ECLI:NL:RBOVE:2020:3835

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
08.118512.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een auto onder invloed van drugs tijdens een dollemansrit

Op 16 november 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 51-jarige man uit Enschede, die zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De verdachte reed op 30 april 2020 met een auto over de stoep en probeerde een man, [benadeelde], aan te rijden. Dit gebeurde terwijl hij onder invloed was van cocaïne en heroïne. De rechtbank oordeelde dat het gevaarlijke rijgedrag van de verdachte niet op zichzelf stond, maar onderdeel was van een dollemansrit door Glanerbrug. De rechtbank veroordeelde de man tot een gevangenisstraf van 12 maanden en een rijontzegging van 3 jaar. Daarnaast moest hij het slachtoffer een schadevergoeding van 800 euro betalen.

Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op 13 augustus en 2 november 2020. De officier van justitie, mr. K.J.L. de Valk, vorderde een zware straf, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk opzettelijk handelde, maar sprak hem vrij van poging tot doodslag. De rechtbank achtte het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde] bewezen, gezien de omstandigheden waaronder de aanrijding plaatsvond. De verdachte had de aanmerkelijke kans dat hij iemand ernstig zou verwonden willens en wetens aanvaard.

De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. De verdachte had eerder al een rijverbod en was onder invloed van drugs. De rechtbank legde een lagere straf op dan door de officier van justitie was gevorderd, omdat de poging tot doodslag niet bewezen was. De schadevergoeding aan de benadeelde partij werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.118512.20 (P)
Datum vonnis: 16 november 2020
Vonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] ,
nu verblijvende in de PI Veenhuizen, locatie Esserheem.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 augustus en 2 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K.J.L. de Valk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. D. Nieuwenhuis, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in Enschede op 30 april 2020:
feit 1:met de auto op [benadeelde] is in- of afgereden en op die manier heeft geprobeerd hem van het leven te beroven, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel hem heeft bedreigd;
feit 2:auto heeft gereden terwijl hij onder invloed was van heroïne en cocaïne;
feit 3: gevaar op de weg heeft veroorzaakt door als bestuurder van een voertuig niet te stoppen voor een stopteken, over het trottoir te rijden, waarbij hij een fiets heeft geraakt en een man opzij moest springen/stappen om een aanrijding te voorkomen, waarna hij op verschillende wegen binnenbochten heeft genomen en op linkerweghelften heeft gereden waardoor tegemoetkomend verkeer voor hem moest uitwijken;
feit 4:auto heeft gereden, terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 30 april 2020 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet is hij, verdachte, (met een hoge snelheid, althans enige snelheid, en/of zonder af te remmen) met de auto op voornoemde [benadeelde] afgereden/ingereden en/of in de richting van die [benadeelde] gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2020 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet is hij, verdachte, (met een hoge snelheid, althans met enige snelheid, en/of zonder af te remmen) met de auto op voornoemde [benadeelde] afgereden/ingereden en/of in de richting van die [benadeelde] gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2020 te Enschede [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend (met een hoge snelheid, althans enige snelheid, en/of zonder af te remmen) met een personenauto in de richting van die [benadeelde] te rijden;
2
hij op of omstreeks 30 april 2020 te Enschede als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten heroïne en/of cocaïne, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
3
hij op of omstreeks 30 april 2020 te Enschede als bestuurder van een voertuig (personenauto met het kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Euregioweg, niet is gestopt voor een stopteken dat is gegeven door middel van een aan een politievoertuig aangebracht verlicht transparant, met daarin in rode letters de woorden "volgen politie", maar is doorgereden, en/of (vervolgens) op de Bultsweg, niet de rijbaan heeft gebruikt, maar het trottoir is opgereden en/of (vervolgens) tegen een geparkeerde fiets is aangereden en/of terwijl zich daar en toen een manspersoon bevond welke opzij moest springen en/of stappen om een aanrijding met de personenauto te voorkomen en/of (vervolgens) op een en/of
