4.4Het oordeel van de rechtbank
Het onder 1 ten laste gelegde betreft primair de verdenking dat verdachte, al dan niet samen met haar echtgenoot, opzettelijk een geldbedrag van € 1.125,00, dat was teruggestort door de firma [bedrijf 2] op de rekening van verdachte nadat was gebleken dat een deel van de door verdachte namens [medeverdachte] ten behoeve van COR-leden van de Nationale Politie gekochte windlichten niet leverbaar was, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 januari 2020 verklaard dat zij in overleg met [medeverdachte]
(medeverdachte [medeverdachte] ) met [bedrijf 2] heeft afgesproken dat het bedrag van
1.125 euro voor de windlichten, die [bedrijf 2] niet kon leveren aan de Nationale Politie, zou worden gestort op de bankrekening van haar toenmalige bedrijf “ [bedrijf 1] ”, omdat zij veronderstelde dat geen geld kon worden teruggestort op de creditcardrekening. Zij heeft met [medeverdachte] afgesproken dat het geld verrekend zou worden en dat hij dat geld zou gebruiken voor het betalen van declaraties aan COR-leden, vanwege de grote problemen die er binnen de Nationale Politie/COR waren met het uitbetalen van die declaraties. Zij heeft feitelijk uit haar contante geldkas van “ [bedrijf 1] ” 1.125 euro aan [medeverdachte] gegeven. Op deze wijze bleef het voor haar “onder de streep” ook hetzelfde. Zij weet niet wat [medeverdachte] met het contante geldbedrag van 1.125 euro heeft gedaan. Zij heeft zich niet gerealiseerd dat de bijgeschreven 1.125 euro in de boekhouding verantwoord moest worden. Daarover heeft ze ook niets van haar boekhouder gehoord. Dat er tijdens de doorzoeking geen fysieke kasadministratie is aangetroffen is volgens verdachte verklaarbaar, aangezien haar bedrijf al bijna een half jaar daarvoor was beëindigd.
Verdachte heeft desgevraagd aangegeven dat zij een kasadministratie bijhield in het CRM-systeem en dat die kasadministratie desgewenst opgevraagd zou kunnen worden bij het hoofdkantoor van “ [bedrijf 3] ” in Breda.
Uit de inhoud van de dossierstukken blijkt onder meer het volgende.
- Op 3 december 2015 heeft verdachte namens haar echtgenoot 65 windlichten aangekocht voor de Nationale Politie - Centrale Ondernemingsraad ten name van
[medeverdachte] voor een totaalbedrag van € 2.437,50;
- Voornoemd geldbedrag is per creditcard voldaan op 5 december 2015;
- Uit het ICS Visa-overzicht op naam van de Nationale Politie, de heer [medeverdachte] , blijkt dat op 5 december 2015 een geldbedrag van € 2.437,50 is afgeschreven ten gunste van [bedrijf 2] te Almere;
- Op 9 december 2015 is op verzoek van verdachte door [bedrijf 2] een geldbedrag van € 1.125,00 gestort op bankrekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 1] in verband met de windlichten die [bedrijf 2] niet kon leveren;
- “ “ [bedrijf 1] ” was het bedrijf van verdachte;
- In de verantwoording van de creditcard van [medeverdachte] of op enige andere wijze is blijkens de getuigenverklaring van [getuige 1] , Directeur Korpsstaf van de Nationale Politie, niet teruggevonden dat het geldbedrag van € 1.125,00 op enige wijze door verdachte is terugbetaald aan de Nationale Politie.
De rechtbank stelt vast dat de door verdachte gegeven verklaring dat zij 1.125 euro uit haar contante geldkas van “ [bedrijf 1] ” aan haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte] , heeft gegeven, geen steun vindt in de inhoud van het strafdossier. Enig aanknopingspunt om te kunnen aannemen dat het geld, als totaalbedrag of in delen, aan medeverdachte [medeverdachte] is gegeven en daarmee door hem vervolgens declaraties van COR-leden aan hen contant zijn uitbetaald, ontbreekt. Evenmin kan worden vastgesteld dat het geld op enige andere wijze in zijn geheel of in delen is gestort op de rekening van de Nationale Politie dan wel op enige wijze is teruggevloeid in de geldkas van de Nationale Politie.
De rechtbank acht de door verdachte gegeven verklaring derhalve niet geloofwaardig.
