ECLI:NL:RBOVE:2020:3899

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
253956 / KG ZA 20-195
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in internationaal geschil over onrechtmatige daad en afgifte van materialen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, heeft eiser, een zelfstandig stukadoor, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die in Duitsland woont. Eiser vordert afgifte van materialen die in zijn eigendom zijn, maar door gedaagde en zijn partner worden vastgehouden. De vordering is gebaseerd op onrechtmatig handelen, omdat gedaagde weigert de materialen af te geven. Gedaagde heeft echter aangevoerd dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, omdat het schadebrengende feit zich in Duitsland heeft voorgedaan, en dat de vordering moet worden afgewezen. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 oktober 2020 via een Skype-verbinding, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft in deze zaak, omdat de schade die eiser lijdt uitsluitend bestaat uit financieel verlies dat voortvloeit uit het achterhouden van de materialen in Duitsland. De voorzieningenrechter heeft zich daarom onbevoegd verklaard om van de vorderingen kennis te nemen en heeft eiser veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is op 26 oktober 2020 uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer / rolnummer : 253956 / KG ZA 20-195
Vonnis in kort geding van 26 oktober 2020
in de zaak van
[eiser] ,wonende te [woonplaats 1] ,
eiser, hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. L.W. van de Wetering te Borne,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] , Duitsland,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat mr. J.C. Wery te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het inleidende exploot van dagvaarding van 7 september 2020, met producties;
  • de zijdens [eiser] nagezonden producties, ter griffie ontvangen op 8 oktober 2020;
  • de zijdens [gedaagde] ingezonden producties, ter griffie ontvangen op 8 oktober 2020;
  • de pleitaantekeningen van mr. Van de Wetering;
  • de pleitaantekeningen van mr. Wery.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 9 oktober 2020 via een Skype-verbinding. Verschenen zijn de heer [eiser] , bijgestaan door mr. Van de Wetering en voorts de heer [gedaagde] , bijgestaan door mr. Wery. Bij die gelegenheid hebben beide partijen het eigen standpunt mondeling nader toegelicht. De griffier heeft daarvan aantekening gehouden. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een eenmanszaak onder de naam [X] . Hij voert onder meer werkzaamheden uit als zelfstandig stukadoor.
2.2.
[gedaagde] is, samen met zijn partner mevrouw [A] , eigenaar van een pand , staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] , Duitsland (hierna: het woonhuis).
2.3.
[eiser] en [gedaagde] hebben met elkaar gesproken over het verrichten van diverse werkzaamheden in/aan het woonhuis.
2.4.
Die gesprekken hebben geresulteerd in een aannemingsovereenkomst waarbij [eiser] in opdracht en voor rekening van [gedaagde] en/of [A] werkzaamheden heeft verricht in het woonhuis. De werkzaamheden zijn aangevangen in mei 2020.
2.5.
Blijkens diverse e-mails hebben [gedaagde] en [A] bij [eiser] geklaagd over de kwaliteit van de werkzaamheden van [eiser] .
2.6.
De discussie tussen partijen over de uitgevoerde werkzaamheden heeft ertoe geleid dat [gedaagde] en/of [A] enkele materialen die in eigendom toebehoren aan [eiser] , onder zich houden. [eiser] heeft herhaaldelijk verzocht om afgifte van de materialen. Daar is geen gehoor aan gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft op de in de dagvaarding genoemde gronden gevorderd bij vonnis, bij wege van voorlopige voorziening en zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (samengevat):
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis het materiaal, zijnde een machine met toebehoren, een rolsteiger, een klaptrap en een hoeveelheid gips aan [eiser] af te geven een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 750,00 per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft;
II. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] heeft daartoe, kort gezegd, het navolgende aangevoerd.
[eiser] vordert afgifte van de aan hem in eigendom toebehorende spullen. [gedaagde] weigert afgifte. [eiser] betoogt dat sprake is van onrechtmatig handelen ex art. 6:162 BW.
[gedaagde] (dan wel [A] ) beroepen zich op opschorting c.q. een retentierecht en betogen daarbij dat [eiser] gehouden is tot schadevergoeding wegens de gebrekkige kwaliteit van het werk. Dat standpunt wordt door [eiser] verworpen. [gedaagde] noch [A] hebben een vordering op [eiser] . De werkzaamheden zijn goed uitgevoerd, zodat op [eiser] geen enkele verplichting tot vergoeding van enige schade rust. Los daarvan is [eiser] nimmer in gebreke gesteld. Dat betekent dat [eiser] niet in verzuim is geraakt en hij evenmin gehouden is tot vergoeding van enige schade. [eiser] stelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is in deze zaak.
3.3.
[eiser] betoogt een spoedeisend belang bij zijn vordering te hebben.
Hij heeft het materiaal dat [gedaagde] (en/of [A] ) onder zich houdt nodig voor zijn werk. Zonder dit materiaal kan [eiser] een groot deel van zijn werkzaamheden als zelfstandig stukadoor niet uitvoeren. [eiser] heeft inmiddels ten behoeve van een opdracht noodgedwongen materiaal moeten huren met alle bijkomende kosten.
3.4.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en daarbij, kort gezegd, -primair- aangevoerd dat aan de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt in deze zaak, dan wel dat de vorderingen voor afwijzing gereed liggen, kosten rechtens.
3.5.
