ECLI:NL:RBOVE:2020:378

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
08/963500-17 (P) (LP)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door echtpaar met betrekking tot gelden van de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie

Op 30 januari 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 49-jarige vrouw uit Almere, die samen met haar echtgenoot, oud-voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad (COR) van de Nationale Politie, is veroordeeld voor verduistering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw zich schuldig heeft gemaakt aan het wederrechtelijk toe-eigenen van geldbedragen die toebehoorden aan de COR. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verduisteren van een bedrag van € 1.125,00, dat was teruggestort door een leverancier, en het doen van privé-uitgaven met de creditcard van de Nationale Politie, die als zakelijke uitgaven werden verantwoord. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, waarbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de verduistering zijn meegewogen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar echtgenoot, waarbij zij beiden financieel voordeel hebben genoten van de verduistering. De Nationale Politie heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het proces, maar de rechtbank heeft de vordering van de politie niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De uitspraak benadrukt de ernst van het misbruik van publieke middelen en de verantwoordelijkheden van personen in leidinggevende posities.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/963500-17 (P) (LP)
Datum vonnis: 30 januari 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende te [aanslagnummer] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 september 2019 en 16 januari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mr. drs. M.R.A. van IJzendoorn en mr. H.J.J. Talsma en van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw mr. E.I.B. Hoffman, advocaat te Hilversum, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het samen met een ander (haar echtgenoot) verduisteren van geldbedragen door een aan de Centrale Ondernemingsraad (COR) van de Nationale Politie toekomend geldbedrag onder zich te houden en doordat haar echtgenoot in strijd met de waarheid privé-uitgaven heeft verantwoord als uitgaven ten behoeve van de COR.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 3 december 2015 tot en met 11 december 2015te Almere en/of elders in Nederlandtezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een geldbedrag van euro 1.125,00, in elk geval enig goed, datgeheel of ten dele toebehoorde aan de (Centrale Ondernemingsraad van de)Nationale Politie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachteen/of haar mededaders, en welk goed verdachtes mededader uit hoofde van zijnpersoonlijke dienstbetrekking, te weten als voorzitter van de CentraleOndernemingsraad van de Nationale Politie onder zich had, althans welkgoed/geldbedrag verdachte en/of haar mededader in elk geval anders dan door misdrijfonder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader een terugstorting van euro1.125,-- (wegens niet geleverde goederen aan de Centrale Ondernemingsraad vande Nationale Politie) laten bijschrijven op een (bank)rekening van " [bedrijf 1]", althans een ander dan de (Centrale Ondernemingsraad van de) Nationale Politie;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 5 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
zij in of omstreeks de periode 3 december 2015 tot en met 11 december 2015 teAlmere en/of elders in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,een geldbedrag van euro 1.125,--, in elk geval enig goed dat geheel often dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader toebehoorde, teweten de (Centrale Ondernemingsraad van de) Nationale Politie, heeft/hebbenweggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 mei 2015 tot enmet 9 juni 2016 te Almere en/of Naarden en/of Den Haag en/of elders inNederland (telkens)tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (nader te noemen) geldbedrag(en), in elk geval enig goed,dat geheel of ten dele toebehoorde aan de (Centrale Ondernemingsraad van de)Nationale Politie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachteen/of zijn/haar mededaders,en welk(e) geldbedrag(en) verdachtes mededader, uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als voorzitter van die CentraleOndernemingsraad, in elk geval anders dan door misdrijf (telkens) onder zichhad(den), (telkens) wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend
immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader, (telkens) met de door de
(Centrale Ondernemingsraad van de) Nationale Politie aan verdachtes mededaderter beschikking gestelde creditcard (een) betaling(en) verricht voor privéuitgave(n) in de horeca en/of een contante geld opname gedaan, te weten:
- op of omstreeks 26 augustus 2015 een bedrag van euro 159,12 bij [restaurant 1], en/of- op of omstreeks 10 juli 2015 een contante geldopname van euro 750,-- bij INGAlmere Stad, en/of- op of omstreeks 15 juli 2015 een bedrag van euro 98,50 bij [restaurant 2] ,en/of- op of omstreeks 17 maart 2016 een bedrag van euro 223,-- bij [restaurant 3], en/of- op of omstreeks 25 maart 2016 een bedrag van euro 163,25 bij [restaurant 3],
terwijl verdachtes mededader daartoe (telkens) niet gerechtigd was en/ofverdachtes mededader deze betaling(en) (vervolgens) niet als privé-uitgavenheeft aangemeld bij de (Centrale Ondernemingsraad van de) Nationale Politieen/of als zakelijke uitgave(n) opgenomen in de (schriftelijke) verantwoordingvan zijn creditcard-uitgaven,
ten gevolge waarvan deze betalingen (telkens) ten onrechte als zakelijk zijnaangemerkt en (derhalve) voor rekening van de (Centrale Ondernemingsraad vande) Nationale Politie zijn gebleven/gekomen;
en/of
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 mei 2015 tot enmet 9 juni 2016 te Almere en/of Naarden en/of Den Haag en/of elders inNederland (telkens)tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebbenweggenomen (nader te noemen) geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel often dele toebehorende aan de (Centrale Ondernemingsraad van de) NationalePolitie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haarmededader(s),
immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader, met de door de (CentraleOndernemingsraad van de) Nationale Politie aan verdachtes mededader terbeschikking gestelde creditcard (een) betaling(en) verricht voor privéuitgaven in de horeca en/of een contante geldopname gedaan, te weten:
- op of omstreeks 26 augustus 2015 een bedrag van euro 159,12 bij [restaurant 1], en/of- op of omstreeks 10 juli 2015 een contante geldopname van euro 750,-- bij INGAlmere Stad, en/of
- op of omstreeks 15 juli 2015 een bedrag van euro 98,50 bij [restaurant 2] ,en/of- op of omstreeks 17 maart 2016 een bedrag van euro 223,-- bij [restaurant 3] ,en/of- op of omstreeks 25 maart 2016 een bedrag van euro 163,25 bij [restaurant 3]
waarbij verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) voornoemde geldbedrag(en)onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel,te weten door het (telkens) gebruik maken van de bij die creditcard behorendepincode;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zoukunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 mei 2015 tot enmet 9 juni 2016 te Almere en/of Naarden en/of Den Haag en/of elders in Nederlandtezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk tebevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheiden/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
de (Centrale Ondernemingsraad van de) Nationale Politie (telkens) heeftbewogen tot de afgifte van enig geldbedrag/goed, het verlenen van een dienst,het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of hetteniet doen van een inschuld,
immers heeft zij, verdachte tezamen met haar mededader(s) toen aldaar(telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/oflistiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, met de door de(Centrale Ondernemingsraad van de) Nationale Politie aan verdachtes mededaderter beschikking gestelde creditcard (een) betaling(en) verricht voor privéuitgaven in de horeca en/of een contante geldopname gedaan, te weten:
- op of omstreeks 26 augustus 2015 een bedrag van euro 159,12 bij [restaurant 1], en/of- op of omstreeks 10 juli 2015 een contante geldopname van euro 750,-- bij INGAlmere Stad, en/of- op of omstreeks 15 juli 2015 een bedrag van euro 98,50 bij [restaurant 2] ,en/of- op of omstreeks 17 maart 2016 een bedrag van euro 223,-- bij [restaurant 3], en/of- op of omstreeks 25 maart 2016 een bedrag van euro 163,25 bij [restaurant 3],
terwijl verdachtes mededader daartoe (telkens) niet gerechtigd was en/ofverdachtes mededader deze betaling(en) (vervolgens) niet als privé-uitgavenheeft aangemeld bij de (Centrale Ondernemingsraad van de) Nationale Politieen/of als zakelijke uitgave(n) opgenomen in de (schriftelijke) verantwoordingvan zijn creditcard-uitgaven,
ten gevolge waarvan deze betaling(en) (telkens) ten onrechte als zakelijk zijnaangemerkt en (derhalve) voor rekening van de (Centrale Ondernemingsraad vande) Nationale Politie zijn gebleven/gekomen en aldus de (CentraleOndernemingsraad van de) Nationale Politie (telkens) werd bewogen totvoornoemde afgifte(n);
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zoukunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, ter zake dat
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 toten met 9 juni 2016 te Almere en/of Naarden en/of Den Haag en/of elders inNederland,
(telkens) opzettelijk uit de opbrengst van door misdrijf verkregengeldbedrag(en), te weten een contante geldopname op 10 juli 2015 van euro750,-- (van een bankrekening van de Nationale Politie) bij ING Almere Stad,voordeel heeft getrokken, door deze contante geldopname te gebruiken voor (een)privé uitgave(n).
Indien in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in haar verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
Beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft primair - kort samengevat - als verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de zaak tegen verdachte een voortborduursel is op de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] en dat, indien de rechtbank meegaat in het door de raadsman van medeverdachte [medeverdachte] gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer, het openbaar ministerie ook in de zaak tegen verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging, vanwege het zogenaamde ‘domino-effect’.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft geconcludeerd dat het beroep op niet-ontvankelijkheid moet worden verworpen, omdat - kort samengevat - door niet alle stukken uit het voortraject toe te voegen aan het strafdossier, de belangen van verdachte niet zijn geschaad, dat een verzoek tot voeging in het strafdossier van alle stukken uit het voortraject door of namens verdachte niet is gedaan, alsmede dat gesteld noch gebleken is welk concreet belang is geschaad in de zaak tegen verdachte door het niet voegen van alle stukken uit het voortraject.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging thans geen verdere bespreking meer behoeft, aangezien de verdediging het niet-ontvankelijkheidsverweer heeft aangevoerd als een voortborduursel op hetgeen is aangevoerd in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] en door de rechtbank op dat verweer is beslist dat niet aan de voorwaarden voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie is voldaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie ook overigens ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op 15 juni 2016 is in opdracht van de korpschef van de Nationale Politie [naam] door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van het Politie Diensten Centrum van de Nationale Politie een oriënterend (intern) onderzoek - onder de naam Kobalt - ingesteld naar:
‘De besteding van het budget van de bij de politie ingestelde Centrale Ondernemingsraad
(COR) en de verantwoording daarvan voor de periode 2013 tot heden. Het onderzoek richt
zich op de doelmatigheid van de bestedingen en verantwoording daarvan’.
