ECLI:NL:RBOVE:2020:3761

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
C/08/255366 / KG ZA 20-221
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen echtelieden als vennoten inzake de toekomst van gezamenlijke vof en financiële afwikkeling

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, zijn [A] en [B] betrokken, die als echtelieden in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en tevens vennoten van een vennootschap onder firma (vof) zijn. De vof verleent hulp aan personen met psychische en/of verstandelijke beperkingen. De procedure is gestart door [A], die vorderingen heeft ingesteld tegen [B] met betrekking tot de vof, na een periode van feitelijke scheiding en een ingediend echtscheidingsverzoek. De vorderingen van [A] omvatten onder andere een verbod voor [B] om zonder haar toestemming handelingen te verrichten die de vof kunnen benadelen, en een bevel tot overleg over de financiële afwikkeling van de vof. [B] heeft hiertegen verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingesteld, waaronder een verbod voor [A] om bedragen van de zakelijke rekening van de vof over te boeken zonder toestemming.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat de onderlinge verhouding tussen [A] en [B] ernstig is verstoord, zowel privé als zakelijk. De rechter heeft vastgesteld dat de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt en dat er wederzijdse beschuldigingen zijn over het niet nakomen van verplichtingen als vennoten. De rechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van zowel [A] als [B] niet toewijsbaar zijn, omdat deze te ruim geformuleerd zijn en tot executiegeschillen zouden leiden. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/255366 / KG ZA 20-221
Vonnis in kort geding van 5 november 2020
in de zaak van
[A],
wonende en verblijvende te Spanje, ingeschreven te [plaats] , procederend met een toevoeging onder nummer 2GD3351,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Cupido te Hardenberg,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.H. Broeksema te Zwolle.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 5 producties
  • de brief van [B] van 20 oktober 2020 met 6 producties en een eis in reconventie
  • de e-mail van [A] van 21 oktober 2020 met productie 6 en 7
  • de (fysieke) mondelinge behandeling, met een skypeverbinding met [A] , op
22 oktober 2020
- de pleitnoties van [A] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd. Tot deze gemeenschap behoren onder andere een woning in [plaats] , een woning in Spanje en de vof “ [X] ” (hierna: de vof), waarvan partijen de beide vennoten zijn.
2.2.
De vof is een onderneming waarin aan personen met een psychische en/of verstandelijke beperking – die problemen ondervinden in het dagelijkse leven op het gebied van wonen, werken, sociale contacten, drugs, etc. – hulp wordt verleend. Deze hulp bestaat uit het zorgen voor woonruimte, begeleiding in de woonsituatie en helpen een netwerk op te bouwen van sociale contacten. Cliënten worden begeleid naar afspraken bij instanties, huisarts of ziekenhuis. Daarnaast wordt dagbesteding aangeboden. De vof heeft ook personeel in dienst.
2.3.
[A] is door haar arbeidsongeschiktheid sinds 2000 als gevolg van de (progressieve) spierziekte HMSN thans in relatief beperkte mate betrokken bij het management/de administratieve kant van de vof, terwijl [B] zich fulltime bezig houdt met vooral de operationele kant. Blijkens het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel zijn de vennoten van de vof (zelfstandig) bevoegd om rechtshandelingen tot een bedrag van € 10.000,00 te verrichten.
2.4.
Begin 2019 heeft [A] zonder toestemming van medevennoot [B] een bedrag van € 30.000,00 van de zakelijke rekening van de vof opgenomen ten behoeve van de financiering van de kosten van verbouwingswerkzaamheden aan de (tweede) woning in Spanje, die partijen gezamenlijk hebben gekocht en alwaar [A] doorgaans woont en verblijft.
2.5.
Medio 2019 zijn partijen feitelijk uit elkaar gegaan.
2.6.
Op 19 december 2019 heeft [A] een echtscheidingsverzoek ingediend, waarvan op 17 november 2020 een mondelinge behandeling is bepaald; daarbij zal ook de boedelverdeling aan de orde komen.
