolgende minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], geboren te [plaats 1] op [2016] ,
[minderjarige 2], geboren te [plaats 1] op [2018] .
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 17 april 2019 heeft de rechtbank de moeder verboden om met de kinderen in [plaats 2] te blijven en is haar bevolen om binnen twee weken na betekening van die beschikking terug te verhuizen naar een woning binnen een straal van vijf kilometer van de (voormalige) echtelijke woning. Tevens is haar verboden om de kinderen op het adres in [plaats 2] in te schrijven. Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2019 is de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 augustus 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beslissing op de verzoeken tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, tot vaststelling van de kinderalimentatie en tot bepaling van een zorg- en contactregeling is aangehouden. De beschikking is op 2 oktober 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 maart 2020 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald. De beslissing op de verzoeken tot bepaling van een definitieve zorg- en contactregeling en tot vaststelling van een definitieve kinderalimentatie is aangehouden.
2.5.
Bij het vonnis van deze rechtbank van 13 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter de moeder veroordeeld tot betaling van een dwangsom van
€ 250,- per dag tot een maximum van €10.000,- indien de moeder niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis heeft voldaan aan de veroordeling in de beschikking van deze rechtbank van 17 april 2019.

3.Het verzoek

3.1.
De vader verzoekt de rechtbank te bepalen:
I. dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader is;
II. dat de moeder de kinderen onmiddellijk moet afgeven aan de vader, althans binnen drie dagen na betekening van de in deze te wijzen beschikking en dat de ten uitvoerlegging bij lijfsdwang wordt toegestaan, waarvan de kosten moeten worden gedragen door de moeder, dan wel met zodanige verdere voorzieningen als de rechtbank nodig acht;
III. te bepalen dat de vader op basis van voornoemde beschikking het recht heeft tot het aan hem doen afgeven van de kinderen, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
IV. de proceskosten tussen partijen te compenseren;
V. de beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
VI. althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.2.
De vader heeft zijn verzoek tijdens de mondelinge behandeling aangevuld, in die zin dat – waar nodig – wordt verzocht om een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader.

4.Het verweer

De moeder verzoekt de rechtbank bij beschikking uitvoer bij voorraad:
Primair
zich onbevoegd te verklaren om van het verzoek kennis te nemen.
Subsidiair
indien de rechtbank zich bevoegd verklaart, het verzoek van de vader af te wijzen.
Meer subsidiair
de raad te gelasten een onderzoek te laten uitvoeren naar de meest wenselijke hoofdverblijfplaats voor de kinderen.

5.De beoordeling

De relatieve bevoegdheid van de rechtbank Overijssel
5.1.
De vader verzoekt om een wijziging van een nevenvoorziening die in het kader van de nog lopende echtscheidingsprocedure bij beschikking van 4 maart 2020 is vastgesteld. In die procedure is iedere verdere beslissing ten aanzien van de verzoeken tot bepaling van een zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen en tot vaststelling van de kinderalimentatie aangehouden. De rechtbank dient hierop nog een beslissing te nemen. Gelet op de verwevenheid tussen de verschillende nevenvoorzieningen, acht de rechtbank het van belang dat deze voorzieningen door één rechtbank worden behandeld.
5.2.
Nu het onderhavige verzoek een wijziging is van een nevenvoorziening in het kader van de echtscheidingsprocedure, ontleent de rechtbank haar bevoegdheid aan artikel 262 onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Onder andere de woonplaats van de verzoeker is bepalend voor de relatieve bevoegdheid. Nu de vader als verzoeker woonachtig is in [plaats 1] , is de rechtbank bevoegd om kennis te nemen van zijn verzoek.
5.3.
De rechtbank verklaart zich dus bevoegd om kennis te nemen van het verzoek.
De hoofdverblijfplaats
De standpunten van partijen
5.4.
