4.3Beoordeling van het ten laste gelegde
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het onder 1, 2, 3 primair, 4 (telkens in beide cumulatieven), 5 primair, 6 primair en 7 (in beide cumulatieven) ten laste gelegde op grond van de daartoe in zijn schriftelijk requisitoir omschreven bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten en heeft - kort samengevat - daartoe aangevoerd dat verdachte geen stafbare feiten heeft gepleegd. Indien en voor zover de ten laste gelegde documenten als vals zouden kunnen worden aangemerkt, wat niet in alle gevallen kan worden bewezen, is verdachte zich daarvan niet bewust geweest, laat staan dat hij opzet heeft gehad op die valsheid of op het misleiden van de Nationale Politie, zodat de organisatie bepaalde facturen ten onrechte zou betalen. Verdachte ontkent met klem voor eigen gewin te hebben gehandeld en stelt zich op het standpunt alles in het werk te hebben gesteld om aan zijn opdracht als voorzitter van de COR te voldoen. Hij is altijd zorgvuldig omgegaan met de hem verstrekte creditcard en heeft deze alleen zakelijk gebruikt. Als dat al in een zeer beperkt aantal gevallen anders zou zijn geweest, dan is dat een vergissing geweest. Van een oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening is, hoe dan ook, geen sprake geweest.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 (Verdenking vervalsen facturen en het opzettelijk gebruik maken daarvan)
Factuur [nummer] d.d. 15-01-2015 ad € 2.420,00 van [bedrijf 1] (hierna ook: [bedrijf 1] ) aan Nationale Politie/Centrale Ondernemingsraad
Bovenstaande factuur heeft als omschrijving “Kosten DB COR” en bestaat uit een bedrag van € 2.000,00 ter zake van de daarvoor in rekening gebrachte kosten en een bedrag van
€ 420,00 ter zake van in rekening gebrachte BTW.
Verdachte ontkent het ten laste gelegde. Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 december 2019 verklaard dat ten tijde van de accordering van deze factuur bij hem bekend was waarop de factuur betrekking had, maar dit nadien niet meer wist. Die omstandigheid maakt deze factuur volgens verdachte nog niet vals. Verdachte weet in ieder geval zeker dat destijds niet betaald is voor aanwezigheid van COR-leden bij het Benefietgala van [benefietgala] .
De rechtbank stelt vast dat verdachte weliswaar geen afdoende verklaring heeft kunnen geven voor deze factuur, doch dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen evenmin kan worden afgeleid dat deze factuur gekoppeld moet worden aan een niet-zakelijke/niet-declareerbare activiteit, al dan niet voor of ten behoeve van de COR van de Nationale Politie, zodat niet kan worden vastgesteld dat deze factuur vals is.
De rechtbank merkt in dit verband op dat het vermoeden dat deze factuur feitelijk ziet op het in rekening brengen van de kosten voor deelname aan het Benefietgala en/of de overnachtingskosten van de deelnemers in het [hotel 1] , niet met concrete bewijsmiddelen is onderbouwd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde.
Factuur [nummer] d.d. 08-02-2015 ad € 6.050,00 van [bedrijf 1] aan Nationale Politie/Centrale Ondernemingsraad
Factuur [nummer] heeft als omschrijving “Vergaderarrangement” en bestaat uit een bedrag van € 5.000,00 ter zake van de daarvoor in rekening gebrachte kosten en een bedrag van
€ 1.050,00 ter zake van in rekening gebrachte BTW.
Factuur [nummer] is op 8 februari 2015 door [medeverdachte 1] per mail naar verdachte gezonden ten behoeve van betaling door de Nationale Politie.
Verdachte heeft voornoemde factuur ter betaling doorgezonden naar [naam 2] .
Blijkens de bijlage bij het rapport ‘Overzicht facturen [bedrijf 1] ’ is factuur [nummer] vervolgens ingeboekt door de financiële administratie van de Nationale Politie, geaccordeerd, betaalbaar gesteld en is op 6 maart 2015 een bedrag van € 6.050,00 ter zake van voornoemde factuur per bank voldaan aan [bedrijf 1] .
Verdachte betwist de valsheid van factuur [nummer] en het opzet op de valsheid.
Verdachte heeft tegenover de Rijksrecherche verklaard dat [medeverdachte 1] en hij
waren overeengekomen dat [medeverdachte 1] de vordering zou overnemen en dat zij daarbij
afgesproken hadden dat wanneer commissies gebruik gingen maken van gekochte items zijn eis was dat dat in een vergaderarrangement moest, zodat het onderdeel van een vergadering zou zijn. Tevens werd volgens verdachte afgesproken dat [medeverdachte 1] voor de vijf gekochte items één factuur zou maken met als omschrijving 'vergaderarrangement’. Wanneer deze items vervolgens daadwerkelijk door de COR later zouden worden afgenomen dan
kon [medeverdachte 1] de extra kosten afzonderlijk factureren.