meerdere wegen de binnenbocht heeft genomen en/of (vervolgens) niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, maar is hij, verdachte, een en/of meerdere malen terechtgekomen/
gaan rijden op de weghelft (links op de rijbaan) bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, ten gevolge waarvan het tegemoetkomende verkeer moest uitwijken naar de berm, het trottoir en/of parkeerhaven(s) door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
4
hij op of omstreeks 30 april 2020 te Enschede als degene van wie ingevolge als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs was gevorderd en/of van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de Euregioweg, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was
afgegeven, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de feiten 2 tot en met 4 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnotitie – ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en de feiten 2 tot en met 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de feiten 1 primair en subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake was van opzet en ook niet van roekeloosheid van verdachte. Bovendien ligt de combinatie van poging en voorwaardelijk opzet niet voor de hand. Er is ook geen sprake geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [benadeelde] , noch op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde] . Er bestond geen aanmerkelijke kans op een aanrijding waardoor de dood dan wel het zwaar lichamelijk letsel had kunnen ontstaan. Voor bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet moet het gedrag nog extremer zijn dan van bestuurders in die uitzonderlijke gevallen waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat sprake was van roekeloosheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Ook de bovengrens van culpa wordt niet gehaald. Als wel zou worden vastgesteld dat een aanmerkelijke kans op een aanrijding bestond, dan heeft verdachte die kans niet bewust aanvaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 30 april 2020 rond 9.00 uur reed verdachte in een witte Skoda Fabia in Enschede. Verbalisanten zagen de Skoda rijden en gaven verdachte een stopteken. Vervolgens activeerden zij de optische en geluidsignalen van het dienstvoertuig. Verdachte stopte niet, maar verhoogde daarentegen zijn snelheid om aan de politie te ontkomen. Op de Bultsweg in Glanerbrug ging een vuilniswagen dwars op de weg staan, waardoor de doorgang voor verdachte werd gehinderd. Verdachte remde en kwam vlak voor de vuilniswagen tot stilstand. Daarna reed verdachte de stoep op, eerst over een smal deel, waarbij hij om een aantal geparkeerde auto’s moest rijden. Op het trottoir verhoogde hij vervolgens zijn snelheid. Op de stoep stond een fiets geparkeerd. Ook [benadeelde] stond, gekleed in een reflecterend hesje, op de stoep een boomspiegel te schoffelen. Voordat verdachte van de stoep weer de Bultsweg op reed, reed hij eerst tegen de fiets aan. De fiets viel om. Vervolgens reed verdachte in de richting van [benadeelde] en [benadeelde] moest daarbij wegspringen om te voorkomen dat hij werd aangereden door de auto van verdachte. Verdachte is daarna de stoep afgereden en is niet gestopt.
Nadat verdachte de stoep weer is af gereden vervolgde hij zijn weg. De verbalisanten hebben verdachte achtervolgd door de bebouwde kom van Glanerbrug. Tijdens deze rit nam verdachte met regelmaat de binnenbocht en kwam hij met regelmaat op de verkeerde weghelft uit. Tegenliggers moesten daardoor de berm, de stoep op of parkeerhavens in rijden. Door de spits was het druk op straat, onder andere met voetgangers en fietsers.
Uiteindelijk werd verdachte aangehouden en is zijn bloed onderzocht. In het bloed van verdachte is 140 microgram cocaïne per liter bloed en 17 microgram heroïne/morfine per liter bloed aangetroffen. Het rijbewijs van verdachte was op 24 april 2019 ingevorderd.
4.3.2
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1
De eerste vraag die de rechtbank bij feit 1 primair en subsidiair dient te beantwoorden, is of verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Van “vol opzet” is in dit geval sprake indien verdachte met het rijden op de stoep het doel had [benadeelde] van het leven te beroven of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Indien van vol opzet geen sprake is, ligt bij feit 1 primair en subsidiair vervolgens de vraag voor of sprake is van voorwaardelijk opzet.
