4.4Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 (Verdenking vervalsen facturen en het opzettelijk gebruik maken daarvan)
Factuur [nummer] d.d. 15-01-2015 ad € 2.420,00 van [bedrijf 1] (hierna ook [bedrijf 1] ) aan Nationale Politie/Centrale Ondernemingsraad
Bovenstaande factuur heeft als omschrijving “Kosten DB COR” en bestaat uit een bedrag van € 2.000,00 ter zake van de daarvoor in rekening gebrachte kosten en een bedrag van
€ 420,00 ter zake van in rekening gebrachte BTW.
Verdachte ontkent het ten laste gelegde. Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 januari 2020 verklaard dat deze factuur betrekking heeft op het eerste vergaderarrangement dat door haar op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] is georganiseerd.
De rechtbank stelt vast dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat deze factuur gekoppeld moet worden aan een niet-zakelijke/niet-declarabele activiteit al dan niet voor of ten behoeve van de COR van de Nationale Politie, zodat niet kan worden vastgesteld dat deze factuur vals is.
De rechtbank merkt in dit verband op dat het vermoeden/de verdenking dat deze factuur feitelijk ziet op het in rekening brengen van de kosten voor deelname aan het Benefietgala en/of de overnachtingskosten van de deelnemers in het [hotel 1] in Almere, niet met concrete bewijsmiddelen is onderbouwd
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde.
Factuur [nummer] d.d. 08-02-2015 ad € 6.050,00 van [bedrijf 1] aan Nationale Politie/Centrale Ondernemingsraad
Factuur [nummer] heeft als omschrijving “Vergaderarrangement” en bestaat uit een bedrag van € 5.000,00 ter zake van de daarvoor in rekening gebrachte kosten en een bedrag van
€ 1.050,00 ter zake van in rekening gebrachte BTW.
Factuur [nummer] is op 8 februari 2015 door verdachte per mail naar medeverdachte [medeverdachte 1] gezonden ten behoeve van betaling door de Nationale Politie.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft voornoemde factuur ter betaling doorgezonden naar [naam 2] .
Blijkens de bijlage bij het rapport ‘Overzicht facturen [bedrijf 1] ’ is factuur [nummer] vervolgens ingeboekt door de financiële administratie van de Nationale Politie, geaccordeerd, betaalbaar gesteld en is op 6 maart 2015 een bedrag van € 6.050,00 ter zake van voornoemde factuur per bank voldaan aan [bedrijf 1] .
Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 januari 2020 verklaard dat zij met goedkeuring van de Stichting [benefietgala] en op verzoek van [medeverdachte 1] (medeverdachte [medeverdachte 1] ), omdat zij bij de Nationale Politie bekend was als vaste leverancier, een factuur heeft gestuurd naar de Nationale Politie ten behoeve van betaling van de nog niet betaalde veilingitems.
Verdachte heeft voorts verklaard dat zij in eerste instantie een factuur naar [medeverdachte 1] heeft gemaild met de omschrijving “veilingitems”, maar dat zij op verzoek van [medeverdachte 1] de omschrijving in de factuur heeft aangepast van “veilingitems” naar “vergaderarrangementen”, omdat hij haar had meegedeeld dat hij had geboden op vergaderarrangementen die hij als zodanig ging inzetten. Verdachte heeft verklaard dat zij later ook daadwerkelijk arrangementen heeft ingezet ten behoeve van vergaderingen van de COR.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat factuur [nummer] ziet op de vijf veilingitems die [medeverdachte 1] , telkens door middel van een door hem daartoe gedaan hoogste bod, heeft verkregen tijdens het Benefietgala van de Stichting [benefietgala] op 26 januari 2015 in het [hotel 1] te Almere.
