ECLI:NL:RBOVE:2020:3858

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
08-239477-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met psychische stoornis en TBS-maatregel

Op 20 november 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 31-jarige man uit Hengelo, die werd beschuldigd van poging tot doodslag op zijn broer. De rechtbank oordeelde dat de man schuldig was aan de poging tot doodslag, maar ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De man vertoonde een psychotisch toestandsbeeld, schizofrenie en had stoornissen in het gebruik van cocaïne en cannabis. Deze psychische aandoeningen beïnvloedden zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het delict. De rechtbank legde de man de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging op, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling. De feiten vonden plaats op 5 oktober 2019, toen de man zijn broer met een mes verwondde na een onschuldige opmerking. De rechtbank concludeerde dat het bewezenverklaarde feit niet aan de man kon worden toegerekend, waardoor hij niet strafbaar was, maar dat een TBS-maatregel noodzakelijk was voor de veiligheid van anderen en de behandeling van de man.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-239477-19 (P)
Datum vonnis: 20 november 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1989 in [geboorteplaats] (O),
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 januari 2020, 14 april 2020, 3 juli 2020, 25 september 2020 en 6 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. C.J.J. Kwint, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd zijn broer [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel hem heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 5 oktober 2019 te Hengelo (O), althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal,
- met een mes, althans een scherp puntig voorwerp in de kaak en/of het oor, althans in het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in het been en/of in, althans in de richting
van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- in de pols en/of arm van die [slachtoffer] heeft gebeten en/of
- op het hoofd en/of op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 5 oktober 2019 te Hengelo (O), althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal,
- met een mes, althans een scherp puntig voorwerp in de kaak en/of het oor, althans in het
gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in het been en/of in, althans in de richting
van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- in de pols en/of arm van die [slachtoffer] heeft gebeten en/of
- op het hoofd en/of op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 oktober 2019 te Hengelo (O), althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de kaak en/of het oor, althans in het gezicht/hoofd te steken en/of
- die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in het been en/of het lichaam te steken en/of
- die [slachtoffer] in de pols en/of arm te bijten en/of
- die [slachtoffer] op het hoofd en/of het lichaam te slaan.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet om aangever te doden. Het handelen van verdachte heeft, onder de gegeven omstandigheden, niet de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat aangever zou komen te overlijden. De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. De voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
Verdachte heeft op 5 oktober 2019 in [plaats] zijn broer [slachtoffer] , verder ook [slachtoffer] genoemd, met een mes in het gezicht en in het been gestoken. Ook heeft verdachte in de pols van [slachtoffer] gebeten.
4.3.2
Poging doodslag
Ten aanzien van de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van
[slachtoffer] overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte is, zoals [slachtoffer] bij de politie heeft verklaard, met een mes naar hem toegelopen, heeft daarbij op schouderhoogte en in de richting van de buik van [slachtoffer] stekende bewegingen gemaakt en heeft daarbij gezegd dat hij [slachtoffer] zou steken. [slachtoffer] heeft om zich te verdedigen verdachte tegen de grond gewerkt. Tijdens de worsteling die toen ontstond, bleef verdachte proberen hem te steken. Verdachte heeft [slachtoffer] geraakt op diens kaak, dus in het gebied van het hoofd en de hals, waarin slagaders gelegen zijn. Hij heeft stekende bewegingen gemaakt in de richting van de buik waar vitale organen gelegen zijn.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat het steken van iemand ‘heel vervelende’ gevolgen kan hebben. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat het hoofd, het gezicht en de buik kwetsbare delen van het menselijk lichaam zijn. Dit handelen veroorzaakte naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel. De gedragingen van verdachte kunnen naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht te zijn op een bepaald gevolg, namelijk de dood van [slachtoffer] , dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] om het leven zou komen, willens en wetens heeft aanvaard.
