Overeenkomst tot stand gekomen?
4.1.
Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag of tussen hen een overeenkomst tot stand is gekomen.
4.2.
Nautalis voert als verweer dat dat niet het geval is, nu het acceptatiecertificaat niet is ondertekend door [X] . De handtekening is misschien door de chauffeur gezet. Bovendien is [X] niet tekeningsbevoegd. Alleen [A] kan het acceptatiecertificaat voor Nautalis ondertekenen.
4.3.
DLL stelt daarentegen dat de overeenkomst tot stand is gekomen door ondertekening van de overeenkomst door beide partijen. Daarnaast is het acceptatiecertificaat ondertekend door [X] . Ter onderbouwing heeft DLL een e-mail van de leverancier van de graafmachine, M.G. Handelsonderneming B.V., van 5 december 2018 overgelegd met het ondertekende acceptatiecertificaat en een foto van de identiteitskaart van [X] . De foto van de identiteitskaart van [X] is volgens DLL door de chauffeur gemaakt op het moment dat de graafmachine is afgeleverd en het acceptatiecertificaat is ondertekend. Aangezien DLL constateerde dat [X] niet de statutair bestuurder van Nautalis is, heeft zij op 5 december 2018 de leverancier verzocht om een aanvullend door [A] ondertekend acceptatiecertificaat. [A] heeft het aanvullend acceptatiecertificaat vervolgens niet ondertekend, maar Nautalis heeft de graafmachine wel in gebruik genomen, aldus DLL.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. Partijen hebben in artikel 7 van de overeenkomst afgesproken dat de overeenkomst tot stand komt door ondertekening van de overeenkomst door beide partijen. [A] erkent dat zij de overeenkomst heeft getekend. In de conclusie van dupliek schrijft zij immers: “
De overeenkomst is door mij ondertekend. Dat ontken ik niet”.Nu vast staat dat de overeenkomst door beide partijen is ondertekend, is deze dus tussen partijen tot stand gekomen. Een door Nautalis ondertekend acceptatiecertificaat is geen voorwaarde voor de totstandkoming van de overeenkomst.
4.5.
Het acceptatiecertificaat is wel van belang voor de ingangsdatum van de leaseperiode. Uit artikel 1 van de overeenkomst blijkt immers dat de leaseperiode ingaat op de dag waarop het object bij de klant blijkens het door hem ondertekende acceptatiecertificaat compleet, gebruiksklaar, vrij van gebreken en in deugdelijke staat is afgeleverd.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de graafmachine op 4 december 2018 is afgeleverd. [A] heeft over de gang van zaken bij de aflevering het volgende verklaard.
“Ik was zelf niet aanwezig toen de shovel werd gebracht. Deze arriveerde eerder dan gedacht en ik was onderweg. Daarop heb ik mijn partner gebeld en gezegd de chauffeur op te vangen. Maar deze was ook bijna te laat voor een afspraak en moest dringend weg. De chauffeur vroeg hem om een handtekening dan kon hij weg en zou de chauffeur de shovel wel lossen om daarna weer verder te gaan. [X] weigerde te tekenen waarop de chauffeur aangaf dan niet te lossen. Daarmee zou ik benadeelt worden, maar ook de leverancier. Dus werd ik gebeld en kwam deze chauffeur met de oplossing dat als mijn partner zich dan zou legitimeren hij alsnog kon lossen. Ik stuurde nog een foto van mijn id, maar hij moest die van mijn partner want die was daar in levende lijve. En om mij te helpen deed hij dat. (…) Dhr. [X] heeft de shovel niet in ontvangst genomen. Sterker nog, hij was er niet meer toen de chauffeur aan het lossen was. Er liepen veel mensen op het erf, hebben zij dan automatisch maar allemaal de shovel in ontvangst genomen omdat zij daar liepen en toekeken hoe de chauffeur de shovel lostte?”
4.7.
DLL heeft betoogd dat het acceptatiecertificaat wel degelijk is ondertekend door [X] . Volgens DLL heeft [X] namens Nautalis de graafmachine in ontvangst genomen en heeft Nautalis de graafmachine vervolgens ook in gebruik genomen.
4.8.
