ECLI:NL:RBOVE:2020:3904

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
254714 KG ZA 20-206
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over eigendomsrechten van een strook grond en onrechtmatige gedragingen

In deze zaak, die zich afspeelt in Almelo, hebben twee buren, aangeduid als [eiser 1] c.s. en [gedaagde 1] c.s., een geschil over eigendomsrechten van een strook grond en vermeende onrechtmatige gedragingen. De eisers, die sinds augustus 2020 eigenaar zijn van een woning aan [adres 2], vorderen in kort geding dat de gedaagden, eigenaren van de naastgelegen woning aan [adres 1], worden verboden om hun eigendommen te beschadigen of te vernietigen, en dat zij de onrechtmatige situatie met betrekking tot de strook grond beëindigen. De eisers stellen dat de gedaagden zonder toestemming een carport hebben geplaatst op de strook grond die eigendom is van de eisers, en dat zij zich schuldig maken aan onrechtmatige gedragingen door beplanting te snoeien en coniferen te verwijderen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 16 oktober 2020, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de strook grond, die tussen de twee woningen ligt, al sinds 1994 door de gedaagden in gebruik is en dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij thans een spoedeisend belang hebben bij het kunnen beschikken over deze grond. De vorderingen van de eisers zijn afgewezen, omdat het spoedeisend belang ontbreekt en de gedaagden te goeder trouw zijn in hun gebruik van de grond.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eisers niet toewijsbaar zijn, en heeft hen hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. Het vonnis is uitgesproken op 30 oktober 2020 door mr. A.E. Zweers, voorzieningenrechter.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 254714 KG ZA 20-206
Vonnis in kort geding van 30 oktober 2020
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2. [eiser 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers, hierna te noemen (gezamenlijk) [eiser 1] c.s.,
advocaat: mr. R.F.A. Rorink,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden, hierna te noemen (gezamenlijk) [gedaagde 1] c.s.,
advocaat: mr. R.W.A. Kroon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 6 oktober 2020 met producties;
  • de van de zijde van [gedaagde 1] c.s. overgelegde producties;
  • de van de zijde van [eiser 1] c.s. overgelegde producties;
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 16 oktober 2020.
Verschenen zijn [eiser 1] c.s., bijgestaan door mr. Rorink en [gedaagde 1] , bijgestaan door mr. Kroon. Beide partijen hebben het eigen standpunt mondeling nader toegelicht, waarbij de advocaten gebruik hebben gemaakt van een schriftelijke pleitnota, die onderdeel uitmaakt van het procesdossier. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren. [gedaagde 1] c.s. zijn eigenaren en bewoners van de woning (met ondergrond, tuin en opstallen) aan het [adres 1] te [plaats] . [eiser 1] c.s. zijn -sinds augustus 2020- eigenaren van de naastgelegen woning (met ondergrond, tuin en opstallen) aan het [adres 2] te [plaats] .
2.2.
Uit de overgelegde processtukken blijkt dat de situatie ter plaatse er als volgt uitziet:
2.3.
De woning van [gedaagde 1] c.s. op [adres 1] is in 1964 gebouwd door de toenmalige woningstichting. De woning van [eiser 1] c.s. op [adres 2] is omstreeks diezelfde periode gebouwd door de toenmalige eigenaar, de heer [A] .
2.4.
De woningstichting droeg de woning op [adres 1] op zeker moment over aan een opvolgende woningstichting. [gedaagde 1] c.s. hebben vanaf 1994 de woning op [adres 1] gehuurd en bewoond.
In januari 2002 verkocht en leverde laatstgenoemde woningstichting de woning op [adres 1] aan [gedaagde 1] c.s. Zij zijn vanaf dat moment eigenaar van de betreffende woning op [adres 1] .
2.5.
[A] verkocht op zijn beurt de woning op [adres 2] aan de familie [B] , die op hun beurt in augustus 2020 de woning in eigendom hebben overdragen aan [eiser 1] c.s.
2.6.
Reeds vanaf de bouw van de twee woningen in 1964, bevindt zich tussen de twee woningen een strook grond. Het gaat om een strook grond die taps toeloopt, met een breedte van ca. 50 tot 70 cm en een lengte van ca. 3 meter, derhalve in totaal omvattend circa 2 m².
2.7.
De strook grond werd vanaf 1994 door [gedaagde 1] c.s. als huurders en
-sinds 2002- als eigenaren van de woning op [adres 1] .
