ECLI:NL:RBOVE:2020:387

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
08.082691.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag

Op 31 januari 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 71-jarige man, die verantwoordelijk werd gehouden voor een dodelijk verkeersongeval dat plaatsvond op 8 november 2018 in Den Ham. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als bestuurder van een personenauto, een Volkswagen Polo, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot de dood van een voetganger, die een reflecterend geel hesje droeg. De verdachte had de voetganger, die met zijn echtgenote liep, niet opgemerkt, ondanks dat het zicht voor hem niet belemmerd was. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en een reconstructie van het ongeval, waaruit bleek dat het gele hesje al van 70 meter afstand zichtbaar was bij een snelheid van 60 km/u. De officier van justitie had een taakstraf van 240 uur geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 180 uur op, met een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar. De rechtbank hield rekening met de leeftijd en gezondheid van de verdachte, evenals met het feit dat hij geen strafblad had. De uitspraak benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.082691.19 (P)
Datum vonnis: 31 januari 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1948 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 januari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Agelink en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J. Engels, advocaat te Vroomshoop, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:als bestuurder van een personenauto, zodanig onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden, of
subsidiair:als bestuurder van een personenauto zich zodanig op de weg heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 8 november 2018 te Den Ham (Ov in de gemeente
Twenterand, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto) gaande in de richting Den Ham, daarmede
rijdende over de weg, de Vosseboerweg,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of
onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het zicht voor hem, verdachte op geen enkele wijze werd
belemmerd,
niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken op het
direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de
Vosseboerweg) en/of het zich aldaar bevindende verkeer en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels
en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte
bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld, dat hij,
verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de
Vosseboerweg) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een gelet op zijn,
verdachtes rijrichting, rechts op die weg( de Vosseboerweg) zich
bevindende voetganger, welke voetganger een reflecterend geel hesje
droeg,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd
[slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 november 2018 te Den Ham (Ov) in de gemeente
Twenterand, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto) gaande in de richting Den Ham, daarmede
heeft gereden over de weg, de Vosseboerweg en
terwijl het zicht voor hem, verdachte op geen enkele wijze werd
belemmerd,
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels
en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte
bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld, dat hij,
verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de
Vosseboerweg) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een gelet op zijn,
verdachtes rijrichting, rechts op die weg( de Vosseboerweg) zich
bevindende voetganger, welke voetganger een reflecterend geel hesje
droeg,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd:
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden,
Voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven,
geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