Volgens verdachte is door de medewerkster van de Korpsstaf tegen hem gezegd dat de accountant niet accepteert dat er liefdadigheidsfacturen door de politie betaald worden en kan niet door haar gezegd zijn dat de Nationale Politie de factuur niet gaat betalen of niet voor hem gaat betalen, omdat hij namens de COR een verplichting is aangegaan die moet
worden nagekomen. Dat kan hij als voorzitter van de COR zelf bepalen op basis van de WOR. Wanneer de Korpschef (bestuurder) niet wil betalen dan had hij daarmee naar de rechter gekund. Hij was gewoon bevoegd om dit te doen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 december 2019 verklaard dat de omschrijving “Veilingitems” op de factuur is gewijzigd in “ Vergaderarrangement” om - gezien de beschikbare kostenplaatsen en subposten in het financiële systeem - de administratieve verwerking en betaling van de factuur vlot te laten verlopen. De door hem aangekochte veilingitems konden allemaal gebruikt worden in het kader van ‘Bewust Belonen’ en/of als vergaderarrangement ten behoeve van de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, en zijn, met uitzondering van het Dagvoorzitterschap van [naam 3] , feitelijk ook allemaal als zodanig gebruikt, waardoor bovendien geld is bespaard, gelet op de feitelijke kostprijs van die vergaderarrangementen.
Vast staat dat factuur [nummer] ziet op de vijf veilingitems die verdachte, telkens door middel van een door hem daartoe gedaan hoogste bod, heeft verkregen tijdens het Benefietgala van de Stichting [benefietgala] op 26 januari 2015 in het [hotel 1] te Almere.
Verdachte heeft immers tegenover de Rijksrecherche verklaard dat factuur [nummer] puur betrekking heeft op de betaling van de vijf items die door hem namens de COR op die bewuste avond zijn gekocht.[medeverdachte 1] heeft deze factuur gestuurd omdat de facturen die direct vanaf [benefietgala] afkomstig waren niet door de politie werden betaald. Deze verklaring vindt bevestiging in de verklaring van [medeverdachte 1] tegenover de Rijksrecherche, onder meer inhoudende dat deze factuur in de plaats kwam van de vijf losse facturen.
De vijf veilingitems betroffen:
- 4 toegangskaarten voor [theater] , Schouwburg Almere, ad € 200,00;
- een Dagvoorzitterschap van [naam 3] ad € 2400,00;
- een Barbecue-arrangement door [slagerij] ad € 1.300,00;
- een Training en Analyse door [bedrijf 6] ad € 600,00;
- een Golfclinic bij [bedrijf 7] ad € 500,00.
Gelet op de verklaring verdachteen de verklaring van [medeverdachte 1], staat niet ter discussie dat zij factuur [nummer] heeft opgemaakt.
[medeverdachte 1] heeft tegenover de Rijksrecherche onder meer verklaard dat:
- zij van [naam 4] van de Stichting [benefietgala] hoorde dat de politie niet betaalde voor de veilingitems;
- zij daarop [verdachte] (verdachte) heeft benaderd hoe dit op te lossen;
- verdachte haar, zij dacht per mail, heeft gevraagd of zij het totaalbedrag van 5.000 euro wilde factureren namens [bedrijf 1] en of zij als omschrijving op de factuur “vergaderitems” of iets dergelijks wilde zetten;
- dit volgens verdachte de oplossing was die hij had om het betaald te krijgen; dat hij zei dat de veilingitems gebruikt gingen worden tijdens vergaderingen en daarom stond deze omschrijving erop;
- deze omschrijving op het verzoek van verdachte is gebruikt;
- zij vervolgens factuur [nummer] heeft opgemaakt.
Verdachte heeft deze gang van zaken in grote lijnen bevestigd.
De rechtbank acht in dit verband voorts redengevend dat:
- Verdachte in zijn e-mail van 8 februari 2015 waarmee hij factuur [nummer] ter goedkeuring heeft doorgezonden aan [naam 2] , secretaris van de COR en prestatieverklaarder, onder meer heeft vermeld:
“Als er losse rekeningen komen van die gala-avond, die dan weigeren .... deze
komt er voor in de plaats.”
- verdachte tijdens een telefoongesprek op 21 december 2016 heeft verklaard: “Goeie doelen mogen niet bij ons in de boeken. Zijn omgebouwd naar vergaderarrangementen. Dat zou [medeverdachte 1] doen. [medeverdachte 1] heeft … die op zich genomen”;
In het dossier bevindt zich voorts de verklaring van getuige [getuige 4] , secretaris/adviseur van de Korpsstaf, onder meer inhoudende dat zij naar aanleiding van de door de Stichting [benefietgala] aan de Nationale Politie ter betaling toegezonden losse facturen voor deze veilingitems, begin maart 2015 namens de toenmalige korpschef [naam 5] tegen verdachte heeft gezegd dat het niet de bedoeling was dat deze facturen door de Nationale Politie betaald zouden worden en dat verdachte daarop heeft geantwoord in de trant van: “Oké, dat begrijp ik. Ik ga het regelen.”