De rechtbank acht daartoe redengevend dat medeverdachte [medeverdachte 1] tegenover de Rijksrecherche heeft verklaard dat factuur [nummer] puur betrekking heeft op de betaling van de vijf items die door hem namens de COR op die bewuste avond zijn gekocht.[verdachte] heeft een factuur gestuurd omdat de facturen die direct van [benefietgala] afkomstig waren niet door de politie werden betaald. Deze verklaring vindt bevestiging in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] tegenover de Rijksrecherche, onder meer inhoudende dat deze factuur in de plaats kwam van de vijf losse facturen.
De vijf veilingitems betroffen:
- 4 toegangskaarten voor [theater] , Schouwburg Almere, ad € 200,00;
- een dagvoorzitterschap van [naam 3] ad € 2400,00;
- een barbecue-arrangement door [slagerij] ad € 1.300,00;
- een training en analyse door [bedrijf 4] ad € 600,00;
- een golfclinic bij [bedrijf 5] ad € 500,00.
Gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 januari 2020 staat niet ter discussie dat zij factuur [nummer] heeft opgemaakt.
Verdachte heeft tegenover de Rijksrecherche onder meer verklaard dat:
- zij van [naam 4] van de Stichting [benefietgala] hoorde dat de politie niet betaalde voor de veilingitems;
- zij daarop [medeverdachte 1] (medeverdachte [medeverdachte 1] ) heeft benaderd hoe dit op te lossen;
- [medeverdachte 1] haar, zij dacht per mail, heeft gevraagd of zij het totaalbedrag van 5.000 euro wilde factureren namens [bedrijf 1] en of zij als omschrijving op de factuur “vergaderitems” of iets dergelijks wilde zetten;
- dit volgens [medeverdachte 1] de oplossing was die hij had om het betaald te krijgen; dat hij zei dat de veilingitems gebruikt gingen worden tijdens vergaderingen en daarom stond deze omschrijving erop;
- deze omschrijving op het verzoek van [medeverdachte 1] is gebruikt;
- zij vervolgens factuur [nummer] heeft opgemaakt.
De rechtbank acht in dit verband voorts redengevend dat:
- Medeverdachte [medeverdachte 1] in zijn e-mail van 8 februari 2015 waarmee hij factuur [nummer] ter goedkeuring heeft doorgezonden aan [naam 2] , secretaris van de COR en prestatieverklaarder, onder meer heeft vermeld:
“Als er losse rekeningen komen van die gala-avond, die dan weigeren .... deze
komt er voor in de plaats.”
- Medeverdachte [medeverdachte 1] tijdens een telefoongesprek op 21 december 2016 heeft verklaard: “Goeie doelen mogen niet bij ons in de boeken. Zijn omgebouwd naar vergaderarrangementen. Dat zou [verdachte] doen. [verdachte] heeft … die op zich genomen”;
In het dossier bevindt zich voorts de verklaring van getuige [getuige 1] , secretaris/adviseur van de Korpsstaf, onder meer inhoudende dat zij naar aanleiding van de door de Stichting [benefietgala] aan de Nationale Politie ter betaling toegezonden losse facturen voor deze veilingitems, begin maart 2015 namens de toenmalige korpschef [naam 5] tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd dat het niet de bedoeling was dat deze facturen door de Nationale Politie betaald zouden worden en dat [medeverdachte 1] daarop heeft geantwoord in de trant van: “Oké, dat begrijp ik. Ik ga het regelen.”
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie het niet vermelden van bepaalde gegevens onder omstandigheden valsheid in geschrift kan opleveren, bijvoorbeeld door het achterhouden van voldoende specifieke gegevens. Het verhullen van wat er in werkelijkheid was geleverd, met het opzet om de effectieve toepassing van wet- en regelgeving te ontgaan, kan volgens de Hoge Raad worden aangemerkt als het valselijk opmaken in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 18 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1676. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat factuur [nummer] een valse factuur is, aangezien als omschrijving “Vergaderarrangement” is vermeld, terwijl de factuur feitelijk ziet op de door verdachte aangekochte vijf veilingitems. Door middel van de omschrijving “Vergaderarrangement” in plaats van “Veilingitems” is de werkelijke aard van de bestedingen verhuld.
