ECLI:NL:RBOVE:2020:3796

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
ak_20_2102
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke sluiting van coffeeshop wegens overschrijding van handelsvoorraad softdrugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 16 november 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers, die de burgemeester van Steenwijkerland als verweerder hebben. De burgemeester had op 29 oktober 2020 besloten om de coffeeshop van verzoekers, [bedrijfsnaam 2], voor een maand te sluiten vanwege een overschrijding van de toegestane handelsvoorraad softdrugs. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft eerder, op 30 oktober 2020, het bestreden besluit geschorst tot de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 10 november 2020 is het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekers een spoedeisend belang hebben, omdat de sluiting hun bedrijfsvoering raakt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat op 7 oktober 2020 bij een controle door de politie in de coffeeshop meer dan 500 gram softdrugs is aangetroffen, wat in strijd is met de voorwaarden van de gedoogverklaring die aan de coffeeshop is verleend. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester op basis van het Coffeeshopbeleid de sluitingsmaatregel terecht heeft opgelegd.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de gevolgen van de sluiting voor verzoekers niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen van het Coffeeshopbeleid. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de vaststelling dat de handelsvoorraad is overschreden en heeft geoordeeld dat het handhavend optreden van de burgemeester niet onredelijk is. De uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2102
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[bedrijfsnaam 1] h.o.d.n. [bedrijfsnaam 2] en [verzoekster], gevestigd/wonende te [plaats 1] respectievelijk [plaats 2] , verzoekers,
gemachtigde: mr. J.T.E. Vis,
en

de burgemeester van Steenwijkerland, verweerder,

gemachtigden: G. Holtjer en N. Vasiljevic.

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers verplicht om coffeeshop [bedrijfsnaam 2] (hierna te noemen: de coffeeshop) voor een periode van één maand, namelijk van 1 november 2020 tot 1 december 2020 te sluiten.
Tegen het bestreden besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Ook hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 30 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel het bestreden besluit geschorst tot de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 10 november 2020 ter zitting behandeld. Namens verzoekers is verschenen [verzoekster] (hierna: [naam] ), bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter overweegt ter verduidelijking allereerst dat met de ordemaatregel uitsluitend de ingangsdatum van de opgelegde sluiting van een maand is opgeschort. De ordemaatregel heeft dus geen invloed op de duur van de in het bestreden besluit opgelegde sluiting.
3.1.
Bij besluit van 7 februari 2020 heeft verweerder op basis van het ‘Coffeeshopbeleid gemeente Steenwijkerland’ (hierna: het Coffeeshopbeleid) aan [bedrijfsnaam 1] een gedoogverklaring verleend voor de verkoop van softdrugs, als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet, vanuit de inrichting aan de [adres 1] in [plaats 1] . De coffeeshop is gevestigd op de begane grond van dit pand.
De gedoogverklaring van 7 februari 2020 is geldig tot 8 februari 2024 en daarin is aangekondigd dat de gedoogbeschikking voor de coffeeshop aan de [adres 2] in [plaats 1] zal worden ingetrokken.
3.2.
Verder is in de gedoogverklaring van 7 februari 2020 bepaald dat deze betrekking heeft op de met coffeeshop aangeduide onderdelen van de opstal aan de [adres 1] in [plaats 1] , zoals weergegeven op de situatietekening bij die beschikking, die daarvan deel uitmaakt. Aan de gedoogverklaring is onder meer de voorwaarde verbonden dat in de inrichting een maximale handelsvoorraad van niet meer dan 500 gram softdrugs aanwezig mag zijn. Daarbij is aangegeven dat overtreding van deze voorwaarde een overtreding uit de categorie ‘gemiddeld’, als bedoeld in de handhavingsmatrix in het Coffeeshopbeleid, is.
3.3.
Per brief van 7 september 2020 heeft verweerder aan [naam] een formele waarschuwing gegeven wegens het overtreden van de voorwaarde dat in de inrichting niet meer dan 500 gram handelsvoorraad softdrugs aanwezig mag zijn. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de politie op 20 mei 2020 heeft geconstateerd dat in de coffeeshop ruimschoots meer dan 500 gram aan handelsvoorraad hennep, hasj en hennepgruis aanwezig was.
3.4.
Op 7 oktober 2020 heeft de politie opnieuw een controle uitgevoerd met betrekking tot de coffeeshop. De bevindingen die tijdens deze controle zijn gedaan heeft de politie vastgelegd in de op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage van 9 oktober 2020.