Voornoemde verklaring is door de getuige [getuige 4] tijdens haar verhoor door de rechter-commissaris op 9 december 2019 in grote lijnen bevestigd.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie het niet vermelden van bepaalde gegevens onder omstandigheden valsheid in geschrift kan opleveren, bijvoorbeeld door het achterhouden van voldoende specifieke gegevens. Het verhullen van wat er in werkelijkheid was geleverd, met het opzet om de effectieve toepassing van wet- en regelgeving te ontwijken, kan volgens de Hoge Raad worden aangemerkt als het valselijk opmaken in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 18 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1676. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat factuur [nummer] een valse factuur is, aangezien als omschrijving “Vergaderarrangement” is vermeld, terwijl de factuur feitelijk ziet op de door verdachte aangekochte vijf veilingitems. Door middel van de omschrijving “Vergaderarrangement” in plaats van “Veilingitems” is de werkelijke aard van de bestedingen verhuld.
Naast de valse omschrijving “Vergaderarrangement” bestaat de valsheid ook daarin dat op de factuur BTW in rekening is gebracht, waardoor de Nationale Politie onverschuldigd feitelijk - los gezien van de omstandigheid of de Nationale Politie die BTW eventueel had kunnen verrekenen - meer gelden heeft overgemaakt dan het feitelijke totaalbedrag van de aangekochte veilingitems.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verdachte de factuur [nummer] opzettelijk valselijk heeft laten opmaken en daarvan opzettelijk gebruik heeft gemaakt,
met het uitsluitende, misleidende motief om door middel van de omschrijving “Vergaderarrangement” alsnog de betaling van de door hem aangekochte veilingitems ten laste van de Nationale Politie te brengen, terwijl hij wist dat van betaling van die veilingitems door de Nationale Politie geen sprake kon zijn. De omstandigheid dat, zoals verdachte heeft aangevoerd, de door hem aangekochte veilingitems gebruikt zouden kunnen worden ten behoeve van de COR en/of tijdens vergaderarrangementen van de COR en daartoe feitelijk ook (grotendeels) gebruikt zijn, doet niet af aan het vorenoverwogene.
Uit de hierboven omschreven feiten en omstandigheden volgt dat bij de totstandkoming van de valse factuur sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen van valsheid in geschrift en medeplegen van het opzettelijk gebruikmaken van een geschrift, als ware het echt en onvervalst wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 (Verdenking vervalsen facturen en het opzettelijk gebruik maken daarvan)
Factuur [nummer] d.d. 10-03-2016 ad € 10.890,00 van [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] ter attentie van [naam 6]
en
Factuur [nummer] d.d. 18-03-2016 ad € 15.730,00 van [bedrijf 2] aan Nationale Politie Centrale Ondernemingsraad
Factuur [nummer] heeft als omschrijving “Adviezen mbt Politie item” en bestaat uit een bedrag van € 9.000,00 ter zake van de daarvoor in rekening gebrachte kosten en een bedrag van € 1.890,00 ter zake van in rekening gebrachte BTW.
Factuur [nummer] heeft als omschrijving “Voorbereiding [festival 1] ” (opmerking rechtbank: de rechtbank leest “praktijk” in plaats van de vermelde “parktijk”) en bestaat uit een bedrag van € 13.000,00 ter zake van de daarvoor in rekening gebrachte kosten en een bedrag van € 2.730,00 ter zake van in rekening gebrachte BTW.
Factuur [nummer] is op 21 maart 2016 binnengekomen bij de Nationale Politie.
Op 13 april 2016 is door de Nationale Politie een bedrag van € 15.730,00 ter zake van voornoemde factuur per bank voldaan aan [bedrijf 2] .
Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 december 2019 verklaard dat factuur [nummer] daadwerkelijk zag op adviezen aan de politie en moet worden bezien in het licht van de voorbereiding van het “ [festival 2] ” in 2016 en een door [bedrijf 2] te maken film van (onder andere) het festival en de werkzaamheden van het wijkteam Almere in de praktijk, welke film gepresenteerd zou gaan worden door [medeverdachte 1] . Deze factuur betreft volgens verdachte aldus een deelfactuur voor de tot dan toe door [medeverdachte 1] verrichte werkzaamheden.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 december 2019 verklaard dat hij niet weet hoe het verloop van factuur [nummer] is geweest.
Uit de gang van zaken zoals die uit de inhoud van het strafdossier naar voren komt blijkt van een duidelijke tijdlijn waarin naar aanleiding van het door [bedrijf 1] voor de COR georganiseerde kerstfeest in het [hotel 2] op 29 en 30 december 2015 nog sprake is van openstaande rekeningen van [bedrijf 1] bij het [hotel 2] - op grond van de door het [hotel 2] in rekening gebrachte “meerkosten” die niet door de Nationale Politie betaald zouden worden - waarvoor, in eerste instantie, door [medeverdachte 1] in samenspraak met verdachte naar een oplossing wordt gezocht.
De rechtbank zal daarom voornoemde facturen gezamenlijk bespreken.