Naast de valse omschrijving “Vergaderarrangement” bestaat de valsheid ook daarin dat op de factuur BTW in rekening is gebracht, waardoor de Nationale Politie onverschuldigd feitelijk - los gezien van de omstandigheid of de Nationale Politie die BTW eventueel had kunnen verrekenen - meer gelden heeft overgemaakt dan het feitelijke totaalbedrag van de aangekochte veilingitems.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verdachte de factuur [nummer] opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en daarvan opzettelijk gebruik heeft gemaakt, met het uitsluitende, misleidende motief om door middel van de omschrijving “Vergaderarrangement” alsnog de betaling van de door medeverdachte [medeverdachte 1] aangekochte veilingitems ten laste van de Nationale Politie te brengen, terwijl zij wist dat de Nationale Politie de facturen van [benefietgala] niet betaalde.
De omstandigheid dat het verzoek tot aanpassing van de factuur aan verdachte is gedaan door medeverdachte [medeverdachte 1] doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de bewezenverklaring voor het handelen door verdachte.
Uit de hierboven omschreven feiten en omstandigheden volgt dat bij de totstandkoming van de valse factuur sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen van valsheid in geschrift en medeplegen van het opzettelijk gebruikmaken van een geschrift, als ware het echt en onvervalst wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 (Verdenking vervalsen facturen en het opzettelijk gebruik maken daarvan)
Factuur [nummer] d.d. 10-03-2016 ad € 10.890,00 van [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] ter attentie van [naam 6]
en
Factuur [nummer] d.d. 18-03-2016 ad € 15.730,00 van [bedrijf 2] aan Nationale Politie Centrale Ondernemingsraad
Factuur [nummer] heeft als omschrijving “Adviezen mbt Politie item” en bestaat uit een bedrag van € 9.000,00 ter zake van de daarvoor in rekening gebrachte kosten en een bedrag van € 1.890,00 ter zake van in rekening gebrachte BTW.
Factuur [nummer] heeft als omschrijving “Voorbereiding [festival 1] ” (opmerking rechtbank: de rechtbank leest “praktijk” in plaats van de vermelde “parktijk”) en bestaat uit een bedrag van € 13.000,00 ter zake van de daarvoor in rekening gebrachte kosten en een bedrag van € 2.730,00 ter zake van in rekening gebrachte BTW.
Factuur [nummer] is op 21 maart 2016 binnengekomen bij de Nationale Politie.
Op 13 april 2016 is door de Nationale Politie een bedrag van € 15.730,00 ter zake van voornoemde factuur per bank voldaan aan [bedrijf 2] .
Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 januari 2020 verklaard dat factuur [nummer] ziet op de diverse adviezen die zij met betrekking tot politie-items voor het door [bedrijf 2] te organiseren programma ‘ [programma] ’ heeft uitgebracht aan [bedrijf 2] als startende partij. De in rekening gebrachte kosten betreffen volgens verdachte daadwerkelijk geleverde diensten.
Uit de gang van zaken zoals die uit de inhoud van het strafdossier naar voren komt blijkt naar het oordeel van de rechtbank onder meer van een duidelijke tijdlijn waarin naar aanleiding van het door [bedrijf 1] voor de COR georganiseerde kerstfeest in het [hotel 2] op 29 en 30 december 2015 nog sprake is van openstaande rekeningen van [bedrijf 1] bij het [hotel 2] - op grond van de door het [hotel 2] in rekening gebrachte “meerkosten” die niet door de Nationale Politie betaald zouden worden - waarvoor, in eerste instantie, door verdachte, in samenspraak met medeverdachte [medeverdachte 1] , naar een oplossing wordt gezocht.
De rechtbank zal daarom voornoemde facturen gezamenlijk bespreken.