In deze rapportage is vastgelegd dat de politie een doorzoeking heeft verricht in twee panden aan de [adres 1] en de [adres 3] . In de rapportage is gesteld dat het pand aan de [adres 3] de voormalige coffeeshoplocatie betreft. In een mutatierapport van 21 oktober 2020 heeft de desbetreffende verbalisant in antwoord op vragen van verweerder onder meer verklaard dat de drugs in het pand aan de [straatnaam] zijn gevonden in de voormalige coffeeshop op de begane grond. Ter zitting hebben partijen verklaard dat deze voormalige coffeeshop de ruimte aan de [adres 2] betreft.
In de bestuurlijke rapportage van 9 oktober 2020 is verder vastgelegd dat in het pand aan de [adres 1] zowel in de coffeeshop als in de daarboven gelegen ruimte op de eerste verdieping softdrugs zijn aangetroffen.
3.5.
Op basis van de bestuurlijke rapportage van 9 oktober 2020 heeft verweerder uiteindelijk het bestreden besluit genomen.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat alleen al de aangetroffen handelshoeveelheid softdrugs in de coffeeshop zelf een overschrijding van de toegestane handelshoeveelheid oplevert. Daarnaast is [naam] ook eigenaar van de ruimte in het pand [adres 1] boven de coffeeshop en van het pand aan de [adres 2] . Daarom hebben de in deze ruimte en dit pand aangetroffen softdrugs volgens verweerder een directe relatie met de coffeeshop en zijn die toe te rekenen aan de handelsvoorraad van de coffeeshop.
5. De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat verzoekers in dit geval een spoedeisend belang niet kan worden ontzegd, omdat het aannemelijk is dat zij door de opgelegde tijdelijke sluiting in hun bedrijfsvoering zullen worden geraakt.
6.1.
In de bestuurlijke rapportage is vastgelegd dat op de begane grond van het pand aan de [adres 1] de volgende drugs of druggerelateerde middelen zijn aangetroffen en in beslag genomen:
- 552 joints, meerdere soorten;
- 161 stuks hashish;
- 42 zakjes met hierin hennep;
- 0,739 kilogram hennep, achter de bar;
- 20 joints en 3 gripzakjes hennep;
- grinder, hennep crusher, achter de balie;
- 0,534 kilogram hennep in meerdere zakken;
- 5 bakjes hash en 77 gram hennep;
- circa 90 gram tabak.
6.2.
Verzoekers hebben in hun bezwaarschrift en verzoek om voorlopige voorziening onder meer bestreden dat op 7 oktober 2020 een overschrijding van de maximaal toegestane hoeveelheid handelsvoorraad van 500 gram is geconstateerd. Ter onderbouwing hiervan hebben zij aangevoerd dat onderscheid moet worden gemaakt tussen handelsvoorraad enerzijds en exploitatievoorraad anderzijds. Volgens verzoekers is het werken met een exploitatievoorraad, zijnde de voorraad die ligt in ruimten die zijn afgescheiden van de coffeeshop, namelijk onvermijdelijk en onontbeerlijk voor coffeeshops van enige omvang. Voor zover op de begane grond van het pand aan de [adres 1] meer dan
500 gram softdrugs is aangetroffen, behoort een deel daarvan tot de exploitatievoorraad.
Ter zitting hebben verzoekers in dit kader aangevoerd dat op 7 oktober 2020 de gebruiksruimte van de coffeeshop als gevolg van de coronamaatregelen gesloten was en daarom niet meer een bij de exploitatie betrokken ruimte was.
6.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op grond van de bestuurlijke rapportage van 9 oktober 2020 terecht op het standpunt gesteld dat op 7 oktober 2020 alleen al in de coffeeshop een handelsvoorraad softdrugs van meer 500 gram is aangetroffen. Uit de situatietekening bij de gedoogverklaring en de daarop ter zitting door verweerder gegeven toelichting blijkt dat nagenoeg de gehele begane grond van het pand aan de [adres 1] tot de coffeeshop behoort; alleen de strook geheel rechts (de steeg naast het pand) en het trappenhuis rechtsachter op de situatietekening behoren daar niet toe. Weliswaar is niet duidelijk geworden welk deel van de op 7 oktober 2020 aangetroffen softdrugs in de gebruiksruimte lag en welk deel in de verblijfsruimte, maar de voorzieningenrechter acht dit niet van belang voor de vaststelling dat op die dag meer dan 500 gram handelsvoorraad in de coffeeshop is aangetroffen. Uit de gedoogverklaring van
7 februari 2020 en de daarbij behorende situatietekening blijkt duidelijk dat zowel de verblijfsruimte als de gebruiksruimte tot de coffeeshop behoren en dat in de coffeeshop niet meer dan 500 gram aan handelsvoorraad softdrugs aanwezig mag zijn.
Dit betekent dat verweerder terecht de gehele voorraad die op 7 oktober 2020 is aangetroffen op de begane grond van het pand [adres 1] heeft aangemerkt als behorend tot de handelsvoorraad van de coffeeshop.
6.4.