De kantonrechter acht beantwoording van de vragen door wie het acceptatiecertificaat is ondertekend en of die ondertekening rechtsgeldig is thans niet relevant. Vast staat immers dat [A] wist dat de graafmachine op 4 december 2018 zou worden afgeleverd. Toen de graafmachine die dag eerder werd afgeleverd dan zij verwachtte, is zij daarover volgens eigen zeggen gebeld. Ze heeft er toen welbewust voor gekozen om de graafmachine toch te laten lossen en niet voor een ander aflevermoment te kiezen. Hiermee heeft zij naar het oordeel van de kantonrechter ook geaccepteerd dat de graafmachine werd afgeleverd zonder dat zij zelf kon controleren of deze compleet, gebruiksklaar, vrij van gebreken en in deugdelijke staat was. Overigens zijn de door [A] gestelde gebreken aan de graafmachine ook eerst na ingebruikname van de graafmachine aan het licht gekomen. Gesteld noch gebleken is waarom [A] , indien zij op 4 december 2018 wel aanwezig zou zijn geweest, het acceptatiecertificaat niet zou hebben getekend. Nu de graafmachine met medeweten van [A] op 4 december 2018 is afgeleverd en in ontvangst is genomen, is de leaseperiode naar het oordeel van de kantonrechter op 4 december 2018 ingegaan.
Onredelijk bezwarende bedingen?
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat op de overeenkomst de algemene voorwaarden financiële lease-huurkoop versie 2011 van toepassing zijn.
4.10.
Nautalis acht het onredelijk dat in de algemene voorwaarden de bevoegdheid om op te schorten of te verrekenen is uitgesloten en dat de aansprakelijkheid voor gebreken is uitgesloten.
4.11.
De kantonrechter overweegt in dit verband allereerst dat geen sprake is van een overeenkomst met een natuurlijk persoon. Nautalis is een rechtspersoon en heeft de overeenkomst gesloten in het kader van de uitoefening van haar bedrijf. In dat geval is uitsluiting van de aansprakelijkheid in de algemene voorwaarden in beginsel mogelijk. Hetzelfde geldt voor het uitsluiten van de opschorting of de verrekening in de algemene voorwaarden
4.12.
Voorts acht de kantonrechter van belang dat de overeenkomst tussen partijen een huurkoopovereenkomst is, waarbij DLL als financier optreedt en het economische risico bij Nautalis ligt. Indien Nautalis meent dat de graafmachine ondeugdelijk is, dient zij zich in beginsel te wenden tot de leverancier van de graafmachine (M.G. Handelsonderneming B.V.). Dit maakt dat de bedingen ook niet anderszins als onredelijk bezwarend kunnen worden aangemerkt.
4.13.
Uit de stukken blijkt dat M.G. Handelsonderneming B.V. -na klachten van Nautalis- de graafmachine heeft geïnspecteerd en gerepareerd. Indien Nautalis desondanks nog steeds problemen ondervindt met de graafmachine, dient zij zich (wederom) te wenden tot M.G. Handelsonderneming B.V. Deze problemen kunnen -wat hier ook van zij- geen reden voor Nautalis zijn om de betalingstermijnen tegenover DLL op te schorten en/of zich te beroepen op verrekening.
4.14.
Door zonder juridische grond niet aan haar betalingsverplichtingen jegens DLL te voldoen, is Nautalis naar het oordeel van de kantonrechter in verzuim gekomen. Bij brief van 7 augustus 2019 heeft DLL de volledige betalingsachterstand bij Nautalis opgeëist. Nu DLL hierop geen betaling van Nautalis heeft ontvangen, heeft zij op 2 september 2019 de overeenkomst kunnen ontbinden. Als gevolg daarvan moet de onderhavige vordering van achterstallige en toekomstige termijnen van € 35.063,54 in beginsel worden toegewezen. De hierover primair gevorderde contractuele rente van 1,5% per maand vanaf de vervaldata van de diverse verschuldigde bedragen tot aan de dag van de algehele voldoening is niet betwist door Nautalis en zal eveneens worden toegewezen.
Verrekening artikel 7:92 BW
4.15.
In de conclusie van repliek tevens houdende akte overlegging producties stelt DLL dat zij -gelet op het bepaalde in artikel 7:92 BW- gehouden is de waarde van de graafmachine in mindering te brengen op haar vordering op Nautalis. De netto verkoopopbrengst van de graafmachine zal door DLL dan ook worden afgetrokken van de restantvordering op Nautalis. DLL kan echter pas na dit vonnis de graafmachine taxeren en verkopen, waardoor zij thans nog niet op de hoogte is van de waarde van de graafmachine. DLL bevestigt wel dat zij de verplichtingen uit artikel 7:92 BW te allen tijde zal naleven.
4.16.