2.7.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over, kort gezegd, het reilen en zeilen en de toekomst van de vof.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[A] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(I) [B] een verbod zal opleggen om zonder toestemming van [A] handelingen te verrichten welke de vof (kunnen) benadelen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere keer dat [B] in strijd handelt met dit verbod;
(II) [B] zal bevelen binnen 24 uur na het vonnis in overleg te treden en in overleg te blijven met [A] over de financiële afwikkeling van de vof in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap om zodoende de benadeling van de gemeenschap van goederen te voorkomen dan wel te beperken, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat [B] weigert in overleg te treden of in overleg te blijven met [A] ;
(III) [B] zal bevelen binnen 24 uur na het vonnis volledig opening van zaken te geven over de handelingen die hij heeft verricht of in zijn opdracht heeft laten verrichten in 2019 en 2020 met betrekking tot de vof en de complete administratie/boekhouding van de vof over de jaren 2019 en 2020 in kopie af te geven aan [A] , zodat voor haar inzichtelijk wordt wat de financiële positie is van de vof, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat [B] hiermee in strijd handelt;
(IV) voor het overige zal doen wat nodig mocht zijn ter zake van hetgeen partijen verdeeld houdt;
(V) [B] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[B] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[B] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
( a) [A] zal verbieden om enig bedrag over te boeken dan wel te laten afschrijven van de zakelijke rekening(en) van de vof, althans;
( b) indien onder het sub (a) geformuleerde naar het ordeel van de voorzieningenrechter te ver gaat: enig bedrag over te boeken van de bankrekening van de vof naar haarzelf of ten behoeve van de dekking van privékosten van haarzelf, waaronder de kosten van haar advocaat begrepen;
( c) [A] zal verbieden om in het kader van de afbouw van de onderneming enige actie te ondernemen zonder voorafgaande instemming van [B] ;
( d) aan de veroordeling(en) sub (a) tot en met (c) een dwangsom zal verbinden van
€ 5.000,00 per overtreding met een maximum van € 100.000,00, voor iedere keer dat [A] één van deze veroordelingen overtreedt;
( e) [A] zal veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[A] voert gemotiveerd verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Vanwege de samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk worden behandeld.
Spoedeisend belang?
5.2.
Hoewel bij de spoedeisendheid van hetgeen partijen jegens elkaar over en weer vorderen de nodige vraagtekens kunnen worden geplaatst (op 17 november 2020 is immers reeds een mondelinge behandeling van het echtscheidingsverzoek en de boedelverdeling bepaald), zal de voorzieningenrechter ten behoeve van (de positie van) partijen en met het oog op de naderende echtscheidings- en boedelverdelingsprocedure het geschil in conventie en in reconventie, waar mogelijk, inhoudelijk beoordelen.
Standpunt [A]
5.3.
Aan haar vorderingen legt [A] , samengevat, ten grondslag dat [B] tegenover haar onrechtmatig handelt door zonder haar toestemming eenzijdig (rechts)handelingen met betrekking tot de vof te verrichten (opzegging huur, ontslag personeel, het beëindigen van de vof, het aangaan van overeenkomsten met derden in verband met een overname van de vof) die zijn (zelfstandige) bevoegdheid als vennoot te boven gaan c.q. beslissingen te nemen die vergaande consequenties voor de continuïteit van de vof hebben en daarmee de financiële situatie van partijen. Volgens [A] benadelen deze beslissingen de vof en daarmee de huwelijksgoederengemeenschap (artikel 1:164 BW). [A] betoogt dat [B] haar ten onrechte niet of nauwelijks informeert over de gang van zaken binnen de vof, zowel op financieel als operationeel gebied, en dat [B] haar overal buiten sluit. Met het oog op een eventuele verkoop/doorstart van de vof stelt [A] zich verder op het standpunt dat sprake is van zakelijke, overdraagbare goodwill en dat de onderneming van de vof een (indicatieve) waarde heeft van minimaal
€ 35.000,00 en maximaal € 70.000,00. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [A] naar, onder meer, diverse e-mails van [B] en het rapport van [accountant] te [plaats] d.d. 20 oktober 2020 (zie producties 2 en 6 van [A] ).
Standpunt [B]
5.4.
[B] betoogt dat [A] haar verantwoordelijkheid als medevennoot al geruime tijd niet neemt, ondanks diverse pogingen daartoe van hem en het personeel van de vof. Volgens [B] verricht [A] geen feitelijke werkzaamheden meer voor de vof, terwijl zij wel steeds gelden voor eigen gebruik opneemt ten laste van de vof. [B] beroept zich erop dat [A] daarmee in strijd handelt met de vof-akte. Voorts betwist [B] dat de vof financieel gezond is. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [B] naar zijn eigen schriftelijke verklaring van 15 oktober 2020 en die van [C] (boekhouder vof) d.d. 9 september 2020, [D] (medewerkster vof) d.d. 12 oktober 2020, [E] (broer van [A] en medewerker vof) d.d. 11 oktober 2020, [F] (medewerker vof) d.d. 14 oktober 2020 en [G] (medewerkster vof) d.d. 11 oktober 2020. [B] vordert op zijn beurt in reconventie dat [A] volledige medewerking zal verlenen aan de overdracht van de bedrijfsactiviteiten van de vof en dat zij zich als vennoot zal onthouden van privéopnames en handelingen die daarmee in strijd zijn.