Indien de verantwoording van de door verdachte van [bedrijf 2] ontvangen 1.125 euro en/of het in handen stellen van dat geld aan medeverdachte [medeverdachte] terug te vinden is in de door verdachte gevoerde kasadministratie in het door haar genoemde CRM-systeem, had het op de weg van verdachte gelegen om de eventueel voor haar ontlastende informatie tijdig aan te leveren. Verdachte heeft dat niet gedaan.
De rechtbank acht het in dit verband opvallend dat kort na de terugstorting van 1.125 euro door [bedrijf 2] op de bankrekening van “ [bedrijf 1] ” door verdachte een deelbetaling van 1.900 euro is voldaan aan [drukkerij] . Het saldo zonder de terugstorting zou ontoereikend zijn geweest om deze betaling te doen.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat niet zij, maar haar echtgenoot, de betaling met de creditcard aan [bedrijf 2] heeft gedaan geen steun vindt in de inhoud van de bewijsmiddelen.
Op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden staat vast dat verdachte opzettelijk een geldbedrag van € 1.125,00, dat haar echtgenoot uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, namelijk als voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering, zoals onder feit 1 primair ten laste is gelegd.
Uit de hierboven omschreven feiten en omstandigheden volgt dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank acht op grond daarvan ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
De verdenking betreft hier primair - kort samengevat - dat verdachte zich samen met haar echtgenoot heeft schuldig gemaakt aan verduistering door:
- Het betalen van meerdere privé-uitgaven in de horeca met de creditcard van de Nationale Politie, te weten:
o € 159,12 bij [restaurant 1] op of omstreeks 26 augustus 2015;
o € 98,50 bij [restaurant 2] op of omstreeks 15 juli 2015;
o € 223,00 op of omstreeks 17 maart 2016 bij [restaurant 3] ;
o € 163,25 bij [restaurant 3] op of omstreeks 25 maart 2016;
- Een contante geldopname van € 750,00 met de creditcard van de COR van de Nationale Politie, zonder dat sprake was van enige relatie van die kasopname tot uitgaven ten behoeve van de Nationale Politie;
- En het opnamen van deze betalingen als zakelijke uitgaven in de verantwoording van zijn creditcard-uitgaven.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 januari 2020 erkend dat zij wel eens heeft gegeten in genoemde horecagelegenheden. Zij kan zich niet zo herinneren of dat is geweest is op de genoemde data.
Verdachte heeft verklaard dat zakelijke afspraken van haar en haar echtgenoot vanwege hun drukke agenda’s met enige regelmaat werden gecombineerd met privé aangelegenheden. Zij en haar echtgenoot hielden echter de privé- en zakelijke uitgaven voor de Nationale Politie strikt gescheiden. Zij heeft wel eens gezien dat haar echtgenoot na een zakelijke aangelegenheid afrekende met de creditcard van de COR. Als zij daarna samen zelf gingen eten, rekenden zij af met privé-geld, al dan niet cash. Indien zij samen privé uit eten gingen, was het verschillend wie er afrekende, wiens pas er gebruikt zou worden of wie cash kon afrekenen. Dat ging in overleg; er werd overlegd wie en met welke pas (of contant) werd betaald.
Indien een privé-uitgave betaald zou zijn met de creditcard van de Nationale Politie had zij dat geweten, omdat je dan blijkbaar bewust zaken afrekent met de creditcard van de COR. Verdachte weet zeker dat dit niet het geval is geweest. Indien haar echtgenoot een zakelijke afspraak had betaalde hij vaak met de creditcard van de COR.
Verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van de voorgehouden creditcardbetaling van
€ 159,12 d.d. 26 augustus 2015 verklaard dat zij en haar echtgenoot een keer samen bij [restaurant 1] hebben gegeten en dat haar echtgenoot en [getuige 2] toen ook daar zijn geweest. Zij hebben toen elk hun eigen deel betaald. Met [getuige 2] heeft die avond een heel zakelijk gesprek plaatsgevonden. Verdachte kan zich niet herinneren of haar dochter op 26 augustus 2015 ook aanwezig was bij het eten in [restaurant 1] .
Verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van de voorgehouden creditcardbetaling van
€ 223,00 d.d. 17 maart 2016 verklaard dat zij zich niet kan herinneren op welk evenement dat betrekking heeft gehad. Vanwege de erg drukke agenda van haar en haar echtgenoot was er veel onderling contact over het verloop van de dag en waar er gegeten zou worden.
Verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van de voorgehouden creditcardbetaling van
€ 163,25 d.d. 25 maart 2016 verklaard dat zij in ieder geval samen met haar schoonmoeder bij ‘ [restaurant 3] ’ heeft gegeten en dat zij de rekening daarvoor toen zelf contant heeft betaald. Zij kan zich niet herinneren of haar echtgenoot later, na afloop van zijn zakelijke afspraak, is aangeschoven bij haar en haar schoonmoeder en/of bijvoorbeeld haar dochter ook met haar en haar schoonmoeder is meegegaan. Voor die dag stond er in ieder geval en afspraak met haar schoonmoeder gepland, maar afspraken werden nogal eens gewijzigd.
Creditcardbetaling van € 98,50 en contante geldopname van € 750,00
De rechtbank is, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat uit de inhoud van de dossierstukken niet kan worden afgeleid dat ter zake van deze creditcardbetaling en contante geldopname sprake is geweest van enige strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van deze onderdelen van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Creditcardbetaling van € 159,12 (zaak 177)
Deze creditcardbetaling van 26 augustus 2015 betreft de betaling voor meerdere voorgerechten, hoofdgerechten en desserts, alsmede meerdere alcoholische consumpties en koffie bij Restaurant [restaurant 1] in Almere. Op de kassabon staat als starttijd vermeld: 17.42.53 uur en als eindtijd: 20.47.32 uur.
Deze creditcardbetaling staat vermeld in het overzicht van [bedrijf 4] van
1 september 2015en in het door verdachte ingediende Declaratieformulier Creditcard van 29 oktober 2015.
In het dossier bevindt zich de verklaring van de getuige [getuige 2] van het bedrijf [bedrijf 5] in Almere, die heeft verklaard dat zij die avond een afspraak had in het [restaurant 1] met [verdachte] (verdachte) en aldaar aangekomen behalve [verdachte] ook de heer [medeverdachte] (medeverdachte) en hun dochter [dochter] aantrof, die net klaar waren met eten. Nadat [dochter] was vertrokken heeft de getuige [getuige 2] met verdachte gesproken over een bepaald loyaliteitsprogramma, waarbij [verdachte] stilzwijgend aanwezig was. Getuige [getuige 2] heeft verklaard tijdens dit gesprek een cappuccino en een glas wijn te hebben gedronken, maar niets te hebben gegeten.
De verklaring van de getuige [getuige 2] vindt bevestiging in het proces-verbaal van bevindingen van 10 mei 2017, waaruit blijkt dat naar aanleiding van de verklaring van de getuige [getuige 2] door middel van het programma UFED Reader nader onderzoek is gedaan naar de agenda van een Iphone 6s Plus, welke Iphone onder IBN nummer A.01.01.005 in beslag is genomen onder verdachte.
In de agenda van deze Iphone staat op 26 augustus 2015 de volgende afspraak vermeld:
Start time: 26-8-2015 19:30:00 (UTC+2)
End time: 26-9-2015 20:30:00 (UTC+2)
Subject: [bedrijf 5] , [restaurant 1] .
Medeverdachte [medeverdachte] heeft tegenover de Rijksrecherche verklaard dat deze creditbetaling een overleg betreft met “ [getuige 2] ” (de rechtbank begrijpt: [getuige 2] ), eigenaresse van het bedrijf [bedrijf 5] , ten behoeve van het regelen van een nieuwe vergaderlocatie voor de COR. De rechtbank overweegt dat deze verklaring geen steun vindt in de overige inhoud van het strafdossier. Dat geldt evenzeer voor de door verdachte ter terechtzitting van 16 januari 2020 afgelegde verklaring.
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige [getuige 2] en acht die bruikbaar voor het bewijs.
Op grond van het vorenoverwogene staat vast dat verdachte, samen met haar echtgenoot/medeverdachte [medeverdachte] , opzettelijk een geldbedrag van € 159,12, dat hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, namelijk als voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, doordat medeverdachte [medeverdachte] deze privé-uitgave van € 159,12 niet als zodanig heeft aangemeld bij de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, maar als zakelijke uitgave heeft opgenomen in de verantwoording van zijn creditcard-uitgaven.
Creditcardbetaling van € 223,00 (zaak 211)
Deze betaling van 17 maart 2016 betreft de betaling voor 4 diners bij ‘ [restaurant 3] ’ in Almere.
In het door medeverdachte [medeverdachte] ingediende Declaratieformulier Creditcard van 12 mei 2016 staat een declaratie van 17 maart 2016 vermeld voor een bedrag van € 223,00, waarbij als omschrijving echter staat vermeld: “ [bedrijf 6] ”.
Als onderbouwing voor deze declaratie is door medeverdachte [medeverdachte] een handgeschreven bon overgelegd van “ [restaurant 3] ’ waarop staat vermeld: “17/3/2016”en “4x diners
€ 223,--, welke bon is voorzien van en handtekening.
Uit de WhatsApp-gesprekken die zijn aangetroffen in de onder verdachte inbeslaggenomen telefoon blijkt onder meer van een gesprek op 17 maart 2016 tussen [verdachte] (verdachte) en [medeverdachte] (medeverdachte [medeverdachte] ), inhoudende:
- [verdachte] om 14.20 uur: “Om 15.00u ff wijntje doen?Xx
- [medeverdachte] om 14.23 uur: “Waar”dat In het dossier bevindt
- [medeverdachte] om 14.31 uur: “Waar lieverd? Xxxz”
- [verdachte] om 14.50 uur: “ [restaurant 1] ? Ben vlakbij xxx”
- [medeverdachte] om 14.50 uur: “Yes, xxxx”
- [verdachte] om 14.51 uur: “Gezellig xx”
- [verdachte] om 17.43 uur: Lieverd, ik ga vast naar huis, ik zie je over 15 minuten ja?
Ik reserveer vast bij [restaurant 3] ”
- [medeverdachte] om 17.46 uur: “Zijn bijna klaar schat, xxxx”
- [verdachte] om 17.48 uur: “One. Zal ik eChten dan?”
- [medeverdachte] om 17.49 uur: “xxx”
- [verdachte] om 17.49 uur: “We hebben tafel om 18.30 oké? Xx”.
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen en de feitelijke verschijningsvorm is de rechtbank van oordeel dat de betaling van de factuur van € 223,00 niet ziet op gemaakte kosten die verband kunnen houden met werkzaamheden van medeverdachte [medeverdachte] voor en/of activiteiten van de Nationale Politie. Medeverdachte [medeverdachte] heeft niet kunnen aangeven wat het zakelijke aspect is geweest dat aan dit diner verbonden is geweest. De verklaring van verdachte biedt ook geen aanknopingspunt om te kunnen aannemen dat sprake is geweest van een etentje met een zakelijk aspect. Uit de inhoud van de dossierstukken en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen is evenmin op andere wijze gebleken dat sprake zou kunnen zijn van een zakelijk aspect dat het declareren van de factuur van € 223,00 zou kunnen rechtvaardigen.
Op grond van het vorenoverwogene staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte, samen met haar echtgenoot/medeverdachte [medeverdachte] , opzettelijk een geldbedrag van € 223,00, dat hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, namelijk als voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, doordat medeverdachte [medeverdachte] deze privé-uitgave van € 223,00 niet als zodanig heeft aangemeld bij de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, maar als zakelijke uitgave heeft opgenomen in de verantwoording van zijn creditcard-uitgaven.
Creditcardbetaling van € 163,25 (zaak 213)
Deze creditcardbetaling van 25 maart 2016 betreft de betaling van € 163,25 bij ‘ [restaurant 3] ’ in Almere.
In het door medeverdachte [medeverdachte] ingediende Declaratieformulier Creditcard van 12 mei 2016 staat een declaratie van 25 maart 2016 vermeld voor een bedrag van € 163,25, waarbij als omschrijving echter staat vermeld: “ [bedrijf 6] ”.
Als verantwoording voor deze declaratie is door medeverdachte [medeverdachte] een kassabon overgelegd van “ [restaurant 3] ’ van 25-3-2016 te 20.03 uur, waarop onder meer staat vermeld: “frisdrank, bier en wijnen, Klassiekers 19,50 van de dag € 58,50 en desserts”.
