ECLI:NL:RBOVE:2020:3941

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
08-910023-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in mensensmokkelzaak wegens gebrek aan wetenschap van wederrechtelijk verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man uit Enschede, die werd beschuldigd van mensensmokkel en mensenhandel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wist en ook geen ernstige redenen had te vermoeden dat de vrouw, die hij hielp, wederrechtelijk in Nederland verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet aanwezig was op het moment dat het paspoort van de vrouw werd ingenomen en dat hij niet op de hoogte was van haar status. Het enkele feit dat hij samen met haar aangifte deed van vermissing van het paspoort was onvoldoende bewijs voor de wetenschap van het wederrechtelijk verblijf.

De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 31 juli, 20 oktober en 9 november 2020 gevolgd. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte wist dat de vrouw niet over de juiste papieren beschikte en dat hij haar hielp met haar komst naar Nederland. De verdediging voerde echter aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de wederrechtelijke status van de vrouw en dat hij enkel behulpzaam was geweest door haar onderdak te bieden en haar te vervoeren. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder een auto en telefoons, teruggegeven aan de verdachte, nu hij van de ten laste gelegde feiten is vrijgesproken. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. Eshuis, die niet in de gelegenheid was om te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-910023-20 (P)
Datum vonnis: 23 november 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1993 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [adres] ,
nu verblijvende in P.I. Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 31 juli 2020, 20 oktober 2020 en 9 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.M. Noordzij en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. M. Schmit, advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 20 oktober 2020, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel, al dan niet met winstbejag, in de periode van 21 maart 2019 tot en met 15 mei 2020;
feit 2:zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de periode van 21 maart 2019 tot en met 15 mei 2020.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 21 maart 2019 tot en met 15 mei 2020 in de
gemeente Enschede, althans in Nederland, en/of in Duitsland en/of in Spanje een
ander of anderen, te weten [naam] , (geboren [geboortedatum 2] 1984 te [geboorteplaats 2] ) behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland of haar daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
en/of
uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van verblijf in
Nederland en voornoemde persoon daartoe telkens gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft terwijl hij, verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis of dat verblijf wederrechtelijk was
hebbende hij, verdachte,
- contacten onderhouden met die [naam] en/of instructies gegeven aan die
en/of afspraken gemaakt met die [naam] over de wijze van
vervoer van die [naam] en/of
- die [naam] in zijn/een voertuig laten plaatsnemen en/of vervoerd vanuit
Duitsland naar Nelderland;
- die [naam] een (telkens) (tijdelijke) verblijfplaats ter beschikking gesteld en/of
- die [naam] (telkens) laten werken in de prostitutie, althans is hij haar
hierbij (telkens) behulpzaam geweest;
- aangifte gedaan of laten doen van vermissing van het paspoort van die [naam]
terwijl hij wist dat dit paspoort was ingenomen (bij een Prostitutie Controle) en/of
- die [naam] behulpzaam geweest bij het aangaan van een schijnhuwelijk/-
relatie in Spanje;
2.
hij in of omstreeks de periode van 21 maart 2019 tot en met 15 mei 2020 in Nederland en/of in Duitsland en/of in Spanje een ander, te weten [naam] (geboren op 30 juni 1984 te [geboorteplaats 2] ) heeft aangeworven of medegenomen met het oogmerk die [naam] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is komen vast te staan dat verdachte wist dat [naam] (hierna [naam] ) niet over de juiste papieren beschikte en dat hij haar desondanks heeft geholpen met haar komst naar en verblijf in Nederland. De officier van justitie stelt zich verder op het standpunt dat is komen vast te staan dat [naam] in de prostitutie werkte en dat zij daarmee samen met verdachte geld heeft verdiend. Om die reden is sprake van winstbejag van verdachte. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mensensmokkel, zowel uit hoofde van artikel 197a lid 1 als uit hoofde van artikel 197a lid 2 Wetboek van Strafrecht. Niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van mensenhandel, zodat verdachte van het ten laste gelegde onder feit 2 moet worden vrijgesproken, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw voert aan dat verdachte niet wist en evenmin ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf van [naam] in Nederland wederrechtelijk was. Voor zover dat wel aangenomen zou worden, is verdachte alleen behulpzaam geweest bij het verblijf van [naam] in Nederland door haar onderdak te geven en haar in zijn auto te vervoeren. De overige ten laste gelegde gedragingen van verdachte kunnen niet worden bewezen. Bovendien is geen sprake geweest van winstbejag bij verdachte. Verdachte dient dan ook van het onder 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Evenals de officier van justitie bepleit de raadsvrouw verder dat geen sprake is geweest van mensenhandel, zodat verdachte ook van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.3.1
Feit 1
Om verdachte te kunnen veroordelen voor mensensmokkel, zoals onder 1 ten laste is gelegd, dient allereerst te worden vastgesteld of verdachte wist dan wel ernstige redenen had te vermoeden dat [naam] wederrechtelijk in Nederland verbleef in de periode van
21 maart 2019 tot en met 15 mei 2020. De rechtbank komt tot het oordeel dat dit niet kan worden vastgesteld. Zij overweegt daartoe als volgt.