De vader is van mening dat de moeder lak heeft aan de uitspraken van de rechtbank Overijssel en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Beide instanties hebben meerdere keren geoordeeld dat de kinderen terug moeten naar [plaats 1] . Voor de vader is het onderhavige verzoek zijn laatste strohalm. Het vonnis van deze rechtbank van 13 mei 2020 is namelijk aan de moeder betekend en zoals verwacht doet de moeder hier niets op uit. Daarnaast is het maximum aan te betalen dwangsommen bereikt. De moeder heeft een schuld van ongeveer € 36.000,-, zodat zij niet in staat is om de dwangsommen te betalen en zij ook geen enkele financiële prikkel voelt. De moeder komt ook de door de rechtbank bepaalde zorg- en contactregeling niet meer na en zij heeft te kennen gegeven deze regeling ook niet meer na te zullen komen. De vader acht het in het belang van een goede identiteitsontwikkeling van de kinderen dat beide ouders een plaats in het leven van de kinderen hebben. De moeder stelt de belangen van de kinderen hierin niet voorop. De insteek van de vader is nog steeds dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder moeten hebben, mits zij met de kinderen terugverhuist naar [plaats 1] . Nu de moeder hier niet aan meewerkt dient de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader te worden bepaald en moet er een zorg- en contactregeling met de moeder worden vastgesteld. Gelet op het feit dat de moeder weigert zich te houden aan uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof en aangezien de verbeurde dwangsommen niet tot een financiële prikkel leiden bij de moeder, is de vader van mening dat als het ultimum remedium lijfsdwang moet worden toegepast voor de tenuitvoerlegging van voormelde verzoeken.
5.5.
De moeder stelt zich op het standpunt dat zij sinds de geboorte van de kinderen voor hen heeft gezorgd en hen stabiliteit, veiligheid, regelmaat en duidelijkheid heeft gegeven. Zij verblijft nu ruim twee jaar met de kinderen in [plaats 2] waarbij zij alleen zorg draagt voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De moeder stelt uitdrukkelijk dat zij met de kinderen in [plaats 2] blijft wonen en niet zal terugverhuizen naar [plaats 1] . Zij twijfelt aan de geschiktheid en de opvoedvaardigheden van de vader, omdat hij niet eerder de opvoeding en verzorging van de kinderen op zich heeft genomen. Daarnaast heeft hij ook ruim twee jaar niet in de omgeving van de kinderen gewoond. [minderjarige 1] heeft bovendien tweemaal ademhalingsproblemen ervaren tijdens het weekend waarin hij bij de vader verbleef. De moeder vraagt zich ook af of de vader praktisch gezien in staat is om voor de kinderen te zorgen in verband met zijn fulltime baan. De vader heeft bovendien geen toestemming verleend voor het onderzoek van de politie naar een mogelijk zedenincident. De moeder stelt zich op het standpunt dat de veiligheid en stabiliteit van de kinderen bij de vader niet gegarandeerd kan worden. De moeder is tot aan de maatregelen rondom COVID-19 naar [plaats 1] afgereisd voor de omgang tussen de vader en de kinderen. Zij heeft de vader daarna meermaals gevraagd om naar [plaats 2] af te reizen voor omgang met zijn kinderen, maar op twee keer na, heeft hij hier geen gebruik van gemaakt. Zij laat de kinderen bijna dagelijks videobellen met de vader, maar de vader valt tijdens het gesprek met de kinderen in slaap, omdat hij onder invloed is van alcohol. De moeder is van mening dat het verzoek van de vader om de kinderen met behulp van de sterke arm van politie en justitie van haar te scheiden inhumaan is gelet op alle emotionele en traumatische gevolgen die de kinderen door deze gang van zaken zullen ervaren. De verzoeken van de vader moeten dan ook worden afgewezen. Indien de verzoeken van de vader niet worden afgewezen, moet volgens de moeder de raad onderzoek doen naar de meest wenselijke hoofdverblijfplaats voor de kinderen.