De rechtbank stelt vast dat er voorafgaand aan het kerstfeest in het [hotel 2] en daarna sprake is geweest van app-verkeer tussen verdachte en [medeverdachte 1] ter zake van de door het [hotel 2] aan [bedrijf 1] gezonden facturen en herinneringen.
Daaruit blijkt onder meer dat:
- [medeverdachte 1] op 22 december 2015 verdachte appt dat zij vandaag [hotel 2] ook gaat afronden en aan verdachte vraag wat er op de factuur moet komen;
- Verdachte daarop antwoordt met “ [festival 2] ”.
[medeverdachte 1] heeft op 23-12-2015 factuur 2015-0078 ad € 25.469,29 met de omschrijving “ [festival 2] ” ter betaling gezonden naar de Nationale Politie/Centrale Ondernemingsraad.
Verdachte heeft deze factuur ter betaling doorgezonden naar zijn secretaresse [naam 7] en heeft daarbij vermeld:
“Deze factuur betaalbaar stellen svp, ik heb wat met budgetten geschoven vandaar dat dit onder het [festival 1] moet worden geschreven.”
Op 12 januari 2016 heeft plaatsvervangend Korpschef [naam 8] aan verdachte meegedeeld dat Het Korps de extreme kosten voor het feest in het [hotel 2] niet voor zijn rekening gaat nemen en dat verdachte dat moet oplossen, waarop verdachte aan [naam 8] heeft meegedeeld het zelf wel te gaan betalen. [naam 8] heeft, hij denkt begin mei, telefonisch contact gezocht met verdachte om te informeren naar de stand van zaken waarop verdachte hem heeft meegedeeld: “Ik heb het opgelost. Ik heb het zelf betaald.”
Het uitgelezen app-verkeer tussen verdachte en [medeverdachte 1] vermeldt dat:
- [medeverdachte 1] op 15 februari 2016 aan verdachte vraagt wat zij qua facturatie mag doen met het nog openstaande bedrag;
- [medeverdachte 1] op 26 februari 2016 aan verdachte bericht: “ik zit nog steeds te denken voor die 8k” en “Of ik niet zelf via andere weg kan factureren”;
- [medeverdachte 1] op 3 maart 2016 aan verdachte bericht: “Als ik nou restant factuur stuur met logo van m’n andere bedrijf is dat een idee?”;
- [medeverdachte 1] op 7 maart 2016 aan verdachte bericht: “Ik krijg echt problemen nu er staan nog 12.000 euro open die deze week betaald moet worden aan partijen wat moet ik doen?”.
- verdachte daarop aan [medeverdachte 1] onder meer antwoordt dat zij een factuur kan sturen aan [naam 9] van [bedrijf 2] onder vermelding van ” [omschrijving] ”;
- verdachte daarbij een stukje tekst meestuurt dat eerder door [naam 9] aan verdachte was gestuurd toen de afspraak voor deze gang van zaken werd gemaakt, waarin [naam 9] aan verdachte meedeelde: “ik wil pas een factuur ontvangen op het moment dat wij als [bedrijf 2] zelf geld hebben ontvangen. Ik ga eerder geen verplichtingen aan namens de omroep en zal de mail in dat geval moeten retourneren”;
- [medeverdachte 1] op 8 maart 2016 (onder meer) naar verdachte appt: “Maar moet ik nu daarheen factureren?
[medeverdachte 1] mailt op 10 maart 2016 factuur [nummer] met de omschrijving “Adviezen mbt politie item” naar [bedrijf 2] .
[naam 9] mailt op 10 maart 2016 factuur [nummer] per kerende post naar [medeverdachte 1] onder vermelding van:
“Onderstaande factuur is niet conform afspraak die gemaakt is. Hij zal derhalve dan
ook niet betaald worden Het lijkt mij verstandig om met de betrokken personen bij
elkaar te komen en de afspraken helder naar elkaar uit te spreken zodat iedereen weet
wat de inhoud en alles naar tevredenheid kan worden opgelost”.
[medeverdachte 1] appt daarop naar verdachte dat zij de factuur van [naam 9] terugkrijgt, waarop verdachte aan [medeverdachte 1] vraagt om hem die mail van [naam 9] door te sturen
[medeverdachte 1] appt op 11 maart 2016 naar verdachte dat zij net gebeld is door het [hotel 2] en dat ze nog 12600 aan het [hotel 2] moet betalen en dat ze net gebeld is.
Het [hotel 2] stuurt op 10 maart 2016 een e-mail naar [medeverdachte 1] met een betalingsherinnering voor de facturen [nummer] , [nummer] en [nummer] .
[medeverdachte 1] appt op 11 maart 2016 naar verdachte dat zij net gebeld is door het [hotel 2] en dat ze nog 12600 aan het [hotel 2] moet betalen.
[medeverdachte 1] appt op 14 maart 2016 aan verdachte: “ik moet deze week 12513,25 betalen kan jij het regelen dan kan ik weer door ook”.