Periode van 21 maart 2019 tot 25 mei 2019
De rechtbank stelt vast dat [naam] op 19 maart 2019 samen met verdachte is aangehouden in Maastricht. Op dat moment was [naam] in het bezit van een Colombiaans paspoort waaruit bleek dat zij op 25 oktober 2018 Europa (Madrid, Spanje) was binnengekomen. Op dat moment werd vastgesteld dat [naam] de vrije termijn van 90 dagen voor reizen door het Schengengebied had overschreden. Haar paspoort werd om die reden, met medeweten van [naam] , ingenomen en [naam] werd, op grond van de vreemdelingenwet, overgebracht naar het cellencomplex in Heerlen. Vanaf dat moment stond [naam] in Nederland geregistreerd als “verwijderbaar”. Op 29 maart 2019 heeft verdachte samen met [naam] aangifte gedaan van vermissing van haar paspoort. [naam] heeft een nieuw paspoort gekregen en is daarmee op
25 mei 2019 naar Colombia gereisd.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze feiten en omstandigheden niet vast is komen te staan dat verdachte wetenschap had van het wederrechtelijk verblijf van [naam] . Uit het dossier blijkt immers niet dat verdachte feitelijk aanwezig is geweest op het moment dat het paspoort van [naam] werd ingenomen, dan wel dat hij daarvan op enig moment op de hoogte was. Het enkele feit dat verdachte samen met [naam] aangifte heeft gedaan van vermissing van haar paspoort is onvoldoende om te komen tot het oordeel dat verdachte in deze periode wist dan wel moest weten dat [naam] wederrechtelijk in Nederland verbleef.
Periode van 25 mei 2019 tot 3 oktober 2019
In deze periode is [naam] niet in Europa geweest en om die reden is er geen sprake geweest van wederrechtelijk verblijf.
Periode van 3 oktober 2019 tot en met 2 januari 2020
De rechtbank stelt vast dat [naam] op 3 oktober 2019 Colombia uit is gereisd en dat zij Spanje is in gereisd op 4 oktober 2019. Vervolgens is [naam] naar Nederland gekomen. Op 17 oktober 2019 en op 28 november 2019 is zij samen met verdachte in Nederland staande gehouden door de politie.
Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat [naam] vanaf 3 oktober 2019 weer drie maanden, dus tot en met 2 januari 2020, in Nederland mocht verblijven. Deze verklaring van verdachte vindt steun in een door verdachte gevoerd telefoongesprek met zijn moeder op 22 december 2019. In dit gesprek heeft verdachte gezegd dat [naam] voor 2 januari [de rechtbank begrijpt 2020] haar papieren moest regelen omdat ze anders terug zou moeten naar Colombia. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte wist dat [naam] op dat moment als verwijderbaar stond geregistreerd. Verdachte en [naam] zijn op 17 oktober 2019 en op 28 november 2019 staande gehouden, en uit het dossier blijkt niet dat bij deze gelegenheden aan verdachte is verteld dat [naam] wederrechtelijk in Nederland verbleef. De controles hadden voor [naam] ook geen feitelijke gevolgen: zij werd als gevolg van de controles door de politie niet aangehouden, in vreemdelingenbewering gesteld of uitgezet. De rechtbank is van oordeel dat op grond van die feitelijke gang van zaken verdachte ook geen ernstige redenen had te vermoeden dat [naam] wederrechtelijk in Nederland verbleef.
Periode van 3 januari 2020 tot en met 15 mei 2020
De rechtbank stelt vast dat [naam] in deze periode eerst in Spanje verbleef en dat zij vanaf maart 2020 in Nederland was. Het enkele feit dat verdachte wist dat de vrije termijn van [naam] verstreek op 2 januari 2020 betekent niet zonder meer dat verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat [naam] wederrechtelijk in Nederland verbleef. Verdachte heeft immers verklaard dat [naam] aan hem heeft laten weten dat zij bezig was om in Spanje een verblijfsvergunning te regelen. [naam] reisde gedurende een langere periode tijdens de relatie zelfstandig op en neer tussen Colombia, Duitsland, Nederland en Spanje. Niet is gebleken dat verdachte zich op directieve wijze met deze reizen bemoeide. In dat licht bezien zijn mededelingen van [naam] over de wijze waarop zij haar verblijf juridisch organiseerde niet aan verdachte toe te rekenen. Uit de verklaringen van [naam] blijkt ook niet dat verdachte wist dat haar verblijf wederrechtelijk was. Daarnaast had verdachte geen ernstige redenen te vermoeden dat [naam] wederrechtelijk in Nederland verbleef.
Uit het voorgaande volgt dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dan wel ernstige redenen had te vermoeden dat [naam] wederrechtelijk in Nederland verbleef gedurende de gehele ten laste gelegde periode. De verklaringen van verdachte dat hij niet wist dat [naam] niet over de juiste papieren beschikte, zijn bovendien niet strijdig met de inhoud van de bewijsmiddelen. In dit licht behoeven de andere onderdelen van de tenlastelegging onder 1 geen bespreking meer.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde.
4.3.2
Feit 2
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte van het ten laste gelegde onder 2 dient te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
4.3.3.
De inbeslaggenomen voorwerpen
Gelet op de omstandigheid dat verdachte van de ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken, gelast de rechtbank de teruggave van de in beslag genomen goederen aan verdachte.
5. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte, te weten:
 een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, met kenteken [kenteken] ;
 een telefoontoestel van het merk IPhone, type 11;
 een telefoontoestel van het merk Samsung;
 een geldbedrag van € 722,69;
 een navigatiesysteem van het merk Volkswagen, type naviggatio;
 een Kingston micro SD-kaart met adapter.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Koning, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2020.
Buiten staat
Mr. Eshuis is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.