Het advies van de raad
5.6.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht geen advies te kunnen geven over de meest wenselijke hoofdverblijfplaats voor de kinderen. Hiervoor dient de raad over meer informatie te beschikken. Indien de rechtbank verzoekt om een raadsonderzoek, vraagt de raad zich af wat in de onderhavige zaak de concrete onderzoeksvraag is. Gelet op de voorbeeldfunctie die de moeder heeft voor haar kinderen, acht de raad het zorgelijk dat de moeder de uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof keer op keer niet nakomt. Volgens de raad is het schadelijk voor de kinderen als zij geen contact kunnen hebben met beide ouders. De kinderen krijgen zo geen kans om een goede band op te bouwen met de niet-verzorgende ouder indien dit contact door de verzorgende ouder wordt onthouden. Zij missen hierdoor ook een identificatiefiguur en in de toekomst kunnen zij hierdoor moeite krijgen met het opbouwen van verschillende hechtingsrelaties.
Het oordeel van de rechtbank
5.7.
Ingevolge art. 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Het belang van de kinderen is van de eerste orde, maar ook andere belangen kunnen een rol spelen. De rechtbank zal bij haar beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht moeten nemen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.8.
De moeder is de uitspraak van de rechtbank van 17 april 2019 niet nagekomen. Daarin werd haar verboden om met de kinderen in [plaats 2] te blijven en de kinderen op dat adres in te schrijven. Tevens werd haar bevolen om terug te verhuizen naar een woning binnen een straal van vijf kilometer van de echtelijke woning. Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft de uitspraak van de rechtbank bij beschikking van 28 november 2019 bekrachtigd. Dit was echter voor de moeder alsnog geen reden om terug te verhuizen naar [plaats 1] . Tijdens de mondelinge behandeling van de echtscheidingsprocedure van 26 februari 2020 heeft de moeder toegezegd uiterlijk op 1 april 2020 terug naar [plaats 1] te zullen verhuizen. De rechtbank heeft vervolgens, gelet op deze toezegging en onder de voorwaarde dat de moeder met de kinderen terugkeert naar [plaats 1] , de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar bepaald in de beschikking van 4 maart 2020. De toezegging om voor 1 april 2020 terug te verhuizen naar [plaats 1] is de moeder evenmin nagekomen. De moeder is vervolgens op straffe van een dwangsom veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis te voldoen aan de beschikking van deze rechtbank van 17 april 2019, welke beschikking is bekrachtigd bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwaren van 28 november 2019. Ook deze uitspraak heeft de moeder naast zich neergelegd, aangezien zij niet is terugverhuisd.
5.9.
De rechtbank valt in herhaling door voorop te stellen dat de moeder verplicht is om rechterlijke uitspraken na te komen. Dat de moeder dit niet doet, is een kwalijke zaak. Als opvoeder geeft zij daardoor een slecht voorbeeld aan haar kinderen en laat ze zien dat het niet uitmaakt dat rechterlijke uitspraken of toezeggingen niet worden nagekomen. De moeder heeft bij de behandeling van onderhavig verzoek voor het eerst uitdrukkelijk laten weten dat zij niet de intentie heeft om terug te verhuizen naar [plaats 1] . Naar eigen zeggen komt het haar mentale gezondheid niet ten goede als zij naar [plaats 1] verhuist of de kinderen hun hoofdverblijfplaats niet meer bij haar hebben.
5.10.
De moeder heeft meerdere kansen gehad om met de kinderen terug te verhuizen naar [plaats 1] . In het vonnis van 13 mei 2020 is de moeder zelfs nog gewezen op de mogelijke gevolgen van haar handelen indien zij ook deze uitspraak weer aan haar laars zou lappen. Het gevolg heeft de moeder aldus geheel aan zichzelf te danken. Zij realiseert zich klaarblijkelijk niet dat zij zelf de persoon was en naar het oordeel van de rechtbank ook nog steeds is, die het tij in deze situatie kan keren.
5.11.