2.8.
In 1994 heeft de woningstichting, op verzoek van [gedaagde 1] c.s. (destijds nog in de hoedanigheid van huurders van de woning op [adres 1] ), één grote boom die zich op de strook grond bevond, laten kappen. Aldus kwam de strook grond vrij van de boom.
[A] , destijds eigenaar van de woning op [adres 2] , heeft daartegen niet geprotesteerd.
2.9.
De strook grond is inmiddels ingesloten tussen (aan de achterzijde) een stenen aanbouw op [adres 2] en (aan de voorzijde) een destijds door [A] gebouwde poort.
2.10.
[gedaagde 1] c.s. hebben in 2020 een carport laten aanbrengen tussen de garage van [adres 2] en hun woonhuis op [adres 1] . De carport is met behulp van zogeheten poeren vastgezet in de ondergrond van de strook grond.
2.11.
De oprit van de beide woningen is gescheiden door een (in 2005) aangebrachte mandelige klimop. De klimophaag en de draadmat waaraan deze groeit is om en om geplant, met klimop van zowel [adres 1] als [adres 2] .
2.12.
Afgelopen zomer hebben [gedaagde 1] c.s. een rij met coniferen in de tuin behorend bij hun woning verwijderd. [gedaagde 1] c.s. waren voornemens om in plaats daarvan een schutting te plaatsen. Zij hebben nog geen aanvang daarmee gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] c.s. vorderen - samengevat weergegeven - bij wijze van voorlopige voorziening en zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] c.s.:
te verbieden eigendommen van [eiser 1] c.s. te beschadigen of te vernietigen;
te verbieden de klimop als ook andere eventuele beplanting aan het perceel van [gedaagde 1] c.s. te snoeien dan wel te verwijderen;
te veroordelen om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis alle door of namens [gedaagde 1] c.s. aangebrachte bevestigingen aan eigendommen van [eiser 1] c.s. op correcte wijze te verwijderen en verwijderd te houden;
te veroordelen om te gehengen en te gedogen dat [eiser 1] c.s. de poort van hun perceel verwijderen;
te veroordelen om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis het perceel [adres 2] te ontruimen en ontruimd te houden, voor zover zij delen daarvan in gebruik hebben genomen;
hoofdelijk te veroordelen om na betekening van dit vonnis aan [eiser 1] c.s. een dwangsom te betalen voor elke dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] c.s. in strijd handelen met dit vonnis;
hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Daartoe is het navolgende aangevoerd.
[eiser 1] c.s. betogen dat hun buren, [gedaagde 1] c.s., zich schuldig maken aan onrechtmatige gedragingen en dat sprake is van eigenrichting. Gevorderd wordt, samengevat, dat de onrechtmatige situatie wordt opgeven. Het gaat om enkele punten.
[gedaagde 1] c.s. hebben de betreffende strook grond in gebruik genomen, die eigendom is van [eiser 1] c.s. Ook na de kadastrale opmeting is wederom vastgesteld dat de strook grond behoort bij het naastgelegen perceel van [adres 2] .
[gedaagde 1] c.s. hebben recent, nadat de [B] de woning op [adres 2] verkochten aan [eiser 1] c.s., de strook grond in bezit genomen, eerst door het plaatsen van een overkapping en later door het dichtmaken van die overkapping (garage/schuur).
[eiser 1] c.s. kunnen thans in het geheel niet meer op die strook grond komen.
Daarnaast hebben [gedaagde 1] c.s. een overkapping, die inmiddels een schuur/garage is, laten aanbrengen, gedeeltelijk op grond van [eiser 1] c.s. Zij bevestigden vervolgens hun dak aan het dak van de opstallen van [eiser 1] c.s. en klapten de dakbedekking over de dakrand van [eiser 1] c.s. en brandden dat vast. De grond van [eiser 1] c.s. naast hun schuur is thans niet meer bereikbaar.
Een en ander kwalificeert als een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser 1] c.s. en moet daarom worden beëindigd. Alle bouwsels, overkappingen, poeren, dakleer en straatwerk van [gedaagde 1] c.s. dienen van de grond en de opstallen die in eigendom toebehoren aan [eiser 1] c.s. te worden verwijderd.