De kantonrechter overweegt dat -gelet op het bepaalde in artikel 7:92 BW- voorkomen dient te worden dat DLL door de ontbinding van de huurkoopovereenkomst in een betere vermogenstoestand zal verkeren. Hiervoor is overwogen dat DLL in beginsel recht heeft op betaling door Nautalis van een bedrag van € 35.063,54. De verkoopopbrengst van de graafmachine dient in mindering te strekken op dit bedrag. Omdat deze verkoopopbrengst thans nog niet duidelijk is, zal de vordering op na te melden wijze worden toegewezen. Hierbij zal de gevorderde verklaring voor recht dat DLL eigenaar is van de graafmachine worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.17.
De door DLL primair gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten komt op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst in beginsel voor toewijzing in aanmerking. In het onderhavige geval acht de kantonrechter echter termen aanwezig om deze vergoeding op grond van het bepaalde in artikel 242 Rv te matigen. De aard en de omvang van de gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden kunnen de toewijzing van de primair gevorderde vergoeding niet rechtvaardigen. De subsidiair gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen, nu dit forfaitaire tarief in zijn algemeenheid redelijk wordt geacht.
Beslagkosten
4.18.
DLL vordert een bedrag van € 7.112,52 aan beslagkosten. DLL stelt in dit verband dat aangezien Nautalis niet meewerkte aan vrijwillige afgifte, zij onder meer een advocaat, een deurwaarder en een gerechtelijk bewaarder diende in te schakelen. Ter onderbouwing van deze vordering heeft DLL een kostenoverzicht overgelegd, waarbij de totale kosten uitkomen op een bedrag van € 5.930,52. Daarnaast maakt DLL aanspraak op een bedrag van € 639,00 aan griffierecht en een bedrag van € 543,00 aan salaris van de advocaat.
4.19.
Nautalis heeft daarentegen betoogd dat zij vrijwillig had willen meewerken aan de afgifte van de graafmachine en dat de kosten van beslaglegging onnodig zijn gemaakt. Nautalis verwijst hierbij onder meer naar de door haar overgelegde e-mail van 21 januari 2020.
4.20.
De kantonrechter is van oordeel dat Nautalis onvoldoende heeft onderbouwd dat zij vrijwillig wilde meewerken aan de afgifte van de graafmachine. Uit de e-mail van 21 januari 2020 kan worden afgeleid dat DLL de graafmachine mocht “innemen” onder de voorwaarde dat Nautalis zou worden tegemoet gekomen en door DLL en de leverancier schadeloos zou worden gesteld. Omdat DLL met deze voorwaarde niet akkoord ging, was van een vrijwillige afgifte geen sprake. Voorts heeft Nautalis onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij op het moment van de beslaglegging aan de deurwaarder heeft aangegeven vrijwillig de graafmachine af te staan. De beslagkosten komen daarom in beginsel voor toewijzing in aanmerking.
4.21.
Wat betreft de hoogte van de gevorderde beslagkosten overweegt de kantonrechter als volgt. Uit de stukken die als productie 16 zijn overgelegd, leidt de kantonrechter af dat in verband met de beslaglegging een bedrag van € 549,74 (€ 70,59, € 226,02 en € 253,15) aan explootkosten is gemaakt. Wat betreft het salaris van de advocaat komt per verzoekschrift tot beslaglegging 1 punt voor salaris van de advocaat voor vergoeding in aanmerking, hetgeen in deze zaak volgens het liquidatietarief een bedrag van € 543,00 betekent. Het in rekening gebrachte griffierecht voor het beslagrekest bedraagt blijkens het beslagrekest € 656,00. Deze kosten van in totaal € 1.748,74 zullen worden toegewezen. De overige gevorderde beslagkosten zullen worden afgewezen. De kantonrechter acht de onderbouwing van deze kosten onvoldoende, nu DLL enkel als productie 17 een kostenoverzicht heeft overgelegd zonder nadere onderbouwing (bijvoorbeeld facturen) van deze kosten.
Proceskosten
4.22.
Nautalis zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van DLL worden begroot op:
-Griffierecht € 340,00 (€ 996,00 min € 656,00);
-Explootkosten € 83,38
-Salaris advocaat € 960,00
Totaal € 1.383,38
4.23.
DLL vordert de wettelijke handelsrente over de proceskosten. De wettelijke handelsrente over de proceskosten kan echter niet worden toegewezen, nu de vertraging in de voldoening van de proceskosten niet onder het bereik van artikel 6:119a BW valt. De kantonrechter zal in plaats daarvan de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de proceskosten toewijzen.
4.24.
De nakosten zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.