De rechtbank stelt vast dat voorafgaand aan het kerstfeest in het [hotel 2] en daarna sprake is geweest van app-verkeer tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte ter zake van de door het [hotel 2] aan [bedrijf 1] gezonden facturen en herinneringen.
Daaruit blijkt onder meer dat:
- [verdachte] op 22 december 2015 verdachte appt dat zij vandaag [hotel 2] ook gaat afronden en aan [medeverdachte 1] vraagt wat er op de factuur moet komen;
- [medeverdachte 1] daarop antwoordt met “ [festival 2] ”.
Verdachte heeft op 23-12-2015 factuur 2015-0078 ad € 25.469,29 met de omschrijving “ [festival 2] ” ter betaling gezonden naar de Nationale Politie/Centrale Ondernemingsraad.
[medeverdachte 1] heeft deze factuur ter betaling doorgezonden naar zijn secretaresse [naam 7] en heeft daarbij vermeld:
“Deze factuur betaalbaar stellen svp, ik heb wat met budgetten geschoven vandaar dat dit onder het [festival 1] moet worden geschreven.”
Op 12 januari 2016 heeft plaatsvervangend Korpschef [naam 8] aan [medeverdachte 1] meegedeeld dat het korps de extreme kosten voor het feest in het [hotel 2] niet voor zijn rekening gaat nemen en dat [medeverdachte 1] dat moet oplossen, waarop [medeverdachte 1] aan [naam 8] heeft meegedeeld het zelf wel te gaan betalen. [naam 8] heeft, hij denkt begin mei, telefonisch contact gezocht met [medeverdachte 1] om te informeren naar de stand van zaken waarop [medeverdachte 1] hem heeft meegedeeld: “Ik heb het opgelost. Ik heb het zelf betaald.”
Het uitgelezen app-verkeer tussen [medeverdachte 1] en verdachte vermeldt voorts dat:
- verdachte op 15 februari 2016 aan [medeverdachte 1] vraagt wat zij qua facturatie mag doen met het nog openstaande bedrag;
- verdachte op 26 februari 2016 aan [medeverdachte 1] bericht: “ik zit nog steeds te denken voor die 8k” en “Of ik niet zelf via andere weg kan factureren”;
- verdachte op 3 maart 2016 aan [medeverdachte 1] bericht: “Als ik nou restant factuur stuur met logo van m’n andere bedrijf is dat een idee?”;
- verdachte op 7 maart 2016 aan [medeverdachte 1] bericht: “Ik krijg echt problemen nu er staan nog 12.000 euro open die deze week betaald moet worden aan partijen wat moet ik doen?”.
- [medeverdachte 1] daarop aan verdachte onder meer antwoordt dat zij een factuur kan sturen aan [naam 6] van [bedrijf 2] onder vermelding van ”Adviezen mbt productie politie item”;
- [medeverdachte 1] daarbij een stukje tekst meestuurt dat eerder door [naam 6] aan [medeverdachte 1] was gestuurd toen de afspraak voor deze gang van zaken werd gemaakt, waarin [naam 6] aan [medeverdachte 1] meedeelde: “ik wil pas een factuur ontvangen op het moment dat wij als [bedrijf 2] zelf geld hebben ontvangen. Ik ga eerder geen verplichtingen aan namens de omroep en zal de mail in dat geval moeten retourneren”;
- Verdachte op 8 maart 2016 (onder meer) naar [medeverdachte 1] appt: “Maar moet ik nu daarheen factureren?
Verdachte mailt op 10 maart 2016 factuur [nummer] met de omschrijving “Adviezen mbt politie item” naar [bedrijf 2] .
[naam 6] mailt op 10 maart 2016 factuur [nummer] per kerende post terug naar verdachte onder vermelding van:
“Onderstaande factuur is niet conform afspraak die gemaakt is. Hij zal derhalve dan
ook niet betaald worden Het lijkt mij verstandig om met de betrokken personen bij
elkaar te komen en de afspraken helder naar elkaar uit te spreken zodat iedereen weet
wat de inhoud en alles naar tevredenheid kan worden opgelost”.