3.3. De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte reed op 8 november 2018 omstreeks 20.10 uur als bestuurder van een personenauto (Volkswagen Polo) over de Vosseboerweg in de richting van Den Ham, gemeente Twenterand. Verdachte reed buiten de bebouwde kom. De breedte van die weg is, zo blijkt uit het proces-verbaal van politie, circa 5,5 meter en de rijbaan is optisch versmald door middel van onderbroken witte strepen. Die bevinden zich aan beide zijden van de weg op ongeveer 1 meter naast de randen van de rijbaan. De toegestane maximumsnelheid ter plaatse bedraagt 60 km per uur, wat ook is aangegeven met borden aan weerszijden van de weg. Het was droog en donker. Verdachte voerde dimlicht en naar alle waarschijnlijkheid werkten beide koplampen ten tijde van het ongeval. De weg was ter plaatse en ten tijde van het ongeval verlicht door middel van één lichtmast van openbare straatverlichting en die was in werking. De lantaarnpaal bevond zich aan de rechterkant van de weg, aan de zijde waar verdachte reed, tussen de plaats van de aanrijding en de eindpositie van de Volkswagen.
Op de rijbaan aan de rechterkant, in de richting waarin verdachte reed, liep [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Hij droeg over zijn kleding een geel reflecterend veiligheidshesje. Voor hem liep zijn echtgenote. Verdachte reed [slachtoffer] van achteren aan. [slachtoffer] raakte als gevolg van deze aanrijding direct buiten bewustzijn en overleed kort daarna in het ziekenhuis ten gevolge van letsel opgelopen bij de aanrijding.
Uit de door de politie onder gelijke omstandigheden uitgevoerde reconstructie blijkt dat bij een gereden snelheid van 60 kilometer per uur het gele veiligheidshesje reeds vanaf een afstand van 70 meter waarneembaar was.
De getuige [getuige] , die met haar auto achter de auto van verdachte reed, zag voorafgaand aan het ongeval vóór de auto van verdachte twee voetgangers, van wie er één een reflecterend hesje aan had, aan de rechterzijde van de weg lopen. Zij liepen, aldus de getuige, gedeeltelijk op de weg en gedeeltelijk in de berm.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] en zijn echtgenote in het geheel niet heeft gezien.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden en is het aan zijn schuld te wijten dat hij een ongeluk heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] het leven verloor. Verdachte heeft [slachtoffer] , die een geel veiligheidshesje droeg, over een langere afstand niet gezien. Dit in tegenstelling tot een achter hem rijdende automobiliste, die over een geruime afstand het slachtoffer zag wandelen aan de rechterkant van de weg. Verdachte was bekend ter plaatse en zijn zicht werd niet belemmerd. Uit de onder gelijke omstandigheden uitgevoerde reconstructie blijkt dat bij een gereden snelheid van 60 kilometer per uur het gele veiligheidshesje reeds vanaf een afstand van 70 meter waarneembaar was. Uitgaande van een gereden snelheid van 60 km per uur, had verdachte 4,2 seconden de tijd om het gele hesje en daarmee het slachtoffer te zien. Gelet hierop, is het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen: [1]
  • het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 26 februari 2019 (pagina’s 2 tot en met 6);
  • het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse d.d. 19 februari 2019 (pagina’s 1 tot en met 36) en de bijlage (pagina 6);
  • het schouwverslag van 10 november 2018, door drs. Th. H. Loef, forensisch arts;
  • het proces-verbaal van de terechtzitting, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 8 november 2018 te Den Ham (Ov in de gemeente Twenterand), als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) gaande in de richting Den Ham, daarmede rijdende over de weg, de Vosseboerweg,
aanmerkelijk
,onvoorzichtig
,en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl het zicht voor hem, verdachte op geen enkele wijze werd belemmerd,
niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en is blijven kijken op het
direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg (de Vosseboerweg) en het zich aldaar bevindende verkeer en
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld, dat hij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg (de Vosseboerweg) kon overzien en waarover deze vrij was en
in aanrijding is gekomen met een gelet op zijn, verdachtes, rijrichting, rechts op die weg (de Vosseboerweg) zich bevindende voetganger, welke voetganger een reflecterend geel hesje droeg,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 175 Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: overtreding van artikel 6 WVW, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, eventueel te vervangen door 120 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 1 jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het ongeval verdachte bijna dagelijks bezig houdt, met name omdat het dichtbij zijn woning is gebeurd en hij vaak langs de ongevalsplaats rijdt. De raadsman heeft er op gewezen dat verdachte nooit eerder is veroordeeld voor een misdrijf en dat hij altijd netjes gereden heeft. Verdachte is bereid om een taakstraf te verrichten, al dient rekening te worden gehouden met zijn fysieke beperkingen. Aangezien zijn 80-jarige vrouw fysieke gebreken heeft en zowel zij als verdachte zelf regelmatig naar het ziekenhuis moet, heeft hij zijn auto nodig en daarmee belang bij het behoud van zijn rijbewijs.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Het strafbare feit en de persoon van verdachte
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden. Zijn overlijden heeft groot verdriet veroorzaakt bij de nabestaanden, vrienden en bekenden. Dit is zeer treffend verwoord door zijn vader tijdens de terechtzitting. Door verdachtes handelen is [slachtoffer] op de leeftijd van 41 jaar plotseling weggerukt uit het leven en blijven onder andere zijn vrouw, kinderen, ouders en andere familieleden met een enorm gemis achter.
Zich realiserend dat geen enkele straf recht doet aan een dergelijk groot gemis neemt de rechtbank als uitgangspunt voor de op te leggen straf het oriëntatiepunt straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) met betrekking tot artikel 6 WVW. Dat oriëntatiepunt houdt in het geval van aanmerkelijke schuld aan een verkeersongeval waarbij een ander wordt gedood, een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar in.
De rechtbank houdt er ten voordele van verdachte rekening mee dat hij geen strafblad heeft.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak gelet op de leeftijd van verdachte en zijn gezondheidstoestand een taakstraf van 180 uur passend is. De rechtbank is van oordeel dat daarnaast een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid dient te worden opgelegd. Het rijbewijs van verdachte is niet direct ingevorderd na het veroorzaken van het dodelijke ongeval, terwijl dit normaal gesproken wel gebruikelijk is. Gelet op de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden (waarbij verdachte zonder daarvoor een verklaring te kunnen geven een voetganger met een veiligheidshesje over een afstand van tientallen meters niet heeft waargenomen) en de fatale gevolgen die het ongeval heeft gehad in aanmerking nemend, vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke rij-ontzegging passend en geboden. Dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor ziekenhuisbezoeken maakt dit niet anders, verdachte zal daarvoor een alternatief moeten zoeken.
Conclusie
Op grond van de voorgaande overwegingen zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf van 180 uur, subsidiair te vervangen door 90 dagen hechtenis, alsmede een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 179 WVW.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: overtreding van artikel 6 WVW, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderdtachtig) uur;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 dagen;
-
ontzegtverdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de tijd van
1 (één) jaar.
Deze beslissing is genomen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, district Twente, met pv-nummer PLO600-2018506102-1. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.