Uit de WhatsApp-gesprekken die zijn aangetroffen in de onder verdachte, echtgenote van medeverdachte [medeverdachte] , inbeslaggenomen telefoon blijkt onder meer van een gesprek op 25 maart 2016 tussen [verdachte] (verdachte) en [medeverdachte] (medeverdachte [medeverdachte] ), inhoudende:
- [verdachte] om 15.19 uur: “Hoe kast gaan wij die kant op? Gaan we daar wat eten? Xx"
- [medeverdachte] om 15.24 uur: “Tis 40 min rijden schat.. zeg maar xxx"
- [verdachte] om 15.27 uur:" Kan dat? XXX"
- [medeverdachte] om 15.27 uur: “Tickets van [bedrijf 7] zijn geboekt xxx”
- [verdachte] om 15.30 uur: “Oke leuk! Nou, ik ga douchen. Bel jij ma ff dat we hapje gaan eten?
Xx"
- [medeverdachte] om 15.35: “Maar ik ben niet in een bui.. Je vroeg hoe ik me voelde. Waar gaan we
eten?"
- [verdachte] om 15.36 uur: “Ergens richting daar toch? Iets lekkers. Bel ma ff dat we haar met
uurtje halen xx”
- [verdachte] om 15.41 uur: “Oke. Gaan we bij [restaurant 3] eten? Ivm file"
- [medeverdachte] om 15.42 uur: “Oke, Xx:
- [verdachte] om 15.42 uur: “Kom en bel ff met ma in de auto. Anders gaat ze komen xx”
- [medeverdachte] om 15.43 uur: “Ja kom zo cx”
- [verdachte] om 15.46 uur: “Ma al gebeld. Gezegd dat wij haat 17:30 ophalen xx"
- [medeverdachte] om 15.47 uur: “ Oké schat xx”
- [verdachte] om 15.47 uur: “Kom je zo dan? Bel jij met [restaurant 3] voor tafeltje 18:0u? Xx"
- [medeverdachte] om 15.47 uur: “Yes xx”.
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen en de uiterlijk verschijningsvorm is de rechtbank van oordeel dat de betaling van de factuur van € 163,25 niet ziet op gemaakte kosten die verband kunnen houden met werkzaamheden van medeverdachte [medeverdachte] voor en/of activiteiten van de Nationale Politie. Verdachte heeft niet kunnen aangeven wat het zakelijke aspect is geweest dat aan dit diner verbonden is geweest. Dat geldt evenzeer voor de verklaring van verdachte dat zij het etentje met haar schoonmoeder zelf heeft betaald. Daarvoor is geen enkele onderbouwing gegeven.
Uit de inhoud van de dossierstukken en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen is evenmin op andere wijze gebleken dat sprake zou kunnen zijn van een zakelijk aspect dat het declareren van de factuur van € 163,25 zou kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat medeverdachte [medeverdachte] blijkens bovenstaand Whatsapp-verkeer op dat moment nog niet wist waar zij wilden gaan eten. Dat impliceert dat er op dat moment geen zakelijke afspraak was gepland, waar verdachte en zijn echtgenote hun privé agenda aan aanpasten. In de WhatsAppgesprekken maakt medeverdachte ook op geen enkel moment melding van een zakelijke afspraak op of rond het tijdstip van de afspraak met medeverdachte en haar schoonmoeder, terwijl de tijd en locatie door verdachte worden voorgesteld.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat de door verdachte gedeclareerde factuur van € 163,25 ziet op het etentje, zoals besproken in het hiervoor weergegeven Whatsapp-verkeer.
Op grond van het vorenoverwogene staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte, samen met haar echtgenoot/medeverdachte [medeverdachte] , opzettelijk een geldbedrag van € 163,25 dat [medeverdachte] uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, namelijk als voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, doordat medeverdachte [medeverdachte] deze privé-uitgave van € 163,25 niet als zodanig heeft aangemeld bij de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, maar als zakelijke uitgave heeft opgenomen in de verantwoording van zijn creditcard-uitgaven.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermalen heeft schuldig gemaakt aan verduistering van gelden, die haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte] , uit hoofde van zijn dienstbetrekking onder zich had, zoals onder feit 2 primair ten laste is gelegd.
Uit de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat telkens sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De mede door verdachte gebruikte horeca-uitgaven zijn immers telkens betaald door [medeverdachte] met de creditcard van de Nationale Politie, terwijl verdachte daarvan op de hoogte was. De rechtbank acht op grond daarvan ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.