Naast het feit dat de moeder niet met de kinderen is terugverhuisd naar [plaats 1] en ook niet voornemens is dit te doen, is gebleken dat de moeder op dit moment onvoldoende ruimte biedt aan een ongestoord contact tussen de vader en de kinderen. De moeder vindt de thuissituatie bij de vader niet meer veilig genoeg, waardoor zij eenzijdig het besluit heeft genomen om de zorg- en contactregeling niet meer na te komen. Ook wat betreft de hulpverlening bepaalt moeder eenzijdig wat er gebeurt. Tijdens de mondelinge behandeling in februari 2020 is gesproken over de in te schakelen hulpverlening, waarbij uitdrukkelijk is gesproken over de locatie van de in te schakelen hulpverlening. Ouders hebben toen afgesproken dat zij zich zouden wenden tot Jarabee in [plaats 1] om verdere afspraken te maken. Vader heeft moeder aangeboden dat hij zijn woning zou verlaten en moeder met de kinderen in deze woning zou kunnen verblijven. Ook nu komt moeder weer eenzijdig terug op ter zitting gemaakte afspraken; de moeder is niet verschenen bij het intakegesprek bij Jarabee en heeft eenzijdig besloten dat de hulpverlening zou moeten plaatsvinden bij een organisatie in [plaats 2] . De moeder blijft naar het oordeel van de rechtbank de situatie naar haar eigen hand zetten en blijft eenzijdig en zonder overleg met de gezaghebbende vader beslissingen nemen. Hoewel zij zegt het belangrijk te vinden dat de vader een rol speelt in het leven van de kinderen, onderneemt zij daartoe zelf weinig tot geen actie. Dat zij vader aanbiedt om de kinderen in [plaats 2] te mogen zien, maakt dit niet anders. Het resultaat is dat de kinderen en de vader elkaar sinds maart 2020 naast het videobellen slechts drie keer fysiek hebben gezien, omdat de vader in die gevallen is afgereisd naar [plaats 2] . Volgens de bepaalde zorg- en contactregeling dient moeder echter de kinderen naar [plaats 1] te brengen. Anders dan de moeder stelt, biedt zij de kinderen ten aanzien van de zorg- en contactregeling geen enkele vorm van structuur of duidelijkheid. De rechtbank acht dit niet in het belang van de kinderen. Zij hebben immers recht op contact met hun vader en het niet dan wel onvoldoende hebben van contact kan, hetgeen ook de raad naar voren heeft gebracht, schadelijk zijn voor hun identiteitsontwikkeling en het opbouwen van hechtingsrelaties in de toekomst.
5.12.
Partijen zijn het er over eens dat het in beginsel de voorkeur verdient dat de kinderen hun hoofdverblijf hebben bij hun moeder. Hiervoor is echter wel van belang dat de moeder niet met de kinderen in [plaats 2] woont maar, evenals de vader, in [plaats 1] . Nu de moeder echter weigert zich te houden aan uitspraken van de rechtbank om met de kinderen terug te verhuizen naar [plaats 1] en ouders niet zelf tot een oplossing kunnen komen, staat de rechtbank voor een lastige en ingrijpende beslissing die grote impact zal hebben op het leven van de kinderen. Blijft het hoofdverblijf van de kinderen bij moeder in [plaats 2] , waardoor vader nog verder naar de achtergrond verdwijnt in het leven van de kinderen of dient het hoofdverblijf van de kinderen, die al ruim twee jaar met hun moeder in [plaats 2] verblijven en grotendeels door haar worden verzorgd en opgevoed, toch bij vader te worden bepaald?
5.13.
De rechtbank ziet, gelet op de ontstane situatie, helaas geen andere mogelijkheid dan om het hoofdverblijf van de kinderen te wijzigen en bij vader te bepalen. Het is de moeder zelf die de sleutel van de oplossing van het probleem in handen heeft; zij weigert met de kinderen terug te verhuizen ondanks verschillende gerechtelijke uitspraken van zowel de rechtbank als het gerechtshof en komt steeds (eenzijdig) terug op gemaakte afspraken. Ook slaagt zij er niet in de vader voldoende ruimte te bieden in het contact met de kinderen, terwijl het in het kader van een goede ontwikkeling van de kinderen van groot belang is dat beide ouders een plaats hebben in hun leven. Onvoldoende is onderbouwd en niet gebleken is dat vader niet in staat zou zijn om de kinderen op te voeden. De rechtbank gaat er daarnaast van uit dat de vader de moeder wél de ruimte kan bieden in het contact met de kinderen dat zij nodig hebben; de vader heeft dit tijdens de mondelinge behandeling ook expliciet verklaard en de rechtbank houdt de vader ook aan deze uitspraak. Ook ten aanzien van de praktische/organisatorische kant heeft de vader de zaken op orde. Hoewel de vader op dit moment fulltime werkt, heeft zijn werkgever hem de ruimte geboden om, in het geval de kinderen bij hem komen wonen, zijn zorg- en opvoedingstaken met het werk te combineren en de kinderen te brengen en te halen naar en van school. Daarnaast helpt de wijkcoach de vader in de zoektocht naar een geschikte kinderopvang voor [minderjarige 2] en een school voor [minderjarige 1] . Verder is ook het netwerk van de vader betrokken. Zo woont de oma van vaderszijde in de buurt van de vader en kan zij hem ondersteuning bieden.
