7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De verdachte heeft tweemaal met een mes op iemand ingestoken. Hij heeft beide slachtoffers meerdere malen gestoken en hen fors letsel toegebracht. Dit moet zeer beangstigend zijn geweest voor de slachtoffers. In beide gevallen is niet duidelijk wat de aanleiding was en lijkt het erop dat verdachte zich vanuit het niets op de slachtoffers heeft gestort. Dat is zorgelijk.
Daarnaast heeft hij onderdelen van een vuurwapen voorhanden gehad.
De rechtbank constateert dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 augustus 2020 eerder is veroordeeld voor een vergelijkbaar strafbaar feit.
Wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de volgende over verdachte opgemaakte rapportages.
Mevrouw L. Verheij heeft op 14 april 2020 een reclasseringsadvies opgemaakt betreffende verdachte.
Verdachte heeft niet willen meewerken aan een gesprek met de reclassering. Op basis van dossierinformatie en het referentencontact met mevrouw Van Toorn, psycholoog, wordt geconstateerd dat er sprake is van ernstige instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. Uit het onderzoek dat de Pro Justitia rapporteurs gedeeltelijk hebben kunnen uitvoeren is gebleken dat er bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met psychopathische kenmerken. De reclassering houdt sterk rekening met de mogelijkheid dat in onderhavige zaak zijn excessieve, gewelddadige delictgedrag voortkomt uit deze
persoonlijkheidsstoornis. Zolang hier geen passende interventies op worden uitgezet, zal het risico op recidive onverminderd hoog blijven.
Mevrouw drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, en dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater, hebben een rapportage betreffende verdachte opgemaakt gedateerd 4 mei 2020.
Verdachte heeft grotendeels geweigerd aan het onderzoek mee te werken. Enerzijds lijkt dit ingegeven te worden door zijn problematiek: verdachte toont zich gekrenkt nadat zijn verzoek tot schorsing van de preventieve hechtenis niet gehonoreerd wordt en weigert zijn verdere medewerking uit vergelding. Anderzijds is zijn weigering ook onderdeel van een al zeer lang bestaand patroon en lijkt dit mede ingegeven te worden door zijn procespositie.
Er is een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met psychopathische kenmerken (mogelijk van psychopathie) en afhankelijkheid van cocaïne. Deze stoornis was er ook ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. Het is aannemelijk dat deze stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed heeft.
Verdachte heeft de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten ontkend. Hierdoor is de relatie tussen denken, voelen en handelen in aanloop tot en ten tijde van het ten laste gelegde niet duidelijk geworden.
Op theoretische basis wordt verondersteld dat, indien en voor zover het ten laste gelegde bewezen geacht zou worden, een verband wel aannemelijk is: het functioneren van betrokkene wordt op alle levensgebieden immers bepaald door zijn problematiek, dus dit zal waarschijnlijk ook wel zo geweest zijn ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Door de ontkennende houding van betrokkene is het echter onduidelijk gebleven of er sprake is geweest van de functionele inzet van geweld, of dat de agressie meer impulsief tot stand is gekomen als gevolg van verhoogde krenkbaarheid, verlaagde frustratietolerantie en gripverlies na overmatig cocaïnegebruik.
De kans op recidive kan niet ingeschat worden. De kans op toekomstige geweldsescalaties in zijn algemeenheid wordt met behulp van een gestandaardiseerde risicotaxatie ingeschat als hoog zowel op de korte- als op de lange termijn, waarbij de kans op letselschade niet kan worden uitgesloten.
Er worden geen beschermende factoren in de persoonlijkheid geconstateerd. Het ontbreken van een woning, het niet hebben van werk en het gebrek aan dagelijkse structuur kunnen algemene risicovolle contextuele factoren zijn. Dit geldt ook voor de contacten in het
criminele milieu.
Antisociale/psychopathische persoonlijkheidsproblematiek is moeilijk behandelbaar, maar de wijze waarop deze tot uiting komt en de heftigheid die daarmee gepaard gaat is wel behandelbaar. Daartoe behoeft verdachte een langdurige klinische opname in een gespecialiseerde omgeving met een hoog beveiligingsniveau. Alleen door een langer durend klinisch verblijf kan nieuw gedrag ‘ingesleten’ worden.
Daarna heeft betrokkene een langdurig resocialisatietraject nodig met strikte mogelijkheden tot controle en eventueel heropname zodat hij gemotiveerd blijft om zich in te zetten tot een gedragsverandering en zich niet zal kunnen onttrekken aan toezicht en controle.