Kern van het geschil
5.5.
De voorzieningenrechter begrijpt dat de onderlinge verhouding tussen partijen en hun vertrouwen in elkaar ernstig zijn verstoord, zowel privé als zakelijk. De communicatie tussen hen verloopt daardoor zeer stroef. Partijen verwijten elkaar over en weer de verplichtingen als vennoot niet (volledig) na te komen voortvloeiende uit de wet en/of de vof-akte en daarmee tegenover de ander wanprestatie te leveren dan wel onrechtmatig te handelen. De over en weer gevorderde verboden en bevelen zien op deze verplichtingen. [A] beroept zich daarbij vooral op gemelde e-mails van [B] , terwijl [B] zijn stellingen baseert op schriftelijke verklaringen van de boekhouder en personeel van de vof. Uit deze e-mails en verklaringen en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, blijkt dat de visie van partijen over de rol en inbreng van [A] in de vof en de (on)mogelijkheden daartoe en de financiële situatie/toekomst van de vof lijnrecht tegenover elkaar staat. Teneinde hierover een (inhoudelijk) oordeel te kunnen geven is nader onderzoek nodig, bijvoorbeeld een getuigenverhoor en/of benoeming van een deskundige. Een kort geding leent zich daarvoor in beginsel niet. Zoals ook ter zitting met partijen is besproken, is het in beider (financieel) belang om gezamenlijk – ter voorkoming van (verdere) benadeling van de huwelijksgoederengemeenschap – zo spoedig mogelijk de beëindiging/overdracht van de vof tot een goed zakelijk eind te brengen en zou dit belangrijke punt op gemelde zitting van 17 november 2020 mede het doel van de behandeling van het echtscheidingsverzoek moeten zijn, nu voortzetting van de vof door één van partijen geen serieuze optie lijkt. Nog daargelaten de (juridische) haalbaarheid – zie hierna – valt niet in te zien dat geheel of gedeeltelijke toewijzing – op straffe van een dwangsom – van onderhavige vorderingen van partijen zou kunnen bijdragen aan effectieve geschilbeslechting.
Het over en weer gevorderde
5.6.
Ten aanzien van de vorderingen van [A] en [B] overweegt de voorzieningenrechter achtereenvolgens kort het volgende.
5.6.1.
Hoewel in het lichaam van de dagvaarding een en ander in algemene bewoordingen is toegelicht, heeft [A] in het petitum niet specifiek omschreven op welke handelingen van [B] die de vof (kunnen) benadelen het door haar gevorderde verbod ziet. Zoals dit verbod nu is geformuleerd, is dat te ruim en dus onvoldoende concreet. Toewijzing daarvan zal met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot executiegeschillen leiden. Reeds om die reden is het gevorderde verbod van [B] om zonder toestemming van [A] handelingen te verrichten die de vof (kunnen) benadelen niet toewijsbaar.
5.6.2.
Ten aanzien van het gevorderde bevel tot overleg over de financiële afwikkeling van de vof heeft [A] nader toegelicht dat mr. [Y] haar belangen ter zake behartigt. [B] heeft aangevoerd dat zijn contact met mr. [Y] moeizaam verloopt, omdat deze zeer verwijtend naar hem toe zou zijn. Wat daar verder ook van zij, op basis van de meergenoemde e-mails van [B] , de door hem overgelegde schriftelijke verklaringen van medewerkers van de vof en het verhandelde ter zitting kan niet worden geconcludeerd dat [B] niet (meer) tot overleg met [A] bereid zou zijn. Zo heeft [B] in zijn e-mail van 31 augustus 2020 vastgesteld dat [B] niet heeft gereageerd op zijn voorstel om voor 15 augustus 2020 tot een oplossing te komen voor de slechte financiële situatie van de vof. Vervolgens heeft [B] bij
e-mail van 2 september 2020 vastgesteld dat [A] niet is verschenen bij een contractbespreking met de [gemeente] , ondanks dat zij als medevennoot van de vof daarvoor ook was uitgenodigd. Ook heeft [B] in zijn e-mail van 24 september 2020 [A] gevraagd voor 30 september 2020 te reageren op zijn voorstel met betrekking tot het bedrijfspand dat door de vof wordt gehuurd. Tot slot heeft [B] in zijn e-mails [A] met updates op de hoogte gehouden van de laatste ontwikkelingen met betrekking tot de vof.