Ter zitting hebben verzoekers nog aangevoerd dat uit de bestuurlijke rapportage niet blijkt of de vastgestelde hoeveelheden drugs die in de coffeeshop zijn aangetroffen netto- of brutogewichten (dus inclusief verpakking) betreffen. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat de in de coffeeshop aangetroffen hoeveelheden softdrugs de maximaal toegestane hoeveelheid van 500 gram aanzienlijk overschrijden. Gelet hierop, ziet de voorzieningenrechter in de onduidelijkheid over de vraag of dit netto- of brutogewichten zijn, geen reden om te twijfelen aan de vaststelling dat op 7 oktober 2020 alleen al in de coffeeshop zelf een handelsvoorraad softdrugs van meer dan 500 gram is aangetroffen.
6.5.
Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat de voorwaarde dat in de inrichting niet meer dan 500 gram handelsvoorraad softdrugs aanwezig mag zijn op 7 oktober 2020 is overtreden. De vraag in hoeverre de softdrugs die in de ruimte boven de coffeeshop en in de voormalige coffeeshop aan de [adres 2] zijn aangetroffen moeten worden toegerekend aan de handelsvoorraad van de coffeeshop, is daarbij niet meer relevant. De voorzieningenrechter zal daarom verder niet op deze vraag ingaan. Aan beoordeling van de vraag in hoeverre naast het hebben van een handelsvoorraad, een exploitatievoorraad toelaatbaar dient te worden geacht, komt de voorzieningenrechter om dezelfde reden niet toe.
7.1.
Daargelaten de vraag of de formele waarschuwing van 7 september 2020 een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is, stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoekers destijds daartegen in ieder geval geen bezwaar hebben gemaakt, maar daartoe door verweerder ook niet in de gelegenheid zijn gesteld. Verzoekers hebben ter zitting verklaard in de nu lopende bezwaarprocedure de waarschuwing en daaraan ten grondslag gelegde overtreding van 20 mei 2020 te (zullen) bestrijden. Verweerder zal daarop in het nog te nemen besluit op bezwaar moeten ingaan.
7.2.
De voorzieningenrechter ziet evenwel geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de gestelde overtreding op 20 mei 2020 niet heeft plaatsgevonden. In de waarschuwing van 7 september 2020 is beschreven dat en op welke wijze de politie en de gemeente tijdens een controle op 20 mei 2020 hebben geconstateerd dat in de coffeeshop meer dan 500 gram handelsvoorraad softdrugs aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft geen aanwijzingen op grond waarvan kan worden geoordeeld dat deze constatering onjuist was of op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de formele waarschuwing naar verwachting niet in stand zal blijven.
8.1.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat op
7 oktober 2020 is vastgesteld dat verzoekers de voorwaarde over de maximaal toegestane handelsvoorraad softdrugs voor de tweede keer hebben overtreden. De voorzieningenrechter is tevens van oordeel dat verweerder als gevolg hiervan, conform het Coffeeshopbeleid en de daarin opgenomen handhavingsmatrix, de bestreden sluitingsmaatregel heeft kunnen opleggen. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van het bestreden besluit voor hen onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Het Coffeeshopbeleid en de handhavingsmatrix zijn niet onredelijk en de financiële gevolgen die de tijdelijke sluiting voor verzoekers heeft, moeten worden geacht daarin te zijn meegewogen. Dat zij door de coronamaatregelen ook al financieel worden geraakt, maakt dit niet anders. De coronamaatregelen brengen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet mee dat de sluitingsmaatregel nu ‘extra’ onredelijk is of niet zou mogen worden opgelegd. Datzelfde geldt voor de stelling van verzoekers dat het aanhouden van een exploitatievoorraad de doelen dient die ook met het Coffeeshopbeleid worden nagestreefd. Op basis van het Coffeeshopbeleid is in de gedoogverklaring van 7 februari 2020 de voorwaarde opgenomen die nu heeft geleid tot het opleggen van een tijdelijke sluiting. Kennelijk zijn verzoekers van mening dat deze voorwaarde met het oog op het aanhouden van een exploitatievoorraad dient te worden herzien of aangevuld, waarmee volgens hen tevens de belangen van handhaving van de openbare orde, bescherming van het woon- en leefklimaat rondom de coffeeshop en volksgezondheid in relatie tot softdrugsgebruik worden gediend. Dan ligt het op de weg van verzoekers om hierover met verweerder in overleg te treden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan nu echter niet worden gezegd dat het handhavend optreden door verweerder op basis van deze voorwaarde en conform het door hem opgestelde beleid onredelijk is of onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
8.2.
Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in dit geval van het Coffeeshopbeleid zou moeten afwijken is evenmin gebleken.
9. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand kan blijven. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening daarom afwijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier, op
De beslissing is op de eerstvolgende donderdag na deze datum openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.