Verdachte appt daarop naar [medeverdachte 1] dat zij de factuur van [naam 6] terugkrijgt, waarop [medeverdachte 1] aan verdachte vraagt om hem die mail van [naam 6] door te sturen
[verdachte] appt op 11 maart 2016 naar verdachte dat zij net gebeld is door het [hotel 2] en dat ze nog 12600 aan het [hotel 2] moet betalen en dat ze net gebeld is.
Het [hotel 2] stuurt op 10 maart 2016 een e-mail naar verdachte met een betalingsherinnering voor de facturen [nummer] , [nummer] en [nummer] .
Verdachte appt op 11 maart 2016 naar [medeverdachte 1] dat zij net gebeld is door het [hotel 2] en dat ze nog 12600 aan het [hotel 2] moet betalen.
Verdachte appt op 14 maart 2016 aan [medeverdachte 1] : “ik moet deze week 12513,25 betalen kan jij het regelen dan kan ik weer door ook”.
[medeverdachte 1] antwoordt daarop aan [verdachte] : “Ik zag hem binnen komen maar zou niet weten waar ik de week zoveel geld vandaan moet halen Kan met [naam 6] die factuur ombouwen en dan druk op de ketel zetten maar lukt deze week zeker niet Je hebt ruim 18 000€ al gehad toch?
[bedrijf 2] verstuurt op 18 maart 2016 de factuur [nummer] aan de Nationale Politie in verband met de voorbereiding van het [festival 1] .Deze factuur wordt door de Nationale Politie op 13 april 2016 betaald aan [bedrijf 2] .
[bedrijf 2] voldoet op 13 april 2016 de factuur [nummer] aan [bedrijf 1] .
[bedrijf 1] betaalt vervolgens de twee nog openstaande facturen van het [hotel 2] .
[naam 6] mailt op 30 april 2016 naar verdachte, naar aanleiding van de door haar gezonden factuur [nummer] : “Overigens wil ik er geen gewoonte van maken. Wilde jou en [medeverdachte 1] een keer helpen, maar ik zit hier uiteraard niet op te wachten.”
Blijkens de verklaring van [naam 6] tegenover de Rijksrecherche waren voor de factuur [nummer] van € 9.000 exclusief BTW met de omschrijving “Adviezen mbt Politie
item" nog geen werkzaamheden verricht door [bedrijf 1] .
Verdachte heeft tegenover de Rijksrecherche verklaard dat de omschrijving “Adviezen mbt Politie item” in de factuur [nummer] is opgenomen, omdat [medeverdachte 1] tegen haar zei dat zij het zo moest omschrijven.
Op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat [medeverdachte 1] , verdachte en [naam 6] , doelbewust de valse factuur [nummer] en de valse factuur [nummer] hebben gecreëerd met het misleidende motief om op die wijze de betaling door verdachte van de nog openstaande facturen van het [hotel 2] te kunnen realiseren.
De door verdachte gegeven verklaring vindt naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze steun in de inhoud van het strafdossier.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bovenstaande factuur opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en daarvan opzettelijk gebruik heeft gemaakt, als ware deze echt en onvervalst.
Uit de hierboven omschreven feiten en omstandigheden volgt dat bij de totstandkoming van de valse facturen sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [medeverdachte 1] , verdachte en [naam 6] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen van valsheid in geschrift en medeplegen van het opzettelijk gebruikmaken van een geschrift, als ware het echt en onvervalst wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3 (Verdenking vervalsen van facturen en/of het opzettelijk gebruik maken daarvan)
Factuur [nummer] d.d. 18-05-2016 ad € 2.897,95 (€ 2.395,00 + BTW € 592,95) van [bedrijf 1] aan [bedrijf 3]
en
Factuur [nummer] d.d. 18-05-2016 ad € 1.599,62 (€ 1.322,00 + BTW € 277,62) van [bedrijf 1] aan [bedrijf 3]
Beide facturen hebben als omschrijving “Gewerkte Uren Politie”.