Medeverdachte [medeverdachte] , de echtgenoot van verdachte, was destijds voorzitter van de COR.
Naar aanleiding van de eerste onderzoeksresultaten van het oriënterend onderzoek ‘Kobalt’ heeft de Korpschef op 5 juli 2016 opdracht gegeven tot het instellen van een disciplinair onderzoek naar mogelijk plichtsverzuim door (onder meer) [medeverdachte] in zijn hoedanigheid van voorzitter van de COR.
Deze onderzoeken hebben geleid tot een vermoeden van gepleegde strafbare gedragingen en/of handelingen ten aanzien van [medeverdachte] , hetgeen heeft geresulteerd in een aangifte namens de Korpschef op 11 oktober 2016, waarbij aan het openbaar ministerie is verzocht om daarnaar onderzoek te doen en dat onderzoek te laten uitvoeren door de Rijksrecherche.
Op 13 oktober 2016 heeft de Stuurgroep van de Rijksrecherche opdracht gegeven om “een opsporingsonderzoek in te stellen naar strafbare gedragingen en/of handelingen ten aanzien van uitgaven door of namens de COR in het algemeen en naar het handelen van de voorzitter van de COR ( [medeverdachte] ) in het bijzonder”.
In het kader van dit opsporingsonderzoek onder de naam ‘Istrana 20160064’, dat is uitgevoerd onder gezag van het Landelijk Parket, is op basis van de aangifte en de uit de van Kobalt ontvangen stukken door de Rijksrecherche op 4 november 2016 een proces-verbaal van verdenking opgemaakt. In de daaropvolgende twee processen-verbaal van verdenking van de Rijksrecherche is de verdenking (nader) geconcretiseerd. Daarbij is ook verdachte in beeld gekomen.
Binnen het kader van het opsporingsonderzoek ‘Istrana 20160064’ hebben er doorzoekingen ter inbeslagneming plaatsgevonden, waarbij naast fysieke documenten en bescheiden ook diverse digitale gegevensdragers, waaronder personal computers, desktops en laptops, harde schijven, mobiele telefoons en andere ICT-apparatuur zoals USB-sticks en tablets, inbeslaggenomen zijn. Voorts zijn diverse bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB-middelen) ingezet, waaronder het opnemen en uitluisteren van telefoongesprekken en het opvragen van diverse (bank)gegevens. De Rijksrecherche heeft in het kader van het opsporingsonderzoek verdachten en diverse getuigen gehoord.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 primair ten laste gelegde, voor zover betreffende de geldbedragen van € 159,12, € 223,00 en € 163,25, op grond van de daartoe in zijn schriftelijk requisitoir omschreven bewijsmiddelen.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 2 primair ten laste gelegde voor zover betreffende de geldbedragen van € 750,00 en € 98,50.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten en heeft - kort samengevat - daartoe aangevoerd dat van enig strafbaar handelen door verdachte geen sprake is geweest.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Het onder 1 ten laste gelegde betreft primair de verdenking dat verdachte, al dan niet samen met haar echtgenoot, opzettelijk een geldbedrag van € 1.125,00, dat was teruggestort door de firma [bedrijf 2] op de rekening van verdachte nadat was gebleken dat een deel van de door verdachte namens [medeverdachte] ten behoeve van COR-leden van de Nationale Politie gekochte windlichten niet leverbaar was, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 januari 2020 verklaard dat zij in overleg met [medeverdachte]
(medeverdachte [medeverdachte] ) met [bedrijf 2] heeft afgesproken dat het bedrag van
1.125 euro voor de windlichten, die [bedrijf 2] niet kon leveren aan de Nationale Politie, zou worden gestort op de bankrekening van haar toenmalige bedrijf “ [bedrijf 1] ”, omdat zij veronderstelde dat geen geld kon worden teruggestort op de creditcardrekening. Zij heeft met [medeverdachte] afgesproken dat het geld verrekend zou worden en dat hij dat geld zou gebruiken voor het betalen van declaraties aan COR-leden, vanwege de grote problemen die er binnen de Nationale Politie/COR waren met het uitbetalen van die declaraties. Zij heeft feitelijk uit haar contante geldkas van “ [bedrijf 1] ” 1.125 euro aan [medeverdachte] gegeven. Op deze wijze bleef het voor haar “onder de streep” ook hetzelfde. Zij weet niet wat [medeverdachte] met het contante geldbedrag van 1.125 euro heeft gedaan. Zij heeft zich niet gerealiseerd dat de bijgeschreven 1.125 euro in de boekhouding verantwoord moest worden. Daarover heeft ze ook niets van haar boekhouder gehoord. Dat er tijdens de doorzoeking geen fysieke kasadministratie is aangetroffen is volgens verdachte verklaarbaar, aangezien haar bedrijf al bijna een half jaar daarvoor was beëindigd.
Verdachte heeft desgevraagd aangegeven dat zij een kasadministratie bijhield in het CRM-systeem en dat die kasadministratie desgewenst opgevraagd zou kunnen worden bij het hoofdkantoor van “ [bedrijf 3] ” in Breda.
Uit de inhoud van de dossierstukken blijkt onder meer het volgende.