De rechtbank is dus van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 oktober 2019 te Hengelo (O), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- met een mes in het gezicht van die [slachtoffer] heeft gestoken en
- met een mes in het been van die [slachtoffer] heeft gestoken en
- in de pols van die [slachtoffer] heeft gebeten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair: poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie en de verdediging hebben aangevoerd dat er feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Op 27 oktober 2020 is door C.J. Kerssens, psychiater, en I.M.A.E. van Vlimmeren,
GZ-psycholoog, beiden werkzaam bij het Pieter Baan Centrum (PBC) een rapportage opgemaakt. Zij rapporteren dat bij verdachte sprake was van een psychotisch toestandsbeeld, schizofrenie en stoornissen in het gebruik van cocaïne en cannabis. Er was sprake van desorganisatie, en diverse wanen en hallucinaties, passend bij de diagnose schizofrenie. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Beide gedragsdeskundigen adviseren daarom verdachte het tenlastegelegde niet toe te rekenen. De rechtbank kan zich verenigen met de overwegingen en conclusies van de deskundigen en maakt deze tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend. Zij zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.De op te leggen maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS-maatregel) met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een TBS-maatregel met dwangverpleging als ultimum remedium dient te worden beschouwd. Verdachte is niet eerder behandeld in een forensisch kader en heeft verklaard ontvankelijk te zijn voor hulpverlening. Volgens de raadsman biedt een minder ingrijpende maatregel, namelijk een TBS-maatregel met voorwaarden, een voldoende stevig kader voor behandeling. Gelet hierop heeft de raadsman om aanhouding van de zaak verzocht, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen over verdachte een maatregelenrapport door de reclassering te laten opmaken.
7.3
De gronden voor een maatregel
Zoals hiervoor is overwogen, is verdachte het bewezenverklaarde feit niet toe te rekenen. Daarom kan aan hem geen straf worden opgelegd.
De rechtbank kan wel een maatregel opleggen. Bij beantwoording van de vraag of, en zo ja, welke maatregel dat zou moeten zijn, houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals een en ander uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn broer [slachtoffer] . Na een onschuldige opmerking van [slachtoffer] , heeft verdachte een mes gepakt en vervolgens [slachtoffer] daarmee in het gezicht en in het been gestoken. Het is een geluk dat de gevolgen voor het slachtoffer niet ernstiger zijn. Dit soort misdrijven maken een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, meer in het bijzonder bij de slachtoffers, met name omdat slachtoffers van een dergelijk feit vaak langdurig (kunnen) lijden onder de psychische gevolgen van zo'n traumatische gebeurtenis.
De rechtbank houdt rekening met het uittreksel uit de justitiële documentatie van
7 september 2020, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor huiselijk geweldzaken en andersoortige geweldsdelicten.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het over de persoon van verdachte uitgebrachte PBC-rapport.
Op basis van die rapportage is de rechtbank van oordeel bij verdachte sprake is van schizofrenie, een ernstig psychotisch toestandsbeeld en stoornissen in het gebruik van cocaïne en cannabis. Er is sprake van desorganisatie, diverse wanen en hallucinaties, alles passend bij de diagnose schizofrenie. Het recidiverisico is zeer hoog. Het ernstig psychotische toestandsbeeld bestaat al jaren en is nog nooit behandeld is geweest. In de afgelopen jaren is het meermaals gekomen tot ernstige agressieve incidenten. Verdachte heeft een gebrek aan grip op zijn binnenwereld en impulsen. Hij is grillig en onvoorspelbaar. Hij gebruikt cannabis en cocaïne die hem verder (psychotisch) ontregelen, Daarnaast zijn er diverse situatieve en contextuele condities die een ongunstige invloed hebben op zijn ziektebeeld. Er zijn geen beschermende factoren. Op basis van dit alles schatten de psychiater en psycholoog het recidiverisico als zeer hoog in.