Verdachte antwoordt daarop aan [medeverdachte 1] : “Ik zag hem binnen komen maar zou niet weten waar ik de week zoveel geld vandaan moet halen Kan met [naam 9] die factuur ombouwen en dan druk op de ketel zetten maar lukt deze week zeker niet Je hebt ruim 18 000€ al gehad toch?”
[bedrijf 2] verstuurt op 18 maart 2016 de factuur [nummer] aan de Nationale Politie in verband met de voorbereiding van het [festival 1] .Welke factuur door de Nationale Politie op 13 april 2016 wordt betaald aan [bedrijf 2] .
[bedrijf 2] voldoet op 13 april 2016 de factuur [nummer] aan [bedrijf 1] .
[bedrijf 1] betaalt vervolgens de twee nog openstaande facturen van het [hotel 2] .
[naam 9] mailt op 30 april 2016 naar [medeverdachte 1] , naar aanleiding van de door haar gezonden factuur [nummer] : “Overigens wil ik er geen gewoonte van maken. Wilde jou en [verdachte] een keer helpen, maar ik zit hier uiteraard niet op te wachten.”
Blijkens de verklaring van [naam 9] tegenover de Rijksrecherche waren voor de factuur [nummer] van € 9.000 exclusief BTW met de omschrijving “Adviezen mbt Politie
item" nog geen werkzaamheden verricht door [bedrijf 1] .
[medeverdachte 1] heeft tegenover de Rijksrecherche verklaard dat de omschrijving “Adviezen mbt Politie item” in de factuur [nummer] is opgenomen, omdat verdachte tegen haar zei dat zij het zo moest omschrijven.
Op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat verdachte, [medeverdachte 1] en [naam 9] , doelbewust de valse factuur [nummer] en de valse factuur [nummer] hebben gecreëerd met het misleidende motief om op die wijze de betaling door [medeverdachte 1] van de nog openstaande facturen van het [hotel 2] te kunnen realiseren.
De door verdachte gegeven verklaring vindt naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze steun in de inhoud van het strafdossier.
De omstandigheid dat [medeverdachte 1] en [naam 9] bij hun (nader) verhoor als getuige door de rechter-commissaris hebben verklaard dat sprake is van een reële factuur maakt de conclusie van de rechtbank niet anders, nu die verklaringen geen steun vinden in de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bovenstaande factuur opzettelijk valselijk heeft doen opmaken en daarvan opzettelijk gebruik heeft doen maken, als ware het echt en onvervalst.
Uit de hierboven omschreven feiten en omstandigheden volgt dat bij de totstandkoming van de valse facturen sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en [naam 9] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen van valsheid in geschrift en medeplegen van het opzettelijk gebruikmaken van een geschrift, als ware het echt en onvervalst wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3 (Verdenking vervalsen van facturen en/of het opzettelijk gebruik maken daarvan)
Factuur [nummer] d.d. 18-05-2016 ad € 2.897,95 (€ 2.395,00 + BTW € 592,95) van [bedrijf 1] aan [bedrijf 3]
en
Factuur [nummer] d.d. 18-05-2016 ad € 1.599,62 (€ 1.322,00 + BTW € 277,62) van [bedrijf 1] aan [bedrijf 3]
Beide facturen hebben als omschrijving “Gewerkte Uren Politie”.
De verdachte ontkent de valsheid van beide facturen en het opzettelijk gebruik maken daarvan. Hij heeft ter terechtzitting van 16 december 2019 verklaard dat hij geen betrokkenheid heeft gehad bij de facturering door [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] . Volgens verdachte moet deze factuur worden bezien in het licht van werkzaamheden die [bedrijf 1] heeft verricht voor [getuige 1] van [bedrijf 3] in verband met het festival in 2016.
In het dossier bevindt zich de verklaring van de getuige [getuige 1] die tegenover de Rijksrecherche - onder meer - heeft verklaard dat beide facturen met nummer [nummer] vals zijn. Hij was door verdachte benaderd met het verzoek om [medeverdachte 1] te helpen door haar 1.600 euro te lenen, omdat zij haar leveranciers op dat moment niet kon betalen.
Nadat overleg had plaatsgevonden tussen hem en [medeverdachte 1] heeft hij ermee ingestemd dat zij hem een factuur zou sturen voor een bedrag van 1.600 euro. Toen hij de factuur [nummer] ontving van [medeverdachte 1] stond daarin het bedrag van 2.897,95 euro vermeld. Hij heeft geweigerd dat bedrag te betalen, maar heeft wel de als lening afgesproken 1.600 euro aan haar overgemaakt. De 1.600 euro is later verrekend doordat twee door [medeverdachte 1] geleverde artiesten hebben opgetreden tijdens een feestje van zijn dochters.
De getuige [getuige 1] heeft op 13 december 2018 deze gang van zaken bevestigd tijdens zijn verhoor als getuige door de rechter-commissaris.
[medeverdachte 1] heeft op 11 november 2019 tijdens haar verhoor als getuige door de rechter-commissaris verklaard dat geen sprake was van een door [getuige 1] verstrekte lening van 1.600 euro, maar dat zij en [getuige 1] zijn overeengekomen dat zij haar diensten zou leveren voor een verjaardagsfeestje van zijn dochter toen bleek dat door het ontslag van verdachte de opdracht van de COR niet doorging.
Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat beide facturen met nummer [nummer] als vals moeten worden aangemerkt, aangezien de omschrijving van de werkzaamheden niet overeenkomt met de werkelijkheid.
Uit de overige inhoud van de dossierstukken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte zich op significante wijze heeft bemoeid met de totstandkoming van beide facturen. De rechtbank acht daartoe redengevend dat uit het WhatsApp-verkeer tussen verdachte en [medeverdachte 1] blijkt dat er sprake is van intensief overleg teneinde [getuige 1] ertoe te bewegen om de 1.600 euro over te maken en dat verdachte daartoe ook regelmatig contact heeft onderhouden met [getuige 1] , mede opdat [getuige 1] de 1.600 euro zo snel mogelijk zou overmaken naar [medeverdachte 1] .
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bovenstaande factuur opzettelijk valselijk heeft doen opmaken en daarvan opzettelijk gebruik heeft doen maken, als ware het echt en onvervalst.
Uit de hierboven omschreven feiten en omstandigheden volgt dat sprake is geweest van een voldoende bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en [naam 9] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen van valsheid in geschrift en medeplegen van het opzettelijk gebruikmaken van een geschrift, als ware het echt en onvervalst wettig en overtuigend bewezen.
Factuur [nummer] d.d. 27-05-2016 ad € 2.159,85 van [bedrijf 3] B.V. aan Nationale Politie Centrale Ondernemingsraad
Factuur [nummer] heeft als omschrijving “Extra productie uren [festival 1] ” en bestaat uit een bedrag van € 1.785,00 ter zake van de daarvoor in rekening gebrachte kosten en een bedrag van € 374,85 ter zake van in rekening gebrachte BTW.
Factuur [nummer] is op 7 juni 2016 binnengekomen bij de Nationale Politie.
De verdachte ontkent de valsheid van de factuur. Volgens verdachte ziet deze factuur op de additionele werkzaamheden die [getuige 1] met [bedrijf 3] op verzoek van de Korpschef heeft verricht voor het festival in 2016.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende bewijs voorhanden dat ten aanzien van factuur [nummer] sprake is van een valse of vervalste factuur, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe dat in het app-verkeer dat door de officier van justitie redengevend geacht wordt voor het bewijs sprake is van andere bedragen. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat hetgeen in deze factuur staat vermeld onjuist is en dat uren in rekening zijn gebracht die feitelijk niet gewerkt zouden zijn.
Feit 4 (Verdenking vervalsen factuur en/of het opzettelijk gebruik maken daarvan)
Factuur [nummer] d.d. 16 januari 2016 ad € 2.499,00 van [bedrijf 8] aan Centrale Ondernemingsraad Nationale Politie
Deze factuur heeft als omschrijving “1 Nikon AF-Nikkor 70200mm” en bestaat uit een bedrag van € “2.065,29 ter zake van de daarvoor in rekening gebrachte kosten en een bedrag van € 433,71 ter zake van in rekening gebrachte BTW.
Verdachte ontkent het ten laste gelegde. Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 december 2019 volhard in zijn verklaring zoals eerder afgelegd tegenover de politie en de Rijksrecherche, inhoudende dat hij uitsluitend tegen fotograaf [getuige 2] heeft gezegd dat [getuige 2] met de opbrengsten van de foto-opdrachten van de COR zelf een cameralens kon aanschaffen. De aanpassing van de factuur naar “foto’s conform afspraak” moet volgens verdachte worden bezien tegen de achtergrond van de leefwereld van verdachte binnen de politie waarin je het hebt over vertrouwen en waarin hij wel vaker in een factuur als omschrijving liet opnemen “conform afspraak”.
In het dossier bevindt zich het mailverkeer tussen [getuige 2] , eigenaar van het bedrijf [bedrijf 8] , en verdachte. Daaruit blijkt onder meer het volgende:
- [getuige 2] heeft op 16 januari 2016 te 12.13 uur een mail gezonden naar verdachte met de navolgende tekst:
“Beste [verdachte] ,
Bijgaand zoals afgesproken de factuur van de lens.”
- Bovenstaande factuur was als bijlage bij deze mail gevoegd, evenals de inkoopfactuur van Camulet betreffende deze lens;
- Verdachte heeft op 16 januari 2016 te 13.03 uur [getuige 2] per mail geantwoord:
“Hoi [getuige 2] ,
Wil je svp op de factuur vermelden: “conform afspraak’.
Dank.”;
- [getuige 2] heeft op 16 januari 2016 te 13.10 uur per mail aan verdachte geantwoord:
“Hoi [verdachte]
Staat erop.
Dank !”