Daartoe heeft [gedaagde] , samengevat, het navolgende aangevoerd.
De voorzieningenrechter in Nederland is niet bevoegd om van dit geschil kennis te nemen. De vordering is gestoeld op onrechtmatig handelen ex art. 6:162 BW en gedaagde in deze zaak, [gedaagde] , woont in Duitsland. In dat geval bepaalt artikel 7 lid 2 van de Brussel I-bis Verordening dat een persoon, zoals [gedaagde] die zijn woonplaats heeft in een lidstaat, Duitsland, voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, kan worden opgeroepen.
Het schadebrengende feit waarop [eiser] zijn vordering heeft gebaseerd doet zich voor in [plaats] , Duitsland. Daar houdt overigens niet [gedaagde] , maar zijn partner [A] , de zaken waarvan [eiser] afgifte vordert, onder zich.
Het is ook [A] geweest met wie [eiser] heeft gecontracteerd. Zij is derhalve partij geweest bij de aannemingsovereenkomst, niet [gedaagde] . In verband met tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst, kort gezegd gebrekkig werk dat is geleverd door [eiser] , houdt [A] inderdaad de genoemde materialen onder zich. Zij beroept zich in dat verband op opschorting, dan wel en retentierecht. [eiser] heeft de verkeerde partij in rechte betrokken.
Los daarvan stellen [gedaagde] en/of [A] zich op het standpunt dat [eiser] , kort gezegd, prutswerk heeft geleverd en dat sprake is van wanprestatie. Een dergelijke kwestie leent zich niet voor een beoordeling in kort geding.
3.6.
Op hetgeen door partijen overigens is aangevoerd, zal hierbij bij de beoordeling van het geschil en voor zover relevant, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid is, gelet op de aard van de vorderingen en hetgeen namens [eiser] daaromtrent is toegelicht, voldoende gebleken zodat [eiser] in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering.
4.2.
De eerste vraag die voorligt, betreft het door [gedaagde] ingenomen standpunt dat aan de Nederlandse rechter in deze zaak geen rechtsmacht toekomt. [eiser] heeft op zijn beurt dat standpunt verworpen en betoogt dat de Nederlandse rechter wel bevoegd is omdat de schade die [eiser] thans lijdt (veroorzaakt door het schadebrengende feit) in Nederland wordt geleden, waar hij zijn werkzaamheden gewoonlijk uitvoert.
4.3.
Het navolgende wordt overwogen.
4.3.1.
Vooropgesteld wordt dat dit geschil kwalificeert als een handelszaak en dat deze zaak, vanwege de woonplaats van [gedaagde] in Duitsland een internationaal karakter heeft. Gelet hierop is op deze zaak de Brussel I-bis Verordening van toepassing.
4.3.2.
Op grond van artikel 4, eerste lid, Brussel I-bis Verordening geldt als uitgangspunt dat [gedaagde] vanwege zijn woonplaats in Duitsland moet worden opgeroepen voor de gerechten van Duitsland.
4.3.3.
Op grond van artikel 7, aanhef en tweede lid, Brussel I-bis Verordening kan [gedaagde] ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad echter ook worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europe Unie, moet het begrip ‘verbintenis uit onrechtmatige daad’ autonoom worden uitgelegd en omvat dit elke vordering die ertoe strekt een verweerder aansprakelijk te stellen en die geen verband houdt met een ‘verbintenis uit overeenkomst’ als bedoeld in artikel 7, eerste lid, Brussel I bis-Verordening. Dit begrip ‘verbintenis uit overeenkomst’ veronderstelt dat een partij jegens een andere partij vrijwillig een verbintenis is aangegaan (vergelijk ECLI:EU:C:2015:574, Holterman Ferho/Spies).
4.3.4.
Die laatste situatie doet zich hier niet voor: [eiser] legt aan zijn vorderingen een verbintenis uit onrechtmatige daad ten grondslag, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, Brussel I bis-Verordening.
Dat betekent dat dus enkel nog moet worden beoordeeld waar het door [eiser] gestelde schadebrengende feit zich heeft voorgedaan.
4.3.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de Nederlandse rechter niet bevoegd op grond van artikel 7 lid 2 Brussel I-bis Verordening.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 juni 2016, C-12/15, ECLI:EU:C:2016:449 blijkt immers dat als “plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” niet kan worden aangemerkt, bij gebreke van andere aanknopingspunten, de plaats in een lidstaat waar de schade is ingetreden wanneer die schade uitsluitend bestaat in een financieel verlies dat rechtstreeks intreedt op de bankrekening van de verzoeker/eiser en het rechtstreekse gevolg is van een onrechtmatige gedraging die zich heeft voorgegaan in een andere lidstaat. Van andere aanknopingspunten is de rechtbank niet gebleken.
Nu de door [eiser] gestelde schade (als gevolg van het schadebrengende feit) enkel bestaat uit door [eiser] financiële schade veroorzaakt door het achterhouden van de materialen in Duitsland, is de Nederlandse rechter niet bevoegd van dit geschil kennis te nemen.
Ook andere artikelen in de Brussel I-bis Verordening bieden de Nederlandse rechter geen grondslag om rechtsmacht aan te nemen.
Conclusie
4.4.
De voorzieningenrechter concludeert gelet op het voorgaande dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt in deze kwestie. De voorzieningenrechter zal zich dan ook onbevoegd verklaren om van de vorderingen kennis te nemen.
4.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van [gedaagde] , worden begroot op:
- griffierecht € 304,00
- salaris gemachtigde €
980,00
Totaal € 1.284,00
Ook de apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld.

5.De beslissing in kort geding

De voorzieningenrechter
verklaart zich onbevoegd om van het geschil kennis te nemen;
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.284,00;
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
verklaart dit vonnis voor wat betreft de uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2020.