3.2.Naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften heeft verweerder de begunstigingstermijn uit de primaire besluiten verlengd tot zes weken na het bestreden besluit.
Zoals hiervoor onder ‘Procesverloop’ is vermeld, is de begunstigingstermijn inmiddels verlengd tot vijf werkdagen na de uitspraak in onderhavige procedure.
4. De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat in deze zaken sprake is van spoedeisende belangen. Verzoekers hebben verklaard dat zij geen alternatieve woonplek hebben en dat zij dakloos worden als zij hun woonwagen/(sta)caravan van de parkeerplaats moeten verwijderen. Gelet hierop hebben zij een spoedeisend belang bij de beoordeling van hun verzoeken om voorlopige voorziening.
5. Vast staat dat inmiddels op de locatie van de betoging gewoond wordt. Immers hebben verzoekers dat ter zitting erkend en heeft verweerder er onweersproken op gewezen dat verzoekers zich in de Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) hebben ingeschreven op de locatie “ [straat] ”.
Niet in geschil is dat voor het plaatsen van de woonwagens/(sta)caravans niet een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is verleend. Evenmin is in geschil dat het gebruiken van een woonwagen/(sta)caravan voor bewoning op de parkeerplaats in strijd is met de voor de parkeerplaats geldende bestemming.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning gronden te [verzoeker 1] in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat het verboden is om een bouwwerk of een deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
Op grond van deze bepalingen is verweerder in beginsel bevoegd om handhavend op te treden tegen het zonder omgevingsvergunning in stand laten en [verzoeker 1] voor bewoning van woonwagens/(sta)caravans op de parkeerplaats.
Verzoekers hebben dit ook niet bestreden.
6. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit aangevoerd dat dit een oneigenlijke inbreuk maakt op hun recht om te demonstreren op grond van artikel 9 van de Grondwet. Zij menen dat met het bestreden besluit feitelijk een einde wordt gemaakt aan de betoging.
De bevoegdheid tot het beëindigen van een betoging is echter op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) een bevoegdheid van de burgemeester. Zij menen dan ook dat verweerder niet bevoegd is om de betoging te beëindigen.
Verder zijn verzoekers van mening dat het bestreden besluit in strijd is met de nieuwe beleidsregels van het Rijk en de plannen van de gemeente Zwolle om het aantal standplaatsen uit te breiden. Ook voldoet verweerder niet aan zijn zorgplicht hieromtrent. Volgens verzoekers is het bestreden besluit tevens in strijd met het vertrouwensbeginsel. De gemeente Zwolle heeft met het verzorgen van de gerealiseerde voorzieningen namelijk bij hen het vertrouwen gewekt dat zij op de parkeerplaats mogen blijven staan, zelfs als nu wordt geoordeeld dat geen sprake meer is van een betoging. Verder hebben verzoekers aangevoerd dat er vanuit het oogpunt van ruimtelijke ordening geen bezwaren zijn tegen hun verblijf op de parkeerplaats. Daarbij hebben zij gesteld dat de gronden van de parkeerplaats in het verleden al eens als woonwagenstandplaats in gebruik zijn geweest, wat destijds op grond van het bestemmingsplan ook was toegestaan.