[gedaagde 1] c.s. hebben voorts, zonder voorafgaande instemming van [eiser 1] c.s., de klimop die als erfafscheiding dient, gesnoeid, óók aan de zijde van het perceel van [eiser 1] c.s.
Dat is niet toegestaan. Datzelfde geldt voor het verwijderen van de coniferen.
Het spoedeisend belang van [eiser 1] c.s. is erin gelegen dat zij op korte termijn een einde willen maken aan de onrechtmatige situatie en zij hun woning willen betrekken en, alvorens dat te doen, alle noodzakelijke reparaties en onderhoudswerkzaamheden in/aan hun woning willen (laten) uitvoeren.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd, dat (kort gezegd) strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser 1] c.s. in de kosten van het geding, nakosten daaronder begrepen.
Samengevat voeren zij aan dat het vereiste spoedeisend belang ontbreekt, omdat geen haast is gemoeid met de beslechting van het geschil dat partijen verdeeld houdt.
Bovendien geldt als maatstaf voor toewijzing van een vordering in kort geding dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter in hoge mate waarschijnlijk moet zijn dat de bodemrechter de vorderingen zal toewijzen. Ook daarvan is niet gebleken nu de feiten die daarvoor nodig zijn niet vaststaan, althans niet zonder nadere bewijslevering kunnen worden vastgesteld.
In geschil is onder meer de strook grond. [gedaagde 1] c.s. pretenderen niet dat zij de strook grond sinds 1994 in bezit hebben genomen, maar als rechtsopvolger (van de woningstichting, de toenmalige eigenaar van [adres 1] ) de strook grond in eigendom geleverd hebben gekregen in 2002. Zij zijn dus eigenaren van de betreffende strook grond geworden na de overdracht daarvan door de vorige eigenaar, de woningstichting. Het gebruik door [gedaagde 1] c.s. daarvan berust dus op een eigendomsrecht (en niet op een onrechtmatige feitelijke ingebruikname of inbezitneming). Los daarvan zijn [gedaagde 1] c.s. te goeder trouw.
Datzelfde geldt voor de overige geschilpunten die onderwerp van dit geding zijn.
Ten eerste de carport. [gedaagde 1] c.s. hebben inderdaad in de zomer van 2020 een dichte carport laten aanbrengen tussen de garage van [adres 2] en hun woonhuis op [adres 1] . Die carport staat, anders dan [eiser 1] c.s. stellen, volstrekt los van de eigendommen van [eiser 1] c.s.
Er is geen sprake van inbalking of aanbalking, of van het vastzetten van de carport aan bouwsels van [eiser 1] c.s. Evenmin is sprake van het vastbranden van het dakleer aan eigendommen van [eiser 1] c.s. Wel is op een klein gedeelte een losse overlap van dakleer geplaatst, om lekkage te voorkomen. Indien gevorderd, zal die overlap direct worden weggehaald.
Ook is juist dat de carport met 2 poeren is vastgezet in de ondergrond van de strook grond.
[gedaagde 1] c.s. zijn als gezegd eigenaren van die strook grond en hun bevoegdheden als eigenaren laten zulks ook toe.
[eiser 1] c.s. hebben de klimop ter discussie gesteld. [gedaagde 1] c.s. menen dat het hen is toegestaan om overhangende takken op zijn oprit te snoeien. Niet valt in te zien waarom zij dat niet zouden mogen doen. Van onrechtmatig handelen is in ieder geval geen sprake.
Datzelfde geldt voor het rijtje coniferen, die door [gedaagde 1] c.s. zijn verwijderd. Deze stonden op het perceel dat in eigendom toebehoort aan [gedaagde 1] c.s., zodat van enig onrechtmatig handelen noch van enige schending van aan [eiser 1] c.s. toekomende rechten, niet kan worden gesproken. Het doel van het weghalen van de coniferen was om ruimte te maken voor het plaatsen van een schutting, bij voorkeur in samenspraak met [eiser 1] c.s.
3.4.
Op hetgeen door partijen overigens is aangevoerd wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

spoedeisend belang
4.1.
De onderhavige procedure betreft een kort geding. [eiser 1] c.s. hebben daarbij betoogd dat zij een spoedeisend belang bij hun vorderingen hebben.
[gedaagde 1] c.s. hebben dat standpunt gemotiveerd weersproken.
Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil kan worden toegekomen, zal gelet op de standpunten van partijen, eerst de spoedeisendheid van de gevorderde voorzieningen moeten woorden beoordeeld. Daaromtrent wordt het navolgende overwogen.