- Op 3 december 2015 heeft verdachte namens haar echtgenoot 65 windlichten aangekocht voor de Nationale Politie - Centrale Ondernemingsraad ten name van
[medeverdachte] voor een totaalbedrag van € 2.437,50; [2]
- Voornoemd geldbedrag is per creditcard voldaan op 5 december 2015; [3]
- Uit het ICS Visa-overzicht op naam van de Nationale Politie, de heer [medeverdachte] , blijkt dat op 5 december 2015 een geldbedrag van € 2.437,50 is afgeschreven ten gunste van [bedrijf 2] te Almere; [4]
- Op 9 december 2015 is op verzoek van verdachte door [bedrijf 2] een geldbedrag van € 1.125,00 gestort op bankrekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 1] in verband met de windlichten die [bedrijf 2] niet kon leveren; [5]
- “ “ [bedrijf 1] ” was het bedrijf van verdachte; [6]
- In de verantwoording van de creditcard van [medeverdachte] of op enige andere wijze is blijkens de getuigenverklaring van [getuige 1] , Directeur Korpsstaf van de Nationale Politie, niet teruggevonden dat het geldbedrag van € 1.125,00 op enige wijze door verdachte is terugbetaald aan de Nationale Politie [7] .
De rechtbank stelt vast dat de door verdachte gegeven verklaring dat zij 1.125 euro uit haar contante geldkas van “ [bedrijf 1] ” aan haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte] , heeft gegeven, geen steun vindt in de inhoud van het strafdossier. Enig aanknopingspunt om te kunnen aannemen dat het geld, als totaalbedrag of in delen, aan medeverdachte [medeverdachte] is gegeven en daarmee door hem vervolgens declaraties van COR-leden aan hen contant zijn uitbetaald, ontbreekt. Evenmin kan worden vastgesteld dat het geld op enige andere wijze in zijn geheel of in delen is gestort op de rekening van de Nationale Politie dan wel op enige wijze is teruggevloeid in de geldkas van de Nationale Politie.
De rechtbank acht de door verdachte gegeven verklaring derhalve niet geloofwaardig.
Indien de verantwoording van de door verdachte van [bedrijf 2] ontvangen 1.125 euro en/of het in handen stellen van dat geld aan medeverdachte [medeverdachte] terug te vinden is in de door verdachte gevoerde kasadministratie in het door haar genoemde CRM-systeem, had het op de weg van verdachte gelegen om de eventueel voor haar ontlastende informatie tijdig aan te leveren. Verdachte heeft dat niet gedaan.
De rechtbank acht het in dit verband opvallend dat kort na de terugstorting van 1.125 euro door [bedrijf 2] op de bankrekening van “ [bedrijf 1] ” door verdachte een deelbetaling van 1.900 euro is voldaan aan [drukkerij] . Het saldo zonder de terugstorting zou ontoereikend zijn geweest om deze betaling te doen.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat niet zij, maar haar echtgenoot, de betaling met de creditcard aan [bedrijf 2] heeft gedaan geen steun vindt in de inhoud van de bewijsmiddelen.
Op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden staat vast dat verdachte opzettelijk een geldbedrag van € 1.125,00, dat haar echtgenoot uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, namelijk als voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering, zoals onder feit 1 primair ten laste is gelegd.
Uit de hierboven omschreven feiten en omstandigheden volgt dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank acht op grond daarvan ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De verdenking betreft hier primair - kort samengevat - dat verdachte zich samen met haar echtgenoot heeft schuldig gemaakt aan verduistering door:
- Het betalen van meerdere privé-uitgaven in de horeca met de creditcard van de Nationale Politie, te weten:
o € 159,12 bij [restaurant 1] op of omstreeks 26 augustus 2015;
o € 98,50 bij [restaurant 2] op of omstreeks 15 juli 2015;
o € 223,00 op of omstreeks 17 maart 2016 bij [restaurant 3] ;
o € 163,25 bij [restaurant 3] op of omstreeks 25 maart 2016;
  • Een contante geldopname van € 750,00 met de creditcard van de COR van de Nationale Politie, zonder dat sprake was van enige relatie van die kasopname tot uitgaven ten behoeve van de Nationale Politie;
  • En het opnamen van deze betalingen als zakelijke uitgaven in de verantwoording van zijn creditcard-uitgaven.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 januari 2020 erkend dat zij wel eens heeft gegeten in genoemde horecagelegenheden. Zij kan zich niet zo herinneren of dat is geweest is op de genoemde data.
Verdachte heeft verklaard dat zakelijke afspraken van haar en haar echtgenoot vanwege hun drukke agenda’s met enige regelmaat werden gecombineerd met privé aangelegenheden. Zij en haar echtgenoot hielden echter de privé- en zakelijke uitgaven voor de Nationale Politie strikt gescheiden. Zij heeft wel eens gezien dat haar echtgenoot na een zakelijke aangelegenheid afrekende met de creditcard van de COR. Als zij daarna samen zelf gingen eten, rekenden zij af met privé-geld, al dan niet cash. Indien zij samen privé uit eten gingen, was het verschillend wie er afrekende, wiens pas er gebruikt zou worden of wie cash kon afrekenen. Dat ging in overleg; er werd overlegd wie en met welke pas (of contant) werd betaald.