Dat de moeder stelt dat de vader ongeschikt is als opvoeder, omdat hij tijdens het huwelijk van de ouders niet voor de kinderen heeft gezorgd, doet aan het voorgaande niet af. Het enkele feit dat de vader in mindere mate als verzorgende ouder zou hebben gefungeerd tijdens de relatie, betekent volgens de rechtbank niet dat hij per definitie ongeschikt is als opvoeder. Ook de door de moeder tijdens de mondelinge behandeling getoonde videobeelden leiden niet tot een ander oordeel. Uit deze beelden zou volgens de moeder blijken dat de vader tijdens het videobellen met de kinderen in slaap valt wegens alcoholgebruik. De vader licht toe dat hij vermoeid was van zijn werkweek en dat hij geduldig wachtte op contact met zijn kinderen die tijdens het videobelmoment met andere dingen bezig waren dan met het gesprek. Op de videobeelden was inderdaad te zien dat de vader zo nu en dan kortstondig, met name op het moment dat er geen conversatie gaande was, zijn ogen sloot, maar hieruit kan de rechtbank niet afleiden dat sprake was van alcoholgebruik bij de vader. Ook rechtvaardigen deze beelden niet de conclusie dat de vader geen goede opvoeder zou zijn. De stellingen van de moeder dat de vader als opvoeder ongeschikt is omdat [minderjarige 1] tijdens een omgangsmoment met vader is opgenomen wegens ademhalingsproblemen en omdat de vader niet zou hebben meegewerkt aan een politieonderzoek met betrekking tot een mogelijk zedenincident, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal aldus de hoofdverblijfplaats van de kinderen wijzigen en bij de vader bepalen en ziet – gelet op het voorgaande – geen aanleiding voor een raadsonderzoek. Dit verzoek van de vrouw wordt dan ook afgewezen.
5.14.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat het in het belang van de kinderen is dat in overleg met hulpverlenende instanties hun verhuizing naar [plaats 1] wordt voorbereid en plaatsvindt. Van belang is dat vader hiervoor zijn wijkcoach benadert en ook de vrouw hulpverlening inschakelt.
De dwangmiddelen
5.15.
Ingevolge artikel 1:253a lid 5 BW beproeft de rechtbank alvorens te beslissen op het verzoek als in lid 2, een vergelijk tussen de ouders. Zij kan desverzocht of ambtshalve, als geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen, dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812 lid 2 Rv ten uitvoer kunnen worden gelegd.
5.16.
Gelet op de voorgeschiedenis waarbij de moeder vier rechterlijke uitspraken naast zich neer heeft gelegd, de eerder opgelegde dwangsommen niet hebben geleid tot het gewenste resultaat, de verwachting er niet is dat zij gezien haar forse schulden nu wel een financiële prikkel zal ervaren en het niet aannemelijk is dat de moeder zal meewerken aan de uitvoering van deze beslissing, acht de rechtbank het onontkoombaar om nakoming van deze beslissing af te dwingen door middel van het ultimum remedium ex artikel 812 lid 2 Rv en ex artikel 585 onder a Rv.
5.17.