De verdachte ontkent de valsheid van beide facturen en het opzettelijk gebruik maken daarvan. Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 januari 2020 verklaard zij in de zomer van 2016 een groot congres voor de politie zou gaan organiseren. Zij heeft [getuige 2] bij de organisatie betrokken, omdat het geheel voor haar te groot werd. Ten gevolge van het ontslag van [medeverdachte 1] is het congres niet doorgegaan. Verdachte heeft, omdat zij al een bedrag van [getuige 2] had ontvangen voor door haar geleverde diensten en het congres onvoorzien niet doorging, dat later verrekend met het kosteloos georganiseerde feestje ten behoeve van de dochters van [getuige 2] .
In het dossier bevindt zich de verklaring van de getuige [getuige 2] die tegenover de Rijksrecherche - onder meer - heeft verklaard dat beide facturen met nummer [nummer] vals zijn. Hij was door [medeverdachte 1] benaderd met het verzoek om [verdachte] (verdachte) te helpen door haar 1.600 euro te lenen, omdat zij haar leveranciers op dat moment niet kon betalen.
Nadat overleg had plaatsgevonden tussen hem en verdachte heeft hij ermee ingestemd dat zij hem een factuur zou sturen voor een bedrag van 1.600 euro. Toen hij de factuur [nummer] ontving van verdachte stond daarin het bedrag van 2.897,95 euro vermeld. Hij heeft geweigerd dat bedrag te betalen, maar heeft wel de als lening afgesproken 1.600 euro aan haar overgemaakt. De 1.600 euro is later verrekend doordat twee door verdachte geleverde artiesten hebben opgetreden tijdens een feestje van zijn dochters.
Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat beide facturen met nummer [nummer] als vals moeten worden aangemerkt, aangezien de omschrijving van de werkzaamheden niet overeenkomt met de werkelijkheid.
Uit de overige inhoud van de dossierstukken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 1] zich op significante wijze heeft bemoeid met de totstandkoming van beide facturen. De rechtbank acht daartoe redengevend dat uit het WhatsApp-verkeer tussen hem en verdachte blijkt dat er sprake is van intensief overleg teneinde [getuige 2] ertoe te bewegen om de 1.600 euro over te maken en dat [medeverdachte 1] daartoe ook regelmatig contact heeft onderhouden met [getuige 2] , mede opdat [getuige 2] de 1.600 euro zo snel mogelijk zou overmaken naar verdachte.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bovenstaande factuur opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en daarvan opzettelijk gebruik heeft gemaakt, als ware het echt en onvervalst.
Uit de hierboven omschreven feiten en omstandigheden volgt dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [medeverdachte 1] , verdachte en [getuige 2] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen van valsheid in geschrift en medeplegen van het opzettelijk gebruikmaken van een geschrift, als ware het echt en onvervalst wettig en overtuigend bewezen.
Factuur [nummer] d.d. 27-05-2016 ad € 2.159,85 van [bedrijf 3] B.V. aan Nationale Politie Centrale Ondernemingsraad
Factuur [nummer] heeft als omschrijving “Extra productie uren [festival 1] 2016” en bestaat uit een bedrag van € 1.785,00 ter zake van de daarvoor in rekening gebrachte kosten en een bedrag van € 374,85 ter zake van in rekening gebrachte BTW.
Factuur [nummer] is op 7 juni 2016 binnengekomen bij de Nationale Politie.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende bewijs voorhanden dat ten aanzien van factuur [nummer] sprake is van een valse of vervalste factuur, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe dat in het app-verkeer dat door de officier van justitie redengevend geacht wordt voor het bewijs sprake is van andere bedragen. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat hetgeen in deze factuur staat vermeld onjuist is en dat uren in rekening zijn gebracht die feitelijk niet gewerkt zouden zijn.