Indien een privé-uitgave betaald zou zijn met de creditcard van de Nationale Politie had zij dat geweten, omdat je dan blijkbaar bewust zaken afrekent met de creditcard van de COR. Verdachte weet zeker dat dit niet het geval is geweest. Indien haar echtgenoot een zakelijke afspraak had betaalde hij vaak met de creditcard van de COR.
Verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van de voorgehouden creditcardbetaling van
€ 159,12 d.d. 26 augustus 2015 verklaard dat zij en haar echtgenoot een keer samen bij [restaurant 1] hebben gegeten en dat haar echtgenoot en [getuige 2] toen ook daar zijn geweest. Zij hebben toen elk hun eigen deel betaald. Met [getuige 2] heeft die avond een heel zakelijk gesprek plaatsgevonden. Verdachte kan zich niet herinneren of haar dochter op 26 augustus 2015 ook aanwezig was bij het eten in [restaurant 1] .
Verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van de voorgehouden creditcardbetaling van
€ 223,00 d.d. 17 maart 2016 verklaard dat zij zich niet kan herinneren op welk evenement dat betrekking heeft gehad. Vanwege de erg drukke agenda van haar en haar echtgenoot was er veel onderling contact over het verloop van de dag en waar er gegeten zou worden.
Verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van de voorgehouden creditcardbetaling van
€ 163,25 d.d. 25 maart 2016 verklaard dat zij in ieder geval samen met haar schoonmoeder bij ‘ [restaurant 3] ’ heeft gegeten en dat zij de rekening daarvoor toen zelf contant heeft betaald. Zij kan zich niet herinneren of haar echtgenoot later, na afloop van zijn zakelijke afspraak, is aangeschoven bij haar en haar schoonmoeder en/of bijvoorbeeld haar dochter ook met haar en haar schoonmoeder is meegegaan. Voor die dag stond er in ieder geval en afspraak met haar schoonmoeder gepland, maar afspraken werden nogal eens gewijzigd.
Creditcardbetaling van € 98,50 en contante geldopname van € 750,00
De rechtbank is, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat uit de inhoud van de dossierstukken niet kan worden afgeleid dat ter zake van deze creditcardbetaling en contante geldopname sprake is geweest van enige strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van deze onderdelen van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Creditcardbetaling van € 159,12 (zaak 177)
Deze creditcardbetaling van 26 augustus 2015 betreft de betaling voor meerdere voorgerechten, hoofdgerechten en desserts, alsmede meerdere alcoholische consumpties en koffie bij Restaurant [restaurant 1] in Almere. Op de kassabon staat als starttijd vermeld: 17.42.53 uur en als eindtijd: 20.47.32 uur. [8]
Deze creditcardbetaling staat vermeld in het overzicht van [bedrijf 4] van
1 september 2015 [9] en in het door verdachte ingediende Declaratieformulier Creditcard van 29 oktober 2015. [10]
In het dossier bevindt zich de verklaring van de getuige [getuige 2] van het bedrijf [bedrijf 5] in Almere, die heeft verklaard dat zij die avond een afspraak had in het [restaurant 1] met [verdachte] (verdachte) en aldaar aangekomen behalve [verdachte] ook de heer [medeverdachte] (medeverdachte) en hun dochter [dochter] aantrof, die net klaar waren met eten. Nadat [dochter] was vertrokken heeft de getuige [getuige 2] met verdachte gesproken over een bepaald loyaliteitsprogramma, waarbij [verdachte] stilzwijgend aanwezig was. Getuige [getuige 2] heeft verklaard tijdens dit gesprek een cappuccino en een glas wijn te hebben gedronken, maar niets te hebben gegeten. [11]
De verklaring van de getuige [getuige 2] vindt bevestiging in het proces-verbaal van bevindingen van 10 mei 2017, waaruit blijkt dat naar aanleiding van de verklaring van de getuige [getuige 2] door middel van het programma UFED Reader nader onderzoek is gedaan naar de agenda van een Iphone 6s Plus, welke Iphone onder IBN nummer A.01.01.005 in beslag is genomen onder verdachte.
In de agenda van deze Iphone staat op 26 augustus 2015 de volgende afspraak vermeld:
Start time: 26-8-2015 19:30:00 (UTC+2)
End time: 26-9-2015 20:30:00 (UTC+2)
Subject: [bedrijf 5] , [restaurant 1] . [12]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft tegenover de Rijksrecherche verklaard dat deze creditbetaling een overleg betreft met “ [getuige 2] ” (de rechtbank begrijpt: [getuige 2] ), eigenaresse van het bedrijf [bedrijf 5] , ten behoeve van het regelen van een nieuwe vergaderlocatie voor de COR. De rechtbank overweegt dat deze verklaring geen steun vindt in de overige inhoud van het strafdossier. Dat geldt evenzeer voor de door verdachte ter terechtzitting van 16 januari 2020 afgelegde verklaring.
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige [getuige 2] en acht die bruikbaar voor het bewijs.