- Bij voornoemde mail was factuur [nummer] opnieuw als bijlage gevoegd, nu onder de omschrijving aangevuld met de tekst: “conform afspraak”;
- [getuige 2] heeft op 16 januari 2016 te 14.23 uur opnieuw een mail gezonden naar verdachte, met als bijlage opnieuw factuur [nummer] , nu voorzien van de omschrijving
“foto’s conform afspraak”;
- Verdachte heeft [getuige 2] daarop op 16 januari 2016 te 14.25 uur geantwoord met de mededeling:
“Top zo! Dank je”;
- Verdachte heeft voornoemde factuur [nummer] op 20 januari 2016 per mail doorgezonden naar zijn secretaresse [naam 7] met het verzoek om de factuur betaalbaar te stellen.
Factuur [nummer] is ter betaling doorgezonden naar de financiële administratie van de Nationale Politie, goedgekeurd door verdachte en [naam 10] en betaald op 19 februari 2016.
[getuige 2] heeft tijdens zijn verhoor door de Rijksrecherche verklaard dat hij de factuur [nummer] op verzoek van verdachte heeft aangepast met de tekst “foto’s conform afspraak” naar aanleiding van een door hem ontvangen appje van verdachte, die hem daarin meedeelde: “ [getuige 2] , ik zie de nieuwe factuur …. maar wil niet de lens op de factuur zien staan. Kan je op de factuur alleen vermelden “foto’s conform afspraak” en het totaalbedrag. Meer niet svp. … Grt [verdachte] .”
Uit de gemaakte fotoprint van het betreffende appje blijkt dat dit bericht door [getuige 2] op 16 januari 2016 om 14.13 uur van verdachte is ontvangen. Uit deze fotoprint blijkt ook dat verdachte kort daarna, om 14.23 uur, nadat [getuige 2] hem onder meer had geappt: “Ik dacht, ik doe het netjes op de factuur” aan [getuige 2] als antwoord heeft geappt: “Ja weet [getuige 2] , maar wil de werkzaamheden voor foto’s voor dat bedrag op de factuur”.
[getuige 2] heeft tijdens zijn verhoor door de Rijksrecherche tevens verklaard dat hij en zijn vriendin op uitnodiging van verdachte ergens in januari 2016 met verdachte en zijn vrouw [medeverdachte 2] hebben gegeten in de [restaurant 1] in Almere en dat verdachte tijdens dat etentje onder meer heeft aangegeven dat hij wilde dat [getuige 2] op stel en sprong voor hem moest komen en kunnen werken en dat hij wilde dat [getuige 2] de cameralens, die [getuige 2] voor zijn werkzaamheden ten behoeve van verdachte telkens moest huren, zou kopen en dat hij [getuige 2] toezegde dat hij die lens zou vergoeden.
Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [naam 11] , de vriendin van [getuige 2] , die tevens heeft verklaard dat [getuige 2] de factuur heeft aangepast, omdat dat moest van “ [verdachte] ”.
Op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verdachte de factuur [nummer] opzettelijk valselijk heeft doen opmaken en daarvan opzettelijk gebruik heeft doen maken, met het uitsluitende, misleidende motief om door middel van de omschrijving “foto’s conform afspraak” de betaling van de door [getuige 2] aangekochte cameralens ten laste van de Nationale Politie te brengen, terwijl verdachte wist dat van betaling van die cameralens door de Nationale Politie geen sprake kon zijn.
De door verdachte gegeven verklaring omtrent de gang van zaken wordt op geen enkele wijze ondersteund door de inhoud van de dossierstukken. De rechtbank acht de door verdachte gegeven verklaring in het licht van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen dan ook ongeloofwaardig. De rechtbank heeft geen enkele aanwijzing te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 2] en [naam 11] , ook omdat deze verklaringen worden gesteund door het berichtenverkeer dat heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [getuige 2] .
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift en aan het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als ware het echt en onvervalst.
Uit de hierboven omschreven feiten en omstandigheden volgt dat bij de totstandkoming van de factuur sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [getuige 2] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. [getuige 2] heeft de oorspronkelijke factuur op uitdrukkelijk verzoek van verdachte aangepast.
Daarmee acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen van valsheid in geschrift en medeplegen van het opzettelijk gebruikmaken van een geschrift, als ware het echt en onvervalst wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5 (Verdenking inzake medeplegen van verduistering dan wel diefstal van € 1.125,00)
Het onder 5 ten laste gelegde betreft de verdenking dat verdachte, al dan niet samen met zijn echtgenote, [medeverdachte 2] (hierna [medeverdachte 2] ), opzettelijk een geldbedrag van € 1.125,00, dat was teruggestort door de firma [bedrijf 9] op de rekening van verdachtes echtgenote nadat was gebleken dat een deel van de door zijn echtgenote namens verdachte ten behoeve van COR-leden van de Nationale Politie gekochte windlichten niet leverbaar was, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Verdachte ontkent het ten laste gelegde. Hij heeft op 10 april 2017 tegenover de Rijksrecherche verklaard dat hij thuis een kas van de COR had, evenals zijn echtgenote die een kas van haar bedrijf ‘ [bedrijf 4] ’ had en daardoor contant geld in huis had. Volgens verdachte heeft zijn echtgenote het cash geldbedrag van € 1.125,00 in een envelop aan hem gegeven en heeft hij dat geld cash in zijn kas van de COR gestort. Dat is niet op één of andere wijze schriftelijk vastgelegd, omdat er geen systeem voor is.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 december 2019 verklaard dat storting van het geldbedrag door [bedrijf 9] op de bankrekening van de COR van de Nationale Politie onmogelijk was, omdat de COR niet over een bankrekening beschikte. Volgens verdachte is het geldbedrag van € 1.125,00 verrekend én geheel afgedekt met bonnen ter zake van de diverse door collega’s ingediende declaraties, die verdachte daarop cash aan hen heeft uitbetaald. Verdachte hield geen kasboek bij van zijn uitbetalingen naar aanleiding van ingediende declaraties, maar ziet een bevestiging van zijn verklaring in het feit dat in januari 2016 nauwelijks geldopnames hebben plaatsgevonden met zijn creditcard.