Uit het dossier volgt niet dat verdachte daadwerkelijk de intentie had om [benadeelde] van het leven te beroven of zwaar te verwonden. Het doel van verdachte was om aan de politieachtervolging te ontkomen. De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat geen sprake was van vol opzet.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verdachte in voorwaardelijke zin opzet had op de dood van dan wel zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde] . Om te kunnen spreken van voorwaardelijk opzet moet allereerst worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat [benadeelde] gedood kon worden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door de concrete handelingen van verdachte. Vervolgens moet worden vastgesteld of verdachte deze kans heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De rechtbank moet deze vraag objectief en feitelijk benaderen. Het moet gaan om een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het gevolg intreedt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op klaarlichte dag in een woonwijk met zijn auto de stoep is opgereden waar zich doorgaans voetgangers - waaronder spelende kinderen – bevinden. Verdachte is vervolgens met enige snelheid en zonder af te remmen over de stoep blijven rijden, op een plek waar door de geparkeerde auto’s niet te zien was of er mensen op de stoep liepen, kinderen speelden, fietsen geparkeerd stonden of mensen, zoals [benadeelde] , stonden te schoffelen. Verdachte had als doel om aan een politiecontrole te ontkomen en heeft zich niet om zijn medeweggebruikers bekommerd. Daarbij heeft [benadeelde] zich ternauwernood het vege lijf kunnen redden door weg te springen. De verklaring van [benadeelde] dat hij is weggesprongen om een aanrijding te voorkomen wordt, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Het enkele feit dat verdachte [benadeelde] niet heeft zien wegspringen maakt dat niet anders, maar kan juist worden verklaard doordat hij, naar eigen zeggen, [benadeelde] pas op het laatste moment zag.
Gelet op deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat verdachte iemand op de stoep, in casu [benadeelde] , ernstige schade zou berokkenen.
De vraag is vervolgens of vastgesteld kan worden of een aanrijding tussen de auto van verdachte en [benadeelde] de dood of (zwaar) lichamelijk letsel van [benadeelde] tot gevolg zou hebben gehad. De rechtbank overweegt in dit verband dat, naar algemene ervaringsregels, de te verwachten gevolgen van een aanrijding van een voetganger door een auto in belangrijke mate worden bepaald door de snelheid van de auto. Ten aanzien van de snelheid van de auto van verdachte op het moment van de bijna-aanrijding met [benadeelde] zijn geen objectieve meetgegevens beschikbaar. Verder overweegt de rechtbank dat schatting van de snelheid van een auto door omstanders in het algemeen niet zeer betrouwbaar is. In dit geval is van belang dat verdachte vanuit stilstand over een, eerst nog smalle, stoep reed. Ondanks het feit dat de verbalisanten hebben verklaard dat verdachte zijn snelheid verhoogde op het trottoir, is de rechtbank van oordeel dat verdachte daar niet met een zodanige snelheid kan hebben gereden dat de kans op het overlijden van [benadeelde] aanmerkelijk was geweest wanneer [benadeelde] niet was weggesprongen. Gelet hierop acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij verdachte hiervan vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan wel worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Immers, naar algemene ervaringsregels levert een aanrijding van een voetganger door een auto die zijn snelheid opvoert en daardoor met meer dan geringe snelheid rijdt, de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt.
Gelet op het voren overwogene komt de rechtbank ook tot het oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans dat [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen willens en wetens heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen. Verdachte is immers met zijn auto de stoep opgereden en is daar met enige snelheid en zonder af te remmen blijven rijden, zonder zich ervan te verzekeren dat er zich niets of niemand op de stoep bevond. Gelet hierop acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde] bewezen. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten onder 2, 3 en 4 op grond van de in de bijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen en opgesomde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op
of omstreeks30 april 2020 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, (
met een hoge snelheid, althansmet enige snelheid, en
/ofzonder af te remmen) met de auto op voornoemde [benadeelde] is afgereden
/ingereden en/of in de richting van die [benadeelde] gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op
of omstreeks30 april 2020 te Enschede als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van stoffen, te weten heroïne en
/ofcocaïne, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
3
hij op
of omstreeks30 april 2020 te Enschede als bestuurder van een voertuig (personenauto met het kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Euregioweg, niet is gestopt voor een stopteken dat is gegeven door middel van een aan een politievoertuig aangebracht verlicht transparant, met daarin in rode letters de woorden "volgen politie", maar is doorgereden, en
/of (vervolgens
)op de Bultsweg, niet de rijbaan heeft gebruikt, maar het trottoir is opgereden en
/of (vervolgens
)tegen een geparkeerde fiets is aangereden
en/ofterwijl zich daar en toen een manspersoon bevond welke opzij moest springen
en/of stappenom een aanrijding met de personenauto te voorkomen en
/of (vervolgens
)op
een en/of
meerdere wegen de binnenbocht heeft genomen en
/of (vervolgens)niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, maar is hij, verdachte,
een en/ofmeerdere malen terechtgekomen/gaan rijden op de weghelft (links op de rijbaan) bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, ten gevolge waarvan het tegemoetkomende verkeer moest uitwijken naar de berm, het trottoir en/of parkeerhaven
(s
)door welke gedraging
(en
)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en
/ofhet verkeer op die weg werd gehinderd;
4
hij op
of omstreeks30 april 2020 te Enschede als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs
, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijswas gevorderd en
/ofvan wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de Euregioweg, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd
of als bestuurder heeft doen besturen;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 302 en 45 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), artikel 8 lid 1, artikel 5 en artikel 9 lid 7 WVW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feit 2, het misdrijf: overtreding van artikel 8, eerste lid WVW;
feit 3, de overtreding: overtreding van artikel 5 WVW;
feit 4, het misdrijf: overtreding van artikel 9, zevende lid WVW.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1 primair en onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaren. Voor het onder 3 ten laste gelegde feit vordert de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde komt, een gevangenisstraf van drie jaren kan worden opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een auto, over de stoep, af te rijden op [benadeelde] . Hij heeft [benadeelde] daarmee ernstig in gevaar gebracht. Het feit dat [benadeelde] geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen is een omstandigheid die geenszins aan verdachte te danken is, maar uitsluitend aan de snelle reactie van [benadeelde] zelf. Dit is op zichzelf al een zeer ernstig feit. Nog kwalijker is het dat verdachte dit deed terwijl hij onder invloed verkeerde van veertien keer de toegestane hoeveelheid cocaïne in combinatie met meer dan anderhalf keer de toegestane hoeveelheid heroïne. Het gevaarlijke rijgedrag van verdachte stond bovendien niet op zichzelf, maar was onderdeel van een dollemansrit door Glanerbrug, op een tijdstip in de ochtend waarop ook veel andere weggebruikers – waaronder voetgangers en fietsers – onderweg zijn. Verdachte heeft stoptekens van agenten genegeerd en andere weggebruikers door zijn rijgedrag in gevaar gebracht. De verdachte heeft daarbij uitsluitend zijn eigen belang, om niet aangehouden te worden, nagestreefd. Dit alles wordt verdachte zwaar aangerekend. Daar komt nog bij dat het de rechtbank is gebleken dat op 24 april 2020 (dus nog geen week voor het gebeurde op 30 april 2020) ook al een achtervolging door Enschede heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte uiteindelijk is aangehouden. Als gevolg van die achtervolging is het rijbewijs van verdachte op 24 april 2020 ingevorderd. Verdachte heeft in dit alles kennelijk geen aanleiding gezien om zijn gedrag te verbeteren maar heeft zijn gedrag, deze keer zelfs zonder rijbewijs, rücksichtslos herhaald. Deze omstandigheden acht de rechtbank strafverzwarend.
De rechtbank heeft kennis genomen van de oriëntatiepunten van het LOVS en van hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 4 november 2020. Daaruit blijkt dat de verdachte sinds 2005 niet meer is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank houdt verder rekening met het rapport van Reclassering Nederland van
30 juni 2020, waaruit blijkt dat verdachte kampt met een langdurige verslaving aan heroïne en dat hij sinds anderhalf jaar ook cocaïne gebruikt. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan gevorderd omdat zij, anders dan de officier van justitie, poging tot doodslag niet bewezen acht.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht, passend en geboden. Daarbij zal de rechtbank aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid van 24 maanden opleggen voor de feiten 1, 2 en 4. Voor feit 3 zal de rechtbank een afzonderlijke ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden opleggen, nu dit feit een overtreding betreft.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 800,-- wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie is dat de vordering dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van de immateriële schade voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2020.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 62 Sr en de artikelen 176, 177, 179 en 179a WVW.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1,het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feit 2,het misdrijf: overtreding van artikel 8, eerste lid WVW;
feit 3,de overtreding: overtreding van artikel 5 WVW;
feit 4, het misdrijf: overtreding van artikel 9, zevende lid WVW.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
ten aanzien van feit 1, 2 en 4:
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
ten aanzien van feit 1:
- ontzegt verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
ten aanzien van feit 3:
- ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
Ten aanzien van feit 1:
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van een bedrag van € 800,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2020);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 800,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 16 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2020.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Eenheid Oost-Nederland, District Twente, met nummer PL0600-2020192595 van 30 april 2020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
1. De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 2 november 2020, voor zover inhoudend:
Op 30 april 2020 reed ik in een Skoda. Er kwam een politieauto achter mij rijden en ik zag “stop politie”. De week daarvoor was mijn rijbewijs ingevorderd. Ik ben in paniek geraakt. Ik ben niet gestopt. Toen een vuilniswagen de weg voor mij blokkeerde ben ik gestopt. Ik moest toen wel de stoep op rijden. Ik ben over de stoep gereden en zag daar op het laatste moment een man staan. Ik ben daarna de stoep af gegaan en doorgereden. De politie is met zwaailicht een eind achter mij aan gereden. Ik had drugs gebruikt omdat ik in de verstrekking zit. Ik was niet onder invloed omdat ik heroïne alleen gebruik om niet ziek te worden. Ik rijd al dertig jaar auto en zit al tien jaar in de verstrekking.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] van 30 april 2020, voor zover inhoudende, op pagina 4:
Op donderdag 30 april 2020, omstreeks 09.00 uur, was ik werkzaam als allround hovenier voor [organisatie 1] . Ik was werkzaam aan de Bultsweg te Enschede ter hoogte van perceel [nummer] . Ik was aan het schoffelen op de stoep, voor [organisatie 2] toen ik plots een auto hoorde. Ook hoorde ik een sirene. Ik keek om en zag dat er een auto, wit van kleur, recht op mij af kwam rijden. Ik was genoodzaakt om aan de kant te springen anders was ik onder de auto gekomen. Ik sprong aan de kant en zag de auto wit van kleur, rakelings langs mij heen reed.
3. Het proces-verbaal van verhoor aangever van 30 april 2020, voor zover inhoudende als verklaring van aangever, op pagina’s 6 en 7:
Ik vertelde vanochtend aan uw collega dat ik zag dat de witte auto op mij af kwam rijden. Ik wil hieraan toevoegen dat deze auto over het trottoir op mij af reed.
Ik ben uit een reactie op zij gesprongen. Ik schrok immens. Zoals ik al zei reed deze auto over het trottoir recht op mij af.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, op pagina 12 en 13:
Op donderdag 30 april 2020, omstreeks 08:52 uur, reden wij, verbalisanten [verbalisant] en [getuige 1] , op de Gronausestraat, komende uit de richting van Enschede rijdend in de richting van Glanerbrug. Wij zagen dat een witte Skoda Fabia met Duitse kentekenplaten, nader te noemen 'Skoda', op de Gronausestraat reed, in de richting van Enschede. Wij, verbalisanten [verbalisant] en [getuige 1] , zagen dat de Skoda bij de kruising Gronausestraat /Euregioweg rechtsaf sloeg de Euregioweg in. Wij reden direct achter de Skoda. Wij zagen dat de bestuurder 'iets' aan het doen was. Wij zagen dat de bestuurder continue naar voren aan het bukken was, waardoor het leek alsof de bestuurder iets weg aan het stoppen was. Hierop besloten wij om de Skoda, door middel van het rode transparant aan de voorzijde van ons dienstvoertuig, een stopteken te geven. Wij activeerden het transparant, maar zagen dat de Skoda niet reageerde op ons stopteken. Dit was ter hoogte van de Midzomerweg. Hierop besloten wij om de optische en geluidsignalen van ons dienstvoertuig te activeren.
Wij zagen dat de Skoda links af sloeg de Bultsweg op. Wij reden nog steeds achter de Skoda en voerden het transparant, de optische en geluidsignalen. Wij zagen dat er verder op in de straat een vuilniswagen dwars op de weg ging staan, waardoor de doorgang werd gehinderd. Wij zagen dat de Skoda remde, waardoor hij vlak voor de vuilniswagen tot stilstand kwam. Wij zagen vervolgens dat de Skoda via de linker weghelft het trottoir op reed, waarbij hij links om een aantal geparkeerde auto's moest rijden. Wij zagen dat de Skoda op het trottoir zijn snelheid weer verhoogde en via het trottoir weer de weg, Bultsweg, op wilde rijden. Ik, verbalisant [getuige 1] , zat ten tijde van de achtervolging als bijrijder in ons dienstvoertuig. Hierdoor kon ik goed letten op het rijgedrag van de Skoda en op de directe omgeving. Ik zag dat de Skoda, vlak voordat deze vanaf het trottoir weer de Bultsweg op draaide, een geparkeerde fiets aanreed. Ik zag dat naast deze fiets een man stond die een reflecterend hesje droeg. Ik zag dat deze man moest wegspringen om te voorkomen dat hij werd aangereden door de snel naderende Skoda. Ik zag dat de fiets, door de aanrijding, op de grond viel en dat de Skoda met hoge snelheid zijn vlucht via de Bultsweg vervolgde.
5. Het proces-verbaal van verhoor getuige, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] , op pagina 8:
Ik ben gisteren, donderdag 30 april 2020, omstreeks 09:00 uur, getuige geweest waarbij mijn collega bijna is aangereden.
Ik was die dag aan het werk op de hoek van de Bultsweg en Lonnekerweg. Mijn collega
[benadeelde] stond ongeveer 200 meter verderop. Het was die dag licht en ik had
goed zicht op mijn collega. Ik hoorde in de verte sirenes.
Ik zag vervolgens een auto met hoge snelheid op het trottoir rijden. Dit was ter hoogte van mijn collega. Ik zag dat de auto reed in de richting van [benadeelde] . Ik schrok en verstijfde helemaal, omdat ik zag dat de auto recht op [benadeelde] af reed. Ik zag dat [benadeelde] uiteindelijk verder de groenstrook in sprong.
6. Het proces-verbaal van verhoor getuige van 7 oktober 2020, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
U vraagt mij of de man op zij moest springen. Ja, die moest opzij springen.
7. Het proces-verbaal van verhoor getuige van 7 oktober 2020, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Ten opzichte van de auto stond hij naast de boom. Hij kon net op tijd weg springen. U vraagt mij of ik hem heb zien springen. Ja.
Feit 2
De bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 2 november 2020;
Het proces-verbaal van bevindingen op pagina’s 12 tot en met 14;
De uitslag bloedonderzoek van 20 mei 2020.
Feit 3
De bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 2 november 2020;
Het proces-verbaal van bevindingen op pagina’s 12 tot en met 14.
Feit 4
De bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 2 november 2020;
Het proces-verbaal van (in)vordering rijbewijs van 28 april 2020.