Op grond van het vorenoverwogene staat vast dat verdachte, samen met haar echtgenoot/medeverdachte [medeverdachte] , opzettelijk een geldbedrag van € 159,12, dat hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, namelijk als voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, doordat medeverdachte [medeverdachte] deze privé-uitgave van € 159,12 niet als zodanig heeft aangemeld bij de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, maar als zakelijke uitgave heeft opgenomen in de verantwoording van zijn creditcard-uitgaven.
Creditcardbetaling van € 223,00 (zaak 211)
Deze betaling van 17 maart 2016 betreft de betaling voor 4 diners bij ‘ [restaurant 3] ’ in Almere.
In het door medeverdachte [medeverdachte] ingediende Declaratieformulier Creditcard van 12 mei 2016 staat een declaratie van 17 maart 2016 vermeld voor een bedrag van € 223,00, waarbij als omschrijving echter staat vermeld: “ [bedrijf 6] ”. [13]
Als onderbouwing voor deze declaratie is door medeverdachte [medeverdachte] een handgeschreven bon overgelegd van “ [restaurant 3] ’ waarop staat vermeld: “17/3/2016”en “4x diners
€ 223,--, welke bon is voorzien van en handtekening.
Uit de WhatsApp-gesprekken die zijn aangetroffen in de onder verdachte inbeslaggenomen telefoon blijkt onder meer van een gesprek op 17 maart 2016 tussen [verdachte] (verdachte) en [medeverdachte] (medeverdachte [medeverdachte] ), inhoudende:
- [verdachte] om 14.20 uur: “Om 15.00u ff wijntje doen?Xx
- [medeverdachte] om 14.23 uur: “Waar”dat In het dossier bevindt
- [medeverdachte] om 14.31 uur: “Waar lieverd? Xxxz”
- [verdachte] om 14.50 uur: “ [restaurant 1] ? Ben vlakbij xxx”
- [medeverdachte] om 14.50 uur: “Yes, xxxx”
- [verdachte] om 14.51 uur: “Gezellig xx”
- [verdachte] om 17.43 uur: Lieverd, ik ga vast naar huis, ik zie je over 15 minuten ja?
Ik reserveer vast bij [restaurant 3] ”
- [medeverdachte] om 17.46 uur: “Zijn bijna klaar schat, xxxx”
- [verdachte] om 17.48 uur: “One. Zal ik eChten dan?”
- [medeverdachte] om 17.49 uur: “xxx”
- [verdachte] om 17.49 uur: “We hebben tafel om 18.30 oké? Xx”. [14]
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen en de feitelijke verschijningsvorm is de rechtbank van oordeel dat de betaling van de factuur van € 223,00 niet ziet op gemaakte kosten die verband kunnen houden met werkzaamheden van medeverdachte [medeverdachte] voor en/of activiteiten van de Nationale Politie. Medeverdachte [medeverdachte] heeft niet kunnen aangeven wat het zakelijke aspect is geweest dat aan dit diner verbonden is geweest. De verklaring van verdachte biedt ook geen aanknopingspunt om te kunnen aannemen dat sprake is geweest van een etentje met een zakelijk aspect. Uit de inhoud van de dossierstukken en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen is evenmin op andere wijze gebleken dat sprake zou kunnen zijn van een zakelijk aspect dat het declareren van de factuur van € 223,00 zou kunnen rechtvaardigen.
Op grond van het vorenoverwogene staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte, samen met haar echtgenoot/medeverdachte [medeverdachte] , opzettelijk een geldbedrag van € 223,00, dat hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, namelijk als voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, doordat medeverdachte [medeverdachte] deze privé-uitgave van € 223,00 niet als zodanig heeft aangemeld bij de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, maar als zakelijke uitgave heeft opgenomen in de verantwoording van zijn creditcard-uitgaven.
Creditcardbetaling van € 163,25 (zaak 213)
Deze creditcardbetaling van 25 maart 2016 betreft de betaling van € 163,25 bij ‘ [restaurant 3] ’ in Almere.
In het door medeverdachte [medeverdachte] ingediende Declaratieformulier Creditcard van 12 mei 2016 staat een declaratie van 25 maart 2016 vermeld voor een bedrag van € 163,25, waarbij als omschrijving echter staat vermeld: “ [bedrijf 6] ”. [15]
Als verantwoording voor deze declaratie is door medeverdachte [medeverdachte] een kassabon overgelegd van “ [restaurant 3] ’ van 25-3-2016 te 20.03 uur, waarop onder meer staat vermeld: “frisdrank, bier en wijnen, Klassiekers 19,50 van de dag € 58,50 en desserts”. [16]
Uit de WhatsApp-gesprekken die zijn aangetroffen in de onder verdachte, echtgenote van medeverdachte [medeverdachte] , inbeslaggenomen telefoon blijkt onder meer van een gesprek op 25 maart 2016 tussen [verdachte] (verdachte) en [medeverdachte] (medeverdachte [medeverdachte] ), inhoudende:
- [verdachte] om 15.19 uur: “Hoe kast gaan wij die kant op? Gaan we daar wat eten? Xx"
- [medeverdachte] om 15.24 uur: “Tis 40 min rijden schat.. zeg maar xxx"
- [verdachte] om 15.27 uur:" Kan dat? XXX"
- [medeverdachte] om 15.27 uur: “Tickets van [bedrijf 7] zijn geboekt xxx”
- [verdachte] om 15.30 uur: “Oke leuk! Nou, ik ga douchen. Bel jij ma ff dat we hapje gaan eten?
Xx"
- [medeverdachte] om 15.35: “Maar ik ben niet in een bui.. Je vroeg hoe ik me voelde. Waar gaan we
eten?"
- [verdachte] om 15.36 uur: “Ergens richting daar toch? Iets lekkers. Bel ma ff dat we haar met
uurtje halen xx”
- [verdachte] om 15.41 uur: “Oke. Gaan we bij [restaurant 3] eten? Ivm file"
- [medeverdachte] om 15.42 uur: “Oke, Xx:
- [verdachte] om 15.42 uur: “Kom en bel ff met ma in de auto. Anders gaat ze komen xx”
- [medeverdachte] om 15.43 uur: “Ja kom zo cx”
- [verdachte] om 15.46 uur: “Ma al gebeld. Gezegd dat wij haat 17:30 ophalen xx"
- [medeverdachte] om 15.47 uur: “ Oké schat xx”
- [verdachte] om 15.47 uur: “Kom je zo dan? Bel jij met [restaurant 3] voor tafeltje 18:0u? Xx"
- [medeverdachte] om 15.47 uur: “Yes xx”. [17]
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen en de uiterlijk verschijningsvorm is de rechtbank van oordeel dat de betaling van de factuur van € 163,25 niet ziet op gemaakte kosten die verband kunnen houden met werkzaamheden van medeverdachte [medeverdachte] voor en/of activiteiten van de Nationale Politie. Verdachte heeft niet kunnen aangeven wat het zakelijke aspect is geweest dat aan dit diner verbonden is geweest. Dat geldt evenzeer voor de verklaring van verdachte dat zij het etentje met haar schoonmoeder zelf heeft betaald. Daarvoor is geen enkele onderbouwing gegeven.
Uit de inhoud van de dossierstukken en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen is evenmin op andere wijze gebleken dat sprake zou kunnen zijn van een zakelijk aspect dat het declareren van de factuur van € 163,25 zou kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat medeverdachte [medeverdachte] blijkens bovenstaand Whatsapp-verkeer op dat moment nog niet wist waar zij wilden gaan eten. Dat impliceert dat er op dat moment geen zakelijke afspraak was gepland, waar verdachte en zijn echtgenote hun privé agenda aan aanpasten. In de WhatsAppgesprekken maakt medeverdachte ook op geen enkel moment melding van een zakelijke afspraak op of rond het tijdstip van de afspraak met medeverdachte en haar schoonmoeder, terwijl de tijd en locatie door verdachte worden voorgesteld.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat de door verdachte gedeclareerde factuur van € 163,25 ziet op het etentje, zoals besproken in het hiervoor weergegeven Whatsapp-verkeer.
Op grond van het vorenoverwogene staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte, samen met haar echtgenoot/medeverdachte [medeverdachte] , opzettelijk een geldbedrag van € 163,25 dat [medeverdachte] uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, namelijk als voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, doordat medeverdachte [medeverdachte] deze privé-uitgave van € 163,25 niet als zodanig heeft aangemeld bij de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, maar als zakelijke uitgave heeft opgenomen in de verantwoording van zijn creditcard-uitgaven.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermalen heeft schuldig gemaakt aan verduistering van gelden, die haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte] , uit hoofde van zijn dienstbetrekking onder zich had, zoals onder feit 2 primair ten laste is gelegd.
Uit de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat telkens sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De mede door verdachte gebruikte horeca-uitgaven zijn immers telkens betaald door [medeverdachte] met de creditcard van de Nationale Politie, terwijl verdachte daarvan op de hoogte was. De rechtbank acht op grond daarvan ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
4.6
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij in de periode van 3 december 2015 tot en met 11 december 2015te Almere,tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk een geldbedrag van euro 1.125,00, dat toebehoordeaan de (Centrale Ondernemingsraad van de) Nationale Politie, en welk goedverdachtes mededader uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie onder zich had, wederrechtelijk zich hebben toegeëigend,
immers hebben verdachte en haar mededader een terugstorting van euro1.125,-- (wegens niet geleverde goederen aan de Centrale Ondernemingsraad vande Nationale Politie) laten bijschrijven op een bankrekening van " [bedrijf 1]”;
2.
zij op tijdstippen in de periode 1 mei 2015 tot en met 9 juni 2016 in Nederland,telkens tezamen en in vereniging met een ander,
telkens opzettelijk nader te noemen geldbedragen, toebehorendeaan de (Centrale Ondernemingsraad van de) Nationale Politie, en welke geldbedragen verdachtes mededader, uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als voorzitter van die Centrale Ondernemingsraad, telkens onder zich had, telkens wederrechtelijk zich hebben toegeëigend,
immers hebben, verdachte en haar mededader, telkens met de door de
(Centrale Ondernemingsraad van de) Nationale Politie aan verdachtes mededaderter beschikking gestelde creditcard betalingen verricht voor privéuitgaven in de horeca, te weten:
- op 26 augustus 2015 een bedrag van euro 159,12 bij [restaurant 1] , en- op 17 maart 2016 een bedrag van euro 223,-- bij [restaurant 3] , en- op 25 maart 2016 een bedrag van euro 163,25 bij [restaurant 3] ,
terwijl verdachtes mededader daartoe telkens niet gerechtigd was enverdachtes mededader deze betalingen vervolgens niet als privé-uitgavenheeft aangemeld bij de (Centrale Ondernemingsraad van de) Nationale Politieen als zakelijke uitgaven heeft opgenomen in de schriftelijke verantwoordingvan zijn creditcard-uitgaven,
ten gevolge waarvan deze betalingen telkens ten onrechte als zakelijk zijnaangemerkt en derhalve voor rekening van de (Centrale Ondernemingsraad vande) Nationale Politie zijn gebleven/gekomen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van verduistering.
feit 2
het misdrijf: medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten ten aanzien van de strafmaat ingeval van een bewezenverklaring.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich meermalen, samen met haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte] , schuldig gemaakt aan verduistering, doordat door medeverdachte [medeverdachte] met de creditcard van de Nationale Politie betalingen zijn gedaan voor privé-uitgaven van hem en verdachte in de horeca en die creditcardbetalingen vervolgens door medeverdachte [medeverdachte] zijn verantwoord als zakelijke uitgaven ten behoeve van de Nationale Politie. Ook is ten onrechte een bedrag van ruim 1.000 euro op de zakelijke rekening van verdachte teruggestort, terwijl dat geld aan de politie toekomt. Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] daardoor financieel wederrechtelijk voordeel genoten.
De rechtbank houdt daarbij wel rekening met de relatief beperkte omvang van het financieel wederrechtelijk genoten voordeel.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij een actieve rol heeft gehad in de bewezenverklaarde feiten. Verdachte heeft onbevoegd gebruik gemaakt van de creditcard van de Nationale Politie om de betaling aan [bedrijf 2] te doen en heeft geïnitieerd dat het aan de Nationale Politie toekomende bedrag van 1.125 euro is teruggestort op de rekening van haar bedrijf “ [bedrijf 1] ”. Daarnaast blijkt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 januari 2020 dat zij op de hoogte moet zijn geweest van de bewezenverklaarde creditcardbetalingen, omdat zij bespraken wie en hoe er werd betaald.
De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting moeten vaststellen dat verdachte geen enkele vorm van zelfreflectie ten aanzien van haar handelen heeft laten zien.
De rechtbank heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals naar voren gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting. Daaruit blijkt onder meer dat deze zaak naast de grote gevolgen voor haar echtgenoot ook een grote negatieve impact heeft gehad en nog steeds heeft op haar, haar gezin en familie.
Alle omstandigheden afwegende is de rechtbank van oordeel dat in dit geval oplegging van een taakstraf van 40 uur, overeenkomstig de strafeis van de officier van justitie, passend en geboden is.

8.De schade van de benadeelde partij

8.1.1 De vordering van de benadeelde partij Nationale Politie
De Nationale Politie heeft zich door middel van indiening van een voegingsformulier als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces voor een bedrag van € 43.097,79 ter zake van geleden materiële schade. De gevorderde materiële schade bestaat uit de posten, zoals vermeld in de bijlage bij voormeld voegingsformulier.
8.2.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering nu de vordering deels ziet op kosten die heel moeilijk te rijmen zijn met het aan verdachte ten laste gelegde, terwijl de vordering overigens te summier is onderbouwd en te zeer verweven is met andere beslissingen.
8.3.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
8.4.1 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de Nationale Politie zich tijdig in het geding heeft gevoegd als benadeelde partij en dat de vordering betrekking heeft op het aan verdachte ten laste gelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is thans, op grond van de aard en omvang van de gevorderde schade, in samenhang met de vermindering van de vordering ter terechtzitting van 16 december 2019 ad € 29.446,54 (in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] ), onvoldoende duidelijk in welk verband de in rekening gebrachte schadeposten staan tot de ten laste gelegde feiten. Daartoe is nader onderzoek aangewezen, doch dat levert in dit geval een onevenredige belasting op voor de voortgang van het strafproces. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 47 en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van verduistering.
feit 2
het misdrijf: medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
40 (veertig)
uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen.
Vordering benadeelde partij Nationale Politie (gemachtigde mr. R Ketting te Zwolle):
- bepaalt dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. H.R. Schimmel en
mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Rijksrecherche met nummer 20160064 Istrana. Tenzij hierna ander wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal
2.Ordner 9, ZD 4, pagina 9
3.Ordner 9, ZD 4, pagina 10
4.Ordner 9, ZD 4, pagina 11-12
5.Ordner 9, ZD 4, pagina 13-15
6.Ordner 9, ZD 4, pagina 91 en 92
7.Ordner 9, ZD 4, pagina 22-29
8.Ordner 10, ZD 5, pagina 40
9.Ordner 10, ZD 5, pagina 42
10.Ordner 10, ZD 5, pagina 43
11.Ordner 11, ZD 5, pagina 558-564
12.Ordner 11, ZD 5, pagina 323-325
13.Ordner 10, ZD 5, pagina 62
14.Ordner 10, ZD 5, pagina 36-37
15.Ordner 10, ZD 5, pagina 62
16.Ordner 10, ZD 5, pagina 63
17.Ordner 10, ZD 5, pagina 39