Daartoe wordt verder nog het volgende overwogen. De rechtbank realiseert zich dat het inzetten van deze dwangmiddelen ingrijpend is voor de kinderen. Ook hier geldt echter dat moeder de sleutel in handen heeft om – in het belang van de kinderen – voor de kinderen traumatische situaties te voorkomen. De rechtbank acht het dan ook van belang dat zorgvuldigheid wordt geboden. De moeder wordt om die reden eerst in de gelegenheid gesteld om de kinderen binnen twee weken na betekening van deze beschikking zelf naar de vader toe te brengen. Eerst indien de moeder dit nalaat, is de vader gemachtigd om door middel van de sterke arm van politie en justitie en/óf door middel van lijfsdwang van de moeder deze beschikking ten uitvoer te leggen na vier weken. De duur van de lijfsdwang zal gelet op de eisen van proportionaliteit worden beperkt tot maximaal 12 uur. Concreet betekent dit dat de vader op zijn vroegst
zes wekenna betekening van deze beschikking aan de moeder de beschikking ten uitvoer mag en kan leggen. De rechtbank wijst beide dwangmiddelen toe, maar verwacht dat de vader in overleg met de hulpverlening het minst ingrijpende dwangmiddel inzet. De reden dat de rechtbank een termijn van vier weken hanteert is om de vader en de hulpverlening in de gelegenheid te stellen een plan van aanpak te maken voor het inzetten van eventuele dwangmiddelen en om de kinderen deugdelijk voor te bereiden op de verhuizing naar de vader. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat er nu voor de kinderen duidelijkheid is over een hoofdverblijf en dat deze situatie niet onnodig lang tot spanningen bij moeder en de kinderen moet leiden, zodat hier ook binnen een redelijke termijn uitvoering aan gegeven moet worden.
5.18.
De vader verzoekt de rechtbank om de moeder te veroordelen in de kosten van de ten uitvoerlegging van de lijfsdwang. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit artikel 597 lid 1 Rv volgt dat de schuldeiser, in onderhavige kwestie de man, ingeval van lijfsdwang een toereikende som tot onderhoud van de schuldenaar voor dient te schieten. De rechtbank is van oordeel dat dit artikel zo dient te worden uitgelegd dat de schuldenaar, in onderhavige kwestie de vrouw, deze executiekosten uiteindelijk dient te dragen. Om die reden behoeft de vrouw niet apart veroordeeld te worden in betaling van deze kosten.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.19.
Gelet op het feit dat de kinderen nu ruim twee jaar zonder toestemming van de vader en ondanks verschillende gerechtelijke uitspraken, woonachtig zijn in [plaats 2] en zij bij een langer verblijf (nog) meer gehecht zullen raken aan deze plek, acht de rechtbank het van belang dat deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Ook dit verzoek zal dus worden toegewezen.
De proceskosten
5.20.
Omdat de vader en de moeder gewezen echtelieden zijn, zal de rechtbank bepalen dat elk van de ouders de eigen kosten van deze procedure draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 4 maart 2020 en bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van
[minderjarige 1], geboren te [plaats 1] op [2016] en
[minderjarige 2], geboren te [plaats 1] op [2018] , met ingang van heden bij de vader zal zijn;
6.2.
bepaalt dat de moeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
binnen twee wekenna betekening van deze beschikking dient af te geven aan de vader;
6.3.
verklaart, in het geval de moeder heeft nagelaten aan het onder 6.2. genoemde te voldoen binnen
zes wekenna betekening van deze beschikking, deze beschikking uitvoerbaar bij lijfsdwang, voor de duur van maximaal 12 uur, waarbij de kosten voor rekening van de moeder zijn;
6.4.
machtigt, in het geval de moeder heeft nagelaten aan het onder 6.2. genoemde te voldoen, de vader om
zes wekenna betekening van deze beschikking, de tenuitvoerlegging van deze beschikking in overleg met en ondersteuning van de betrokken hulpverlening te bewerkstelligen door middel van de sterke arm van politie en justitie;
6.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere ouder de eigen kosten draagt;
6.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.M.B. Elferink, mr. A. Flos, en mr. H.M. Jongebreur, rechters, allen tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2020 in tegenwoordigheid van mr. K.J. de Jong, griffier.