Nu [A] dit alles onvoldoende heeft weersproken, komt het door haar gevorderde bevel niet voor toewijzing in aanmerking. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nogmaals op dat het in het (financiële) belang van beide partijen is om tijdens de mondelinge behandeling van het echtscheidingsverzoek op 17 november 2020 goede afspraken te maken over de financiële afwikkeling van de vof.
5.6.3.
Voor wat betreft het gevorderde bevel om met betrekking tot de vof volledig opening van zaken te geven stelt de voorzieningenrechter vast dat [A] (via de secretaresse van de vof) op 23 juli 2020 nieuwe inloggegevens van de administratie van de vof heeft ontvangen. [A] stelt dat zij desondanks geen inzage heeft in het zakelijke betalingsverkeer van de vof omdat deze betalingen via een privérekening van [B] lopen en dat hij haar om die reden weigert inzicht te geven in de administratie van de vof. [B] betwist dit door erop te wijzen dat het van de [gemeente] niet is toegestaan om zonder medewerking van de andere vennoot de bankrekening van de vof te wijzigen. [A] heeft ook dit onvoldoende weersproken. Het onderhavige bevel zal daarom eveneens moeten worden afgewezen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de door [A] ingeschakelde [accountant] bij het opstellen van de indicatieve waarde van de vof onder meer als uitgangspunt heeft gehanteerd de definitieve jaarcijfers over de boekjaren 2016 t/m 2018, de concept jaarcijfers 2019 en “
een eigen intern bijgewerkte financiële administratie van de onderneming 2020 tot en met 25 augustus 2020, sluitend met een tussentijds positief resultaat van € 56.625 en een behaalde omzet van € 226.013” (zie blz. 2 van gemeld rapport van [accountant] ). Gelet hierop valt vooralsnog niet in te zien waarom [A] het door haar gewenste inzicht in de administratie van de vof niet via [accountant] zou kunnen verkrijgen.
5.6.4.
Het door [B] in reconventie gevorderde verbod van [A] om enig bedrag over te boeken dan wel te laten afschrijven van de zakelijke rekening(en) van de vof dient eveneens te worden afgewezen. Net als [B] is [A] als medevennoot immers (zelfstandig) bevoegd tot het verrichten van rechtshandelingen tot een bedrag van
€ 10.000,00. Verder heeft [A] aangevoerd dat niet vast staat dat de onderneming van de vof geen privé-onttrekkingen meer kan lijden. Daarnaast heeft [A] de vraag gesteld waarom alleen zij dan niets meer zou mogen opnemen en of [B] dit dan wel mag blijven doen. Ook vraagt [A] zich af of zij dan alleen van haar uitkering van ongeveer € 1.100,00 netto per maand moet leven, terwijl volgens haar [B] ermee bekend is dat haar kosten veel hoger zijn dan deze uitkering. In dit verband heeft [A] erop gewezen dat alleen de aflossing van de hypotheek op de woning in Spanje al € 750,00 per maand bedraagt. [B] heeft dit alles onvoldoende weersproken, zodat ook het subsidiair gevorderde verbod van [A] om enig bedrag over te boeken van de bankrekening van de vof naar haarzelf of ten behoeve van de dekking van privékosten van haarzelf moet worden afgewezen.
5.6.5.
Hetgeen de voorzieningenrechter hiervoor in rechtsoverweging 5.6.1 heeft overwogen, geldt ook voor [B] als het gaat om het door hem gevorderde verbod van [A] om in het kader van de afbouw van de onderneming enige actie te ondernemen zonder zijn voorafgaande instemming. Zoals dit verbod nu is geformuleerd, is dat te ruim en dus onvoldoende concreet. Toewijzing daarvan zal met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot executiegeschillen leiden. Reeds om die reden is dit gevorderde verbod niet toewijsbaar.
Conclusie
5.7.
Al met al komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de vorderingen van zowel [A] als [B] alle moeten worden afgewezen.
Proceskosten
5.8.
Gelet op de relatie tussen partijen, alsmede de uitkomst van dit kort geding, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek op 5 november 2020. [1]

Voetnoten

1.type: