ECLI:NL:RBOVE:2020:3810

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
08/039774-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank Overijssel over poging tot doodslag en zware mishandeling met terbeschikkingstelling

Op 17 november 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 43-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte heeft op 31 december 2019 en 17 januari 2020 twee slachtoffers met een mes verwond, wat leidde tot ernstige letsels. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de veiligheid van anderen in het geding was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, naast terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, gezien de ernst van de feiten en het risico op herhaling. De rechtbank benadrukte dat de verdachte een gevaar vormde voor de onaantastbaarheid van het lichaam van anderen, en dat de aard van de feiten een langdurige behandeling vereiste. De verdachte had eerder vergelijkbare feiten gepleegd en toonde geen bereidheid om mee te werken aan onderzoeken naar zijn persoon, wat de noodzaak voor een klinische behandeling onderstreepte. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding aan de benadeelde partijen vastgesteld, waarbij de immateriële schade werd gematigd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/039774-20 (P)
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven en verblijvende in de PI Arnhem aan de Ir. Molsweg 5, 6834 AA Arnhem,

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.W. Schouten en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. H.A.F.C. Tack, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:heeft geprobeerd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 3: een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 31 december 2019 te Zwolle,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] ,
opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer 1] met een (hak-/kap)mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp (met (veel) kracht) meerdere malen, althans eenmaal, in zijn
arm/elleboog en/of knie en/of nek en/of kuit heeft gestoken en/of
gehakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2019 te Zwolle,
aan [slachtoffer 1] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel (te weten (diepe) steek- en/of snijwonden in de
arm/elleboog en/of knie en/of nek en/of kuit en/of oor en/of een
(zogenaamde) open botbreuk aan de elleboog) heeft toegebracht door
met een (hak-/kap)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (met
(veel) kracht) meerdere malen, althans eenmaal, in de arm/elleboog
en/of knie en/of nek en/of kuit en/of oor van die [slachtoffer 1] te steken
en/of te hakken en/of te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2019 te Zwolle,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer 1] met een (hak-/kap)mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp (met (veel) kracht) meerdere malen, althans eenmaal, in zijn
arm/elleboog en/of knie en/of nek en/of kuit en/of oor heeft gestoken
en/of gehakt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 17 januari 2020 te Zwolle,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2] ,
opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (met
(veel) kracht) meerdere malen, althans eenmaal, in zijn arm(en) en/of
pols en/of hamstring heeft gestoken en/of gehakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 januari 2020 te Zwolle,
aan [slachtoffer 2] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel (te weten (diepe) steek- en/of snijwonden in de
arm(en) en/of pols en/of hamstring) heeft toegebracht door met een
mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (met (veel) kracht)
meerdere malen, althans eenmaal, in de arm(en) en/of de pols en/of de
hamstring van die [slachtoffer 2] te steken en/of te hakken en/of te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 januari 2020 te Zwolle,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2]
,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (met
(veel) kracht) meerdere malen, althans eenmaal, in zijn arm(en) en/of
pols en/of hamstring heeft gestoken en/of gehakt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 1 februari 2020 te Zwolle,
een wapen van categorie II, onder 1, te weten een pistool van het merk
FNH Pistole, type model 27, kaliber 7.65”, zijnde een vuurwapen,
voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft om vrijspraak verzocht van alle feiten.
Met betrekking tot feit 1 heeft zij het volgende aangevoerd. Er is onvoldoende – betrouwbaar – wettig en overtuigend bewijs. Aangever [slachtoffer 1] heeft pas in een laat stadium aangifte gedaan. Hij heeft bovendien tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de dreiging die van verdachte uitging. Verder steunbewijs voor de verklaring van aangever ontbreekt.
Met betrekking tot feit 2 heeft zij het volgende aangevoerd. Alleen aangever [slachtoffer 2] verklaart dat verdachte hem heeft gestoken. Verdachte ontkent en ook getuige [slachtoffer 1] spreekt niet over steken. Uit het letselrapport blijkt niet van steekwonden, nu de diepte van de verwondingen niet groter is dan de lengte.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat onduidelijk is welke steekbewegingen zijn gemaakt en onbekend is of het scherpe voorwerp geschikt was om dodelijk of zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken. Er is geen sprake van zwaar lichamelijk letsel, nu de wonden zijn gehecht en hersteld.
Met betrekking tot feit 3 heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte geen volledig pistool voorhanden heeft gehad, maar slechts onderdelen daarvan.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 31 januari 2019 bevonden aangever [slachtoffer 1] , hierna [slachtoffer 1] , en verdachte zich in de woning van [slachtoffer 1] aan de [adres 1] te Zwolle. Verdachte kwam naar aangever toe en begon met een hakmes op hem in te hakken. Verdachte heeft aangever geraakt in zijn arm, knie, oor, nek en kuit. Verdachte heeft vervolgens de verwondingen van aangever verbonden en 112 gebeld. [slachtoffer 1] heeft als gevolg van zijn verwondingen veel bloed verloren.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het dossier bevat verklaringen van verschillende getuigen die verklaren dat verdachte vanuit het niets agressief kan worden. Verder volgt uit het dossier dat [slachtoffer 1] afhankelijk was van verdachte. Verdachte leverde [slachtoffer 1] zorg en verdovende middelen, waarbij [slachtoffer 1] als verslaafd daar aan kan gelden. In dat licht is het aannemelijk dat [slachtoffer 1] in eerste instantie geen aangifte durfde te doen tegen verdachte. Zijn aangifte wordt ondersteund door het forensische onderzoek naar het bloedsporenbeeld, dat de lezing van verdachte over een overval ontkracht, en het aantreffen van zowel [slachtoffer 1] als verdachtes DNA op een hakbijl in de keuken. De rechtbank acht de aangifte daarom betrouwbaar en gaat daarvan uit.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een poging tot doodslag. Zowel [slachtoffer 1] als verdachte hebben verklaard dat het bloed uit de verwondingen van [slachtoffer 1] spoot. Ook de letselrapportage spreekt over fors bloedverlies. Verdachte heeft volgens [slachtoffer 1] op hem ingehakt met een hakmes. De rechtbank is van oordeel dat door op deze manier op vitale lichaamsdelen in te hakken, waarbij fors bloedverlies ontstaat, er een aanmerkelijke kans is dat het slachtoffer komt te overlijden. Deze handelswijze is ook naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Feit 2
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 17 januari 2020 bevond verdachte zich wederom met [slachtoffer 1] in diens woning aan de [adres 1] te Zwolle. Verdachte werd gebeld door aangever [slachtoffer 2] , hierna [slachtoffer 2] , die hem een scooter te koop aanbood. [slachtoffer 2] is bij verdachte langsgekomen en is in de woning aan de [adres 1] gebleven terwijl verdachte een testrit maakte met de scooter. Toen verdachte terugkwam in de woning, heeft hij [slachtoffer 2] meerdere malen met een mes gestoken. [slachtoffer 2] heeft zich verweerd en is weggevlucht naar de galerij, waar hij over de reling naar beneden is gesprongen. Hij werd flink bloedend door politieagenten gevonden op de [adres 2] . De agenten hebben zijn bloedspoor gevolgd tot aan de woning aan de [adres 1] .
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen is. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 2 subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft [slachtoffer 2] meerdere steekwonden over het hele lichaam toegebracht. Als gevolg daarvan heeft [slachtoffer 2] veel bloed verloren en was medisch ingrijpen urgent. De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte aan aangever toegebrachte letsel, te weten diverse steekverwondingen, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Feit 3
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 1 februari 2020 zijn in de opslagruimte van verdachte aan de [adres 3] in Zwolle onderdelen van een vuurwapen gevonden, namelijk een kastgroep, een sledegroep en twee patroonmagazijnen van het kaliber 7.65 mm.
De rechtbank verwerpt het verweer dat verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit, omdat slechts onderdelen van een vuurwapen zijn aangetroffen. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (WWM) zijn de bepalingen in de WWM betreffende wapens mede van toepassing op de essentiële onderdelen van wapens. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, met die kastgroep, sledegroep en twee patroonmagazijnen, een vuurwapen in de zin van de WWM voorhanden heeft gehad.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsvrouw heeft ter zitting een voorwaardelijk verzoek gedaan om [naam 1] en [naam 2] als getuigen te horen. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat het horen van deze getuigen niet noodzakelijk is voor de beantwoording van de vragen ex artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 december 2019 te Zwolle,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] ,
opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer 1] met een hakmes,
(met (veel) kracht) meerdere malen, in zijn
arm en knie en nek en heeft gestoken en/of
gehakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 17 januari 2020 te Zwolle,
aan [slachtoffer 2] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel (te weten (diepe) steek- en/of snijwonden in de
arm en pols en hamstring) heeft toegebracht door met een
mes, (met (veel) kracht)
meerdere malen, in de arm en de pols en de
hamstring van die [slachtoffer 2] te steken en/of te hakken en/of te snijden;
3.
hij op 1 februari 2020 te Zwolle,
een wapen van categorie II, onder 1, te weten een pistool van het merk
FNH Pistole, type model 27, kaliber 7.65”, zijnde een vuurwapen,
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: poging tot doodslag
feit 2 subsidiair
het misdrijf: zware mishandeling
feit 3
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en daarnaast aan verdachte op te leggen terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen terbeschikkingstelling aan verdachte op te leggen. Verdachte heeft steeds geweigerd mee te werken aan onderzoeken naar zijn persoon. Er is ten aanzien van verdachte nooit een exacte diagnose gesteld. Er is dus geen informatie over de invloed van een eventuele stoornis op zijn handelen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De verdachte heeft tweemaal met een mes op iemand ingestoken. Hij heeft beide slachtoffers meerdere malen gestoken en hen fors letsel toegebracht. Dit moet zeer beangstigend zijn geweest voor de slachtoffers. In beide gevallen is niet duidelijk wat de aanleiding was en lijkt het erop dat verdachte zich vanuit het niets op de slachtoffers heeft gestort. Dat is zorgelijk.
Daarnaast heeft hij onderdelen van een vuurwapen voorhanden gehad.
De rechtbank constateert dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 augustus 2020 eerder is veroordeeld voor een vergelijkbaar strafbaar feit.
Wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de volgende over verdachte opgemaakte rapportages.
Mevrouw L. Verheij heeft op 14 april 2020 een reclasseringsadvies opgemaakt betreffende verdachte.
Verdachte heeft niet willen meewerken aan een gesprek met de reclassering. Op basis van dossierinformatie en het referentencontact met mevrouw Van Toorn, psycholoog, wordt geconstateerd dat er sprake is van ernstige instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. Uit het onderzoek dat de Pro Justitia rapporteurs gedeeltelijk hebben kunnen uitvoeren is gebleken dat er bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met psychopathische kenmerken. De reclassering houdt sterk rekening met de mogelijkheid dat in onderhavige zaak zijn excessieve, gewelddadige delictgedrag voortkomt uit deze
persoonlijkheidsstoornis. Zolang hier geen passende interventies op worden uitgezet, zal het risico op recidive onverminderd hoog blijven.
Mevrouw drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, en dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater, hebben een rapportage betreffende verdachte opgemaakt gedateerd 4 mei 2020.
Verdachte heeft grotendeels geweigerd aan het onderzoek mee te werken. Enerzijds lijkt dit ingegeven te worden door zijn problematiek: verdachte toont zich gekrenkt nadat zijn verzoek tot schorsing van de preventieve hechtenis niet gehonoreerd wordt en weigert zijn verdere medewerking uit vergelding. Anderzijds is zijn weigering ook onderdeel van een al zeer lang bestaand patroon en lijkt dit mede ingegeven te worden door zijn procespositie.
Er is een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met psychopathische kenmerken (mogelijk van psychopathie) en afhankelijkheid van cocaïne. Deze stoornis was er ook ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. Het is aannemelijk dat deze stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed heeft.
Verdachte heeft de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten ontkend. Hierdoor is de relatie tussen denken, voelen en handelen in aanloop tot en ten tijde van het ten laste gelegde niet duidelijk geworden.
Op theoretische basis wordt verondersteld dat, indien en voor zover het ten laste gelegde bewezen geacht zou worden, een verband wel aannemelijk is: het functioneren van betrokkene wordt op alle levensgebieden immers bepaald door zijn problematiek, dus dit zal waarschijnlijk ook wel zo geweest zijn ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Door de ontkennende houding van betrokkene is het echter onduidelijk gebleven of er sprake is geweest van de functionele inzet van geweld, of dat de agressie meer impulsief tot stand is gekomen als gevolg van verhoogde krenkbaarheid, verlaagde frustratietolerantie en gripverlies na overmatig cocaïnegebruik.
De kans op recidive kan niet ingeschat worden. De kans op toekomstige geweldsescalaties in zijn algemeenheid wordt met behulp van een gestandaardiseerde risicotaxatie ingeschat als hoog zowel op de korte- als op de lange termijn, waarbij de kans op letselschade niet kan worden uitgesloten.
Er worden geen beschermende factoren in de persoonlijkheid geconstateerd. Het ontbreken van een woning, het niet hebben van werk en het gebrek aan dagelijkse structuur kunnen algemene risicovolle contextuele factoren zijn. Dit geldt ook voor de contacten in het
criminele milieu.
Antisociale/psychopathische persoonlijkheidsproblematiek is moeilijk behandelbaar, maar de wijze waarop deze tot uiting komt en de heftigheid die daarmee gepaard gaat is wel behandelbaar. Daartoe behoeft verdachte een langdurige klinische opname in een gespecialiseerde omgeving met een hoog beveiligingsniveau. Alleen door een langer durend klinisch verblijf kan nieuw gedrag ‘ingesleten’ worden.
Daarna heeft betrokkene een langdurig resocialisatietraject nodig met strikte mogelijkheden tot controle en eventueel heropname zodat hij gemotiveerd blijft om zich in te zetten tot een gedragsverandering en zich niet zal kunnen onttrekken aan toezicht en controle.
De psycholoog adviseert het volgende. Tot nu toe heeft niets het tij kunnen keren. Verdachte heeft in de afgelopen 24 jaar een ononderbroken en zeer persistent gedragspatroon laten zien. Alle voorwaardelijke interventies gericht op een gedragsverandering, zowel in justitiële zin als via de reguliere zorg, zijn mislukt omdat verdachte zich onttrekt aan toezicht, zijn eigen gang gaat en zich niet conformeert. Hij vervalt iedere keer weer in ernstig gewelddadig gedrag. De haalbaarheid van een behandeling binnen een voorwaardelijk kader wordt daarom nihil geacht. Behandeling van gedragsproblemen is echter geboden om de hoge kans op toekomstig geweld terug te dringen. De combinatie van ernst van de problematiek, hoge kans op toekomstige geweldsescalaties, ontbrekend inzicht en onvermogen/onwil om zich te houden aan voorwaarden en de noodzaak aan behandeling om de kans op geweldsescalaties terug te dringen maakt dat een behandeling binnen het juridisch kader van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is aangewezen.
De psychiater onthoudt zich van advies, omdat verdachte niet mee heeft willen werken aan het onderzoek. Hij merkt wel op dat uit het dossier naar voren komt dat er bij verdachte sprake is van forse psychiatrische problematiek. Zowel op basis van de risicotaxatie als uit de levensloop tot nu toe blijkt dat behandeling daarvan aangewezen is om toekomstige geweldsincidenten te voorkomen. Uit de voorgeschiedenis blijkt dat er in het verleden vele pogingen zijn gedaan om betrokkene binnen een voorwaardelijk kader te behandelen of begeleiden, maar dat dit nooit geresulteerd heeft in een succesvol begeleidings- of behandelingstraject. Behandeling/begeleiding binnen een voorwaardelijk kader wordt daarom beschouwd als een niet haalbaar juridisch kader.Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft, gelet op de weigerachtigheid van verdachte om mee te werken aan voornoemde onderzoeken, ook acht geslagen op eerder over verdachte uitgebrachte rapportages, te weten de rapportage van het Pieter Baan Centrum, hierna PBC (T. Smits, GZ-psycholoog en C.J. Kerssens, psychiater) van 4 april 2017 en de pro Justitia rapportage van C.J.F. Kempenaar, psychiater van 15 augustus 2016, J.M. de Jonge, GZ-psycholoog van 15 juli 2016, en drs. M. Verzendaal, GZ-psycholoog van 25 augustus 2015..
In voornoemde rapportages is terug te lezen dat er sprake is bij verdachte van een ziekelijke stoornis dan wel een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Het Pieter Baan Centrum vermeldt in de rapportage dat er sprake is geweest van beperkingen in het onderzoek omdat verdachte weigerde mee te werken. Wel kan men op basis van observatiegegevens, gesprekscontacten en informatie uit het dossier formuleren dat er sprake kan zijn van verschillende stoornissen met deels overlappende symptomatologie. Rode draad in het leven van verdachte is disfunctioneren op vrijwel alle levensgebieden naast middelengebruik, en er is sprake van impulsiviteit, roekeloos en ontremd gedrag en een anti sociale levensstijl. Ook drugs- en alcoholgebruik spelen een belangrijke rol. Deze middelen kunnen impulscontrole verminderen, met agressie en impulsief gedrag tot resultaat, terwijl de impulscontrole bij verdachte mogelijk al vanuit een structurele kwetsbaarheid is verminderd. In DSM termen meldt het PBC een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne.
De dynamiek van de persoonlijkheid doet aan als narcistisch, aldus het PBC. Er zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis alhoewel het PBC de definitieve diagnose niet op betrouwbare wijze kan stellen en onderbouwen. Dat geldt evenzeer voor een ADHD diagnose, waarvoor eveneens aanwijzingen zijn. Ook sluit het PBC cognitieve schade door hoofdtraumata en/of drugsgebruik niet uit.
De Jonge en Kempenaar hebben hun onderzoek evenmin kunnen uitvoeren in verband met weigerachtigheid van verdachte destijds. De Jonge meldt sterke aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met sterke aanwijzingen voor narcistische en borderline trekken, waarnaast sprake is van middelengebruik, en mogelijk ADHD.
Aan het onderzoek door Van Verzendaal werkte verdachte gedeeltelijk mee. Rapporteur concludeert tot een ziekelijke stoornis in de zin van verslavingsproblematiek ten aanzien van harddrugs, met name cocaïne, en misbruik van cannabis en alcohol Daarnaast worden aanwijzingen genoemd voor ADHD maar is ook een verstoorde hechtingsrelatie of middelengebruik als oorzaak van impulsiviteit niet uitgesloten. Een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische en borderline trekken wordt vermeld.
TBS
De rechtbank stelt op basis van de voornoemde rapportages vast dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat dit ook zo was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
Ook wordt vastgesteld dat de bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1, Sr.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van de bewezen verklaarde feiten en het grote gevaar voor herhaling.
Vastgesteld wordt dat de strafbare feiten ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd misdrijven betreffen die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 12.710,00 [twaalfduizend zevenhonderdtien euro], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende post:
- ziekenhuisdaggeldvergoeding.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 12.500,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, met dien verstande dat de vergoeding voor immateriële schade wordt gematigd tot een bedrag van € 7.500,00, nu het letsel van de benadeelde partij niet levensbedreigend is geweest.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, in het licht van haar pleidooi tot vrijspraak, verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Subsidiair heeft zij verzocht de materiële schade te matigen, omdat de benadeelde niet zeven, maar vier dagen in het ziekenhuis heeft gelegen. Daarnaast heeft zij verzocht de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair flink te matigen. Uit het letselrapport volgt dat de benadeelde partij zich niet heeft gehouden aan de adviezen van de medisch specialisten en dat daardoor sprake is van een gestoord herstel van de functie van de elleboog en duim. Ook zou hij tegen advies in het gips verwijderd hebben. Het vormt een onevenredige belasting van het strafgeding om te onderzoek wat het initiële letsel was en welk letsel de benadeelde partij zelf veroorzaakt heeft.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd. De verdediging heeft de hoogte van de materiële schade gemotiveerd betwist, terwijl de benadeelde partij zijn stelling dat hij zeven dagen in het ziekenhuis heeft gelegen, niet heeft onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 120,00 aan materiële schade en € 12.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36f, 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair,het misdrijf: poging tot doodslag;
feit 2 subsidiair,het misdrijf: zware mishandeling;
feit 3,het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van 4
(vier) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
- beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1): van een bedrag van € 12.620,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 12.620,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 98 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 90,00 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door A. van Holten, voorzitter, C.A. Peterzon en B. Rademacher, rechters, in tegenwoordigheid van E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2020.
Buiten staat
Mr. B. Rademacher is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer Rome/ON1R019143 en Bestek/ON1R020008. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
1.
Een proces-verbaal van bevindingen van 31 december 2019 van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op pagina 30 en verder, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als relaas van verbalisanten:
Op 31 december 2019 kwamen wij bij de [adres 1] te Zwolle. Wij zagen dat [verdachte] in op de galerij voor perceel [adres 1] stond. [verdachte] gaf aan dat hij zijn vriend in de woning had aangetroffen. Deze was hevig bloedend aangetroffen. Ik trof in de woonkamer een flink bloedende man aan. Ik herkende de man als [slachtoffer 1] .
2.
Het proces-verbaal van aangifte van 21 januari 2020 op pagina 38 en verder, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :
Ik woon aan de [adres 1] te Zwolle. Op 31 december 2019 kwam ik ’s ochtends uit mijn slaapkamer en toen kwam [verdachte] , ik weet nu dat hij [verdachte] heet, met een kapmes. Hij heeft in mijn arm gehakt en in mijn knie. Hij pakte op een gegeven moment mijn oor beet en die sneed hij er bijna af. Mijn knie is naar de klote, in mijn nek ben ik gesneden en mijn pols is gebroken. In mijn arm zit een plaat, ik heb een open botbreuk, ik ben in mijn kuit gestoken. Het bloed spoot uit mij. [verdachte] heeft daarna de slagaderlijke bloeding afgebonden.
Na het incident is [verdachte] elke dag langs geweest in het ziekenhuis. Hij kwam elke dag kijken hoe het met mij was en vertelde dat ik mijn bek moest houden.
3.
Een geschrift, te weten een letselrapportage van GGD IJsselland van 20 juli 2019 op pagina 49 en verder, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Betreft: [slachtoffer 1]
Letselbeschrijving
Hoofd/hals: er zijn twee oppervlakkige verwondingen op het (behaarde) achterhoofd
Armen: uitgebreide snijwond 3 cm onder de elleboog aan de pinkzijde van de onderarm. Dwars verlopende botbreuk ellepijp onder elleboog. Diepe steekwond in de duimmuis.
Benen: open bloedende snijwond op de knie. Snijwond van ca 3 cm grootte rechter kuit tot op het spierkapsel.
Er is sprake van fors bloedverlies vanuit de genoemde huidwonden.
4.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 3 november 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U bespreekt met mij feit 1 op de tenlastelegging. Ik zag [slachtoffer 1] in een plas bloed. Ik zag het bloed spuiten uit verschillende stukken.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2020 van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op pagina 66 en verder, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als relaas van verbalisanten:
Op 31 december 2019 kwamen wij aan op de locatie [adres 1] te Zwolle. Wij zagen een sleepspoor in bloed vanaf de deurmat tot in de woonkamer. In de wasmachine zat kleding die pas gewassen was. In de wasbak zagen wij een slagershakbijltje liggen. Wij zagen bloedspatten in de wasbak. Wij zagen dat deze hakbijl aan de rechterzijde was schoongemaakt. De linkerzijde van de hakbijl was eveneens schoongemaakt. Er waren echter nog lichte bloedsporen op het heft zichtbaar en een opgedroogde bloedspat op het metaal. De hakbijl werd veilig gesteld en gewaarmerkt met SIN AAJK2669NL. Bij de bank waren het sleepspoor en de bloedsporen te zijn. In de bloedsporen voor de bank zagen wij vegen, fragmenten van schoenafdrukken, afdrukken van haren, vegen van vermoedelijk vingers en bloedspetters van uitgeademd bloed. Het slachtoffer heeft vermoedelijk eerst op de grond gelegen voor de bank. De sleepsporen vanaf de hal naar de bank pasten niet bij de sporen voor de bank. Wij kregen het vermoeden dat dit sleepspoor opzettelijk was aangebracht. Zowel [slachtoffer 1] als [verdachte] hadden bij de recherche verklaard dat [slachtoffer 1] was overvallen in zijn woning. [slachtoffer 1] zou de voordeur hebben geopend waarna deze met grote kracht zou zijn open geduwd. En [slachtoffer 1] direct op zijn hoofd geslagen zou zijn waarna hij bewusteloos raakte. Er werd gesuggereerd dat hij daarna naar de bank in de woonkamer gesleept zou zijn, waarbij hij verder mishandeld zou zijn c.q. geslagen met een groot machete mes. Ook het sporenbeeld bij de voordeur klopte niet. Als [slachtoffer 1] namelijk in de hal neergeslagen zou zijn, zou dat bij de voordeur een ander sporenbeeld hebben gegeven.
6.
Een proces-verbaal van bevindingen van 31 december 2019 van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] op pagina 236 en verder, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als relaas van verbalisanten:
Forensisch onderzoek naar onderstaande sporendrager
Goednummer: PL0600-2019583380-216915
SIN: AAJK2669NL
Object: Handgereedschap (bijl)
Ik heb met behulp van de tetrabase-test de aanwezigheid van bloed in twee sporen aangetoond, namelijk op de linkerzijde van het lemmet.
Veiliggestelde sporen
Spoornummer: PL0600-2019583380-164757
SIN: AANU6212NL
Relatie met SIN: AAJK2669NL
Spoortype: biologisch
Spooromschrijving: epitheel
Plaats veiligstellen: gehele heft
7. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2020.03.31.090 (aanvraag 003) van 30 juni 2020, op pagina 233 en verder, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AANU6212NL#01 een bemonstering (gehele heft, AAJK2669NL)
In tabel 1 staan de DNA-profielen die zijn vergeleken met de DNA-profielen van de bemonsteringen.
In tabel 2 staat vermeld van wie het DNA op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn.
Bewijskracht ten aanzien van [slachtoffer 1]
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van betrokkene [slachtoffer 1] en twee
willekeurige onbekende personen.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van drie willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AANU6212NL#01 is meer dan 1 miljard keer
waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Bewijskracht ten aanzien van [verdachte]
Hypothese 3: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en twee
willekeurige onbekende personen.
Hypothese 4: De bemonstering bevat DNA van drie willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AANU6212NL#01 is meer dan 1 miljard keer
waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar is, dan wanneer hypothese 4 waar is.
8.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van 24 februari 2020 op pagina 351 en verder, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige [getuige] :
Ik ken [verdachte] . In de zomer escaleerde het ineens om niets. [verdachte] kwam uit het niets op mij af, alsof hij paranoia was. Hij sloeg mij toen zeker twee keer gehoekt tegen mijn gezicht. De tweede keer was in augustus. Hij werd toen in een keer weer heel agressief. Hij begon gelijk op mij in te slaan.
Feit 2
1.
Een proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2020 van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] op pagina 274 en verder, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als relaas van verbalisanten:
Op 17 januari 2020 kwamen wij bij de [adres 2] te Zwolle. Ik zag het slachtoffer staan in het portiek van de flat van de [adres 2] . Ik zag dat hij bloedde aan één van zijn armen. Ik zag dat er in de portiek een forse hoeveelheid bloed lag. Ik hoorde dat het slachtoffer op gaf te zijn: [slachtoffer 2] . Ook hoorde ik dat het slachtoffer verklaarde dat hij bij een pand met huisnummer [adres 1] weg kwam. Hierop hebben wij het bloedspoor vanaf het portiek teruggelopen. Ik zag dat het bloedspoor liep in de richting van de [adres 4] . Op het trottoir van de [adres 4] troffen wij verse bloedsporen aan. Wij volgden het spoor naar een doorgang naar de achterzijde van de flat aan de [adres 1] . Aan de achterzijde troffen wij ter hoogte van pandnummer [nummer 1] op de begane grond een vers bloedspoor aan. Wij zagen dat de bloedspetters schuin naar beneden uitgespat waren. Na pandnummer [nummer 1] hebben wij geen andere bloedsporen meer aangetroffen. Op de eerste verdieping troffen wij tussen pandnummer [nummer 2] en [adres 1] op de reling een vers bloedspoor aan. Op de grond voor pandnummer [adres 1] zagen wij bloedsporen. Verder op deze galerij troffen wij geen sporen meer aan. Het is mij bekend dat [verdachte] op de [adres 1] verblijft.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van 7 februari 2020 op pagina 279 en verder, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van aangever [slachtoffer 2] :
Op 17 januari 2020 was ik aan de [adres 1] in Zwolle. Rond 21.30 kwam [verdachte] binnen. De deur van de woonkamer vloog open. Ik zag [verdachte] binnenstormen en zag dat hij een mes in zijn handen had. Ik zag dat hij direct op mij in ging steken terwijl ik zat. Hij stak snel en gericht richting mijn hoofd en lichaam. Ik wilde afweren met mijn linker hand en voelde dat ik daar gestoken werd. Die kerel bleef maar op mij insteken. Ik ben ook een paar keer geraakt. [verdachte] stak mij nog onder in mijn linker hamstring. Ik ben weggerend en kwam op de galerij terecht. Ik zag dat [verdachte] achter mij aan kwam. Ik ben toen over de reling gesprongen. Ik ben toen richting de [adres 2] gegaan. Ik voelde het bloed overal stromen.
3.
Een geschrift, te weten een forensisch geneeskundige letselbeschrijving van 18 januari 2020 op pagina 286 en verder, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Betrokkene: [slachtoffer 2]
Letselbeschrijving
Armen: De linker arm laat een letsel zien ongeveer 10 cm vanaf de pols een de binnenzijde/zijkant (kant van de pink ) van de onderarm. Het letsel is een "winkelhaak letsel", driehoekige van vorm. De huid is losgekomen van de ondergrond. De punt wijst naar de pols en de beide zijden zijn 4 cm lang. Aan de buiten zijde (aan de pink kant), is de wond scherp begrenst, aan de binnenzijde van de wond is de wond rand wat onregelmatiger van vorm. Het onderhuids weefsel(vet) is zichtbaar.