De psycholoog adviseert het volgende. Tot nu toe heeft niets het tij kunnen keren. Verdachte heeft in de afgelopen 24 jaar een ononderbroken en zeer persistent gedragspatroon laten zien. Alle voorwaardelijke interventies gericht op een gedragsverandering, zowel in justitiële zin als via de reguliere zorg, zijn mislukt omdat verdachte zich onttrekt aan toezicht, zijn eigen gang gaat en zich niet conformeert. Hij vervalt iedere keer weer in ernstig gewelddadig gedrag. De haalbaarheid van een behandeling binnen een voorwaardelijk kader wordt daarom nihil geacht. Behandeling van gedragsproblemen is echter geboden om de hoge kans op toekomstig geweld terug te dringen. De combinatie van ernst van de problematiek, hoge kans op toekomstige geweldsescalaties, ontbrekend inzicht en onvermogen/onwil om zich te houden aan voorwaarden en de noodzaak aan behandeling om de kans op geweldsescalaties terug te dringen maakt dat een behandeling binnen het juridisch kader van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is aangewezen.
De psychiater onthoudt zich van advies, omdat verdachte niet mee heeft willen werken aan het onderzoek. Hij merkt wel op dat uit het dossier naar voren komt dat er bij verdachte sprake is van forse psychiatrische problematiek. Zowel op basis van de risicotaxatie als uit de levensloop tot nu toe blijkt dat behandeling daarvan aangewezen is om toekomstige geweldsincidenten te voorkomen. Uit de voorgeschiedenis blijkt dat er in het verleden vele pogingen zijn gedaan om betrokkene binnen een voorwaardelijk kader te behandelen of begeleiden, maar dat dit nooit geresulteerd heeft in een succesvol begeleidings- of behandelingstraject. Behandeling/begeleiding binnen een voorwaardelijk kader wordt daarom beschouwd als een niet haalbaar juridisch kader.Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft, gelet op de weigerachtigheid van verdachte om mee te werken aan voornoemde onderzoeken, ook acht geslagen op eerder over verdachte uitgebrachte rapportages, te weten de rapportage van het Pieter Baan Centrum, hierna PBC (T. Smits, GZ-psycholoog en C.J. Kerssens, psychiater) van 4 april 2017 en de pro Justitia rapportage van C.J.F. Kempenaar, psychiater van 15 augustus 2016, J.M. de Jonge, GZ-psycholoog van 15 juli 2016, en drs. M. Verzendaal, GZ-psycholoog van 25 augustus 2015..
In voornoemde rapportages is terug te lezen dat er sprake is bij verdachte van een ziekelijke stoornis dan wel een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Het Pieter Baan Centrum vermeldt in de rapportage dat er sprake is geweest van beperkingen in het onderzoek omdat verdachte weigerde mee te werken. Wel kan men op basis van observatiegegevens, gesprekscontacten en informatie uit het dossier formuleren dat er sprake kan zijn van verschillende stoornissen met deels overlappende symptomatologie. Rode draad in het leven van verdachte is disfunctioneren op vrijwel alle levensgebieden naast middelengebruik, en er is sprake van impulsiviteit, roekeloos en ontremd gedrag en een anti sociale levensstijl. Ook drugs- en alcoholgebruik spelen een belangrijke rol. Deze middelen kunnen impulscontrole verminderen, met agressie en impulsief gedrag tot resultaat, terwijl de impulscontrole bij verdachte mogelijk al vanuit een structurele kwetsbaarheid is verminderd. In DSM termen meldt het PBC een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne.
De dynamiek van de persoonlijkheid doet aan als narcistisch, aldus het PBC. Er zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis alhoewel het PBC de definitieve diagnose niet op betrouwbare wijze kan stellen en onderbouwen. Dat geldt evenzeer voor een ADHD diagnose, waarvoor eveneens aanwijzingen zijn. Ook sluit het PBC cognitieve schade door hoofdtraumata en/of drugsgebruik niet uit.
De Jonge en Kempenaar hebben hun onderzoek evenmin kunnen uitvoeren in verband met weigerachtigheid van verdachte destijds. De Jonge meldt sterke aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met sterke aanwijzingen voor narcistische en borderline trekken, waarnaast sprake is van middelengebruik, en mogelijk ADHD.
Aan het onderzoek door Van Verzendaal werkte verdachte gedeeltelijk mee. Rapporteur concludeert tot een ziekelijke stoornis in de zin van verslavingsproblematiek ten aanzien van harddrugs, met name cocaïne, en misbruik van cannabis en alcohol Daarnaast worden aanwijzingen genoemd voor ADHD maar is ook een verstoorde hechtingsrelatie of middelengebruik als oorzaak van impulsiviteit niet uitgesloten. Een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische en borderline trekken wordt vermeld.
TBS
De rechtbank stelt op basis van de voornoemde rapportages vast dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat dit ook zo was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
Ook wordt vastgesteld dat de bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1, Sr.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van de bewezen verklaarde feiten en het grote gevaar voor herhaling.
Vastgesteld wordt dat de strafbare feiten ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd misdrijven betreffen die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.