De rechtbank neemt ook de conclusie van psychiater en psycholoog over dat er een stevig kader noodzakelijk is om behandeling mogelijk te maken. Die behandeling zal gericht moeten zijn op motiveren voor en inzetten van een medicamenteuze behandeling en psycho-educatie. Ook zal er aandacht moeten zijn voor verdachtes verslavingsproblematiek, de problemen in relatie tot zijn familie en het leren van andere copingsmechanismen om adequater om te gaan met spanningen. Als verdachte is gestabiliseerd, zal ingezet moeten worden op resocialisatie en zal moeten worden bekeken in hoeverre hij in staat zal zijn om zelfstandig te wonen of dat hier meer begeleiding of bescherming nodig is. Daarnaast zal gezocht moeten worden naar een dagbesteding, omdat structuur en duidelijkheid een positief effect zullen hebben op het ziektebeeld. De geschetste behandeling zal – gelet op het ernstige ziektebeeld – naar verwachting langdurig zijn en tevens ook geruime tijd moeten plaatsvinden in de beveiligde setting van een TBS-kliniek. Gezien de te verwachte duur van de behandeling, het veiligheidsaspect en de ambivalente motivatie voor behandeling is een TBS-maatregel met dwangbehandeling het enig mogelijke kader.
De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde poging tot doodslag een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1º, Sr, waarvoor oplegging van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege mogelijk is. Gelet op het advies van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat uitsluitend een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege het recidivegevaar voldoende kan beteugelen. Anders dan de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat een ander behandelkader volstrekt ontoereikend is om herhaling te voorkomen. De rechtbank zal daarom het aanhoudingsverzoek van de verdediging afwijzen.
Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de aard en de ernst van het primair bewezenverklaarde en het gevaar voor herhaling.
Nu de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e Sr, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a en 37b Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
aanhoudingsverzoek
- wijst af het verzoek tot heropening en aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het
primairten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: poging tot doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het primair bewezenverklaarde en
ontslaatverdachte
van alle rechtsvervolging;
maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
-beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en
mr. B.T.C. Jordaans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Izgi, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2020.
Mr. B.T.C. Jordaans is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland, district Twente, basisteam Twente-Midden, met nummer [nummer] van 5 november 2019. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte met bijlagen van [slachtoffer] van 5 oktober 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – op pagina’s 33 en 35:
Ik zag op 5 oktober 2019 in [plaats] dat mijn broer [verdachte] een mes pakte. Hij kwam naar mij toe en zei dat hij mij zou steken. Ik zag dat hij het mes op schouderhoogte had en stekende bewegingen maakte. [verdachte] heeft mij meerdere verwondingen toegebracht. Ik heb een snee in mijn rechter kaak, een steekwond in mijn linker onderbeen en een bijtwond in mijn linker arm.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] (moeder van verdachte en slachtoffer) van 6 oktober 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – op pagina 45:
Ik zag [verdachte] een mes pakte en met dat mes naar [slachtoffer] liep en vervolgens op hem begon in te steken.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 7 oktober 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – op pagina 68:
Ik hoorde dat [getuige] haar zoon [slachtoffer] aanvulde met de woorden: “Ik zag dat [verdachte] voornamelijk zijn stekende aanval richtte op de buik van [slachtoffer] . Dus zijn buik en de zijkant van zijn lijf. [verdachte] probeerde [slachtoffer] echt te steken”.
4.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring van 14 oktober 2019 van K. Veldhuis, huisarts, betreffende de letselbeschrijvingen van [slachtoffer] – voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – op pagina 43:
Op 8 oktober 2019 is [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1992, onderzocht. De volgende uitwendige letsels zijn bij [slachtoffer] waargenomen:
- wond op het linker onderbeen. Reeds verbonden met strips van 1,5 centimeter;
- bijtwond linkerpols;
- wond met zwelling onder rechteroor, penetrerend trauma.
Daarnaast is er sprake van een uitwendig bloedverlies en de geschatte duur van de genezing van het uitwendig letsel bedraagt maximaal 4 weken.