Benen: Aan het linker bovenbeen is een streepvormig letsel zichtbaar rood van kleur. De lengte is 7 cm en het ligt ongeveer 3-4 cm van de knie holte aan de buiten/achter zijde van het boven been. Hij verloopt schuin ten opzichte van de lengte richting van het been. De meest naar de knie liggende punt van dit streepvormige letsel ligt aan de binnenzijde van het been. De huid is oppervlakkig geopend met scherpe snijvlakken".
Een huiddoorklieving kan zowel snijdend als stekend ontstaan door scherprandige of puntige voorwerpen. Bij een snijwond is de lengte groter dan de wonddiepte en zijn de wondranden scherp zonder kneuzing of schaving. Bij een steekwond is de diepte groter dan de lengte.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van 21 januari 2020 op pagina 342 en verder, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige [slachtoffer 1] :
Op 17 januari 2020 werd [verdachte] (ik weet dat hij [verdachte] heet) gebeld of hij interesse had in een scooter. [verdachte] was toen bij mij thuis in mijn woning aan de [adres 1] in Zwolle. Er kwam toen een jongen, ik ken hem niet. [verdachte] ging toen een testrit maken op de scooter van die jongen. Toen [verdachte] terug kwam van het overschrijven is hij direct op die jongen in gaan hakken.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van 24 februari 2020 op pagina 351 en verder, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige [getuige] :
Ik ken [verdachte] . In de zomer escaleerde het ineens om niets. [verdachte] kwam uit het niets op mij af, alsof hij paranoia was. Hij sloeg mij toen zeker twee keer gehoekt tegen mijn gezicht. De tweede keer was in augustus. Hij werd toen in een keer weer heel agressief. Hij begon gelijk op mij in te slaan.
Feit 3
1.
Een proces-verbaal van bevindingen van 2 februari 2020 van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] op pagina 380 en verder, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als relaas van verbalisanten:
Wij hebben een onderzoek ingesteld naar een opslagbedrijf aan de [adres 3] (de rechtbank begrijpt: te Zwolle). Wij troffen hier het bedrijf [bedrijfsnaam] opslag. [bedrijfsnaam] opslag verklaarde ons dat [verdachte] box [boxnummer] huurde. Wij hebben box [boxnummer] doorzocht. Hierbij troffen wij in de lade van een rieten kastje dat in de box stond een in een doek gewikkeld vuurwapen aan. Wij zagen dat het wapen in hoofdgroepen uit elkaar lag en het opschrift: ‘FNH pistole model 27, caliber 7.65’ op de slede had staan.
2.
Een kennisgeving van inbeslagneming van 2 februari van verbalisant [verbalisant 10] op pagina 199, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming
Plaats: [adres 3] in Zwolle
Datum: 1 februari 2020
Beslagene
Naam: [verdachte]
Volgnummer 1
Goednummer: PL0600-2020050234-2189158
Object: vuurwapen
Bijzonderheden: Fnh pistole model 27 kal. 7.65
3.
Een proces-verbaal onderzoek wapen van 25 februari 2020 van verbalisant [verbalisant 11] op pagina 200 en verder, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als relaas van verbalisant:
Wapenomschrijving
Goednummer: PL0600-2020050234-2189158
Object: vuurwapen (pistool)
Merk/type: Cz Model 27
Kaliber: 7.65 mm
De inbeslaggenomen voorwerpen zijn essentiële onderdelen van een vuurwapen te weten:
- een kastgroep
- een sledegroep
- 2 patroonmagazijnen kaliber 7.65 mm
De onderdelen zijn afkomstig van een pistool van het merk Ceska Zbrojovka, model 27 in het kaliber 7.65 mm, zijnde een pistool bestemd om projectielen door een loop af te schieten.
De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige
ontploffing of een andere scheikundige reactie.
Derhalve zijn deze essentiële onderdelen van een pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
4.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 3 november 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik [verdachte] genoemd wordt.
U houdt mij voor dat er een wapen is gevonden in een opslagruimte van mij. Dat waren onderdelen. Het ging om het geraamte van een pistool en een slede.