4.2.
Een voorziening in kort geding kan slechts dan worden gegeven als:
1. het belang van eiser bij toewijzing van zijn vordering zodanig spoedeisend is dat van hem niet kan worden gevergd de afloop van de bodemprocedure af te wachten
én
2. het zodanig aannemelijk is dat de (vrijwel) gelijkluidende vordering van eiser in een bodemprocedure zal worden toegewezen, dat daarop redelijkerwijs met het treffen van een voorlopige voorziening vooruit kan worden gelopen.
De vraag die daarom voorligt is of de onderhavige vordering in kort geding die toets kan doorstaan en of [eiser 1] c.s. in dat verband voldoende feiten en omstandigheden hebben aangevoerd.
4.3.
Het belangrijkste twistpunt betreft de strook grond. [gedaagde 1] c.s. hebben het strookje grond thans feitelijk in gebruik en [eiser 1] c.s. betogen een eigendomsrecht daarop te hebben om welke reden zij het strookje grond tot hun beschikking willen hebben.
Aan de hand van de door beide partijen overgelegde processtukken, meer bepaald de kleurenfoto’s die zij in het geding hebben gebracht, heeft de voorzieningenrechter kunnen vaststellen wat de feitelijke situatie ter plaatse is, alsook welk strookje grond nu exact in geschil is. De betreffende strook grond blijkt van beperkte omvang te zijn.
De bestaande feitelijke situatie, waarbij kort gezegd [gedaagde 1] c.s. van dat strookje grond het feitelijke gebruik hebben, is een situatie die zich, voor zover de voorzieningenrechter kan nagaan, inmiddels al langere tijd voordoet, doch in ieder geval sinds 1994 (het moment dat [gedaagde 1] c.s. huurders werden). Door [eiser 1] c.s. is, tegen die achtergrond bezien, niet aannemelijk gemaakt dat zij thans, met spoed, een belang hebben bij het kunnen beschikken over het betreffende strookje grond.
4.4.
Ook de vorderingen die zien op de overige geschilpunten, ontberen een spoedeisend belang. Uit de stellingen van [eiser 1] c.s. en hun toelichting hierop ter zitting volgt niet, althans onvoldoende dat en welk spoedeisend belang zij hebben.
Door [eiser 1] c.s. is niet aannemelijk gemaakt dat de door hen voorgenomen opknapwerkzaamheden, reparaties of onderhoudswerkzaamheden thans onmogelijk zijn of dusdanig worden verhinderd door de gestelde onrechtmatige gedragingen van [gedaagde 1] c.s.
Bovendien hebben [gedaagde 1] c.s. ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangeboden om, zo komt vast te staan dat onderhoud door [eiser 1] c.s. noodzakelijk is, hun medewerking daaraan te zullen verlenen.
4.5.
Verder wordt overwogen dat van de door [eiser 1] c.s. gestelde eigenrichting door [gedaagde 1] c.s. niet is gebleken. Het is [gedaagde 1] c.s. toegestaan om de klimop, althans de overhangende takken daarvan die zich bevinden op hun oprit, te snoeien. [gedaagde 1] c.s. betwisten dat zij ook de klimop die op het deel perceel van [eiser 1] c.s. staat, hebben gesnoeid. Datzelfde geldt voor het verwijderen van het rijtje coniferen. Ook in dat verband kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde 1] c.s. zich schuldig hebben gemaakt aan enig onrechtmatig handelen of een inbreuk op aan [eiser 1] c.s. toekomende eigendomsrechten.
conclusie
4.6.
De slotsom van al het vorenoverwogene tezamen luidt dat de vorderingen van [eiser 1] c.s. moeten worden afgewezen.
proceskosten
4.7.
[eiser 1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen (hoofdelijk) worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van [gedaagde 1] c.s., worden begroot op:
- griffierecht € 304,00
- salaris gemachtigde €
980,00
Totaal € 1.284,00
4.8.
Ook de apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld.

5.De beslissing in kort geding

De voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser 1] c.s. hoofdelijk (des dat de één betalende, de ander is bevrijd) in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. begroot op € 1.284,00;
veroordeelt [eiser 1] c.s. hoofdelijk (des dat de één betalende, de ander is bevrijd) in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser 1] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2020. (SA)