Uit de inhoud van de dossierstukken blijkt onder meer het volgende.
- Op 3 december 2015 zijn door [medeverdachte 2] 65 windlichten aangekocht voor de Nationale Politie - Centrale Ondernemingsraad ten name van [verdachte] voor een totaalbedrag van € 2.437,50;
- Voornoemd geldbedrag is voldaan op 5 december 2015;
- Uit het ICS Visa-overzicht op naam van de Nationale Politie, de heer [verdachte] , blijkt dat op 5 december 2015 een geldbedrag van € 2.437,50 is afgeschreven ten gunste van [bedrijf 9] te Almere;
- Op 9 december 2015 is op verzoek van [medeverdachte 2] door [bedrijf 9] een geldbedrag van € 1.125,00 gestort op bankrekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 4] in verband met de windlichten die [bedrijf 9] niet kon leveren;
- [bedrijf 4] is het bedrijf van [medeverdachte 2] ;
- In de verantwoording van de creditcard van verdachte of op enige andere wijze is blijkens de getuigenverklaring van [getuige 5] , Directeur Korpsstaf van de Nationale Politie, niet teruggevonden dat het geldbedrag van € 1.125,00 op enige wijze door verdachte is terugbetaald aan de Nationale Politie.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte opzettelijk een geldbedrag van € 1.125,00, dat hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, namelijk als voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht de door verdachte gegeven verklaring ongeloofwaardig nu in de boekhouding van verdachte en die van zijn echtgenote en die van de Nationale Politie geen enkele aanwijzing is gevonden dat dit geldbedrag, als totaalbedrag of in delen, is teruggestort op de rekening van de Nationale Politie dan wel op enige wijze is teruggevloeid in de geldkas van de Nationale Politie.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking, zoals onder feit 5 primair ten laste is gelegd.
Uit de hierboven omschreven feiten en omstandigheden volgt dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank acht op grond daarvan ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Feit 6 (Verdenking inzake medeplegen van verduistering in dienstbetrekking van meerdere geldbedragen en/of diefstal door twee of meer verenigde personen van meerdere geldbedragen)
De verdenking betreft hier - kort samengevat – dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking door:
- Het betalen van meerdere privé-uitgaven in de horeca met de creditcard van de Nationale Politie, te weten:
o € 159,12 bij [restaurant 1] op of omstreeks 26 augustus 2015;
o € 98,50 en € 70,40 bij [restaurant 2] op of omstreeks 15 juli 2015;
o € 223,00 op of omstreeks 17 maart 2016 bij [restaurant 3] ;
o € 163,25 bij [restaurant 3] op of omstreeks 25 maart 2016;
- Een contante geldopname van € 750,00 met de creditcard van de COR van de Nationale Politie, zonder dat sprake was van enige relatie van die kasopname tot uitgaven ten behoeve van de Nationale Politie;
- En het opnemen van deze betalingen als zakelijke uitgaven in de verantwoording van zijn creditcard-uitgaven.
Verdachte ontkent deze feiten en heeft ter terechtzitting van 16 december 2019 in algemene zin - kort samengevat - verklaard dat de creditcardbetalingen altijd zakelijke afspraken betroffen, dat hij nooit privé op kosten van de COR heeft gegeten en dat de kasopname van
€ 750,00 met de creditcard gedaan moet zijn in verband met het uitbetalen van een voorschot aan één van zijn collega’s van de COR.
Creditcardbetaling van € 159,12 (zaak 177)
Deze creditcardbetaling van 26 augustus 2015 betreft de betaling voor meerdere voorgerechten, hoofdgerechten en desserts, alsmede meerdere alcoholische consumpties en koffie bij Restaurant [restaurant 1] in Almere. Op de kassabon staat als starttijd vermeld: 17.42.53 uur en als eindtijd: 20.47.32 uur.
Deze creditcardbetaling staat vermeld in het overzicht van [bedrijf 10] van
1 september 2015en in het door verdachte ingediende Declaratieformulier Creditcard van 29 oktober 2015.
Verdachte heeft tegenover de Rijksrecherche verklaard dat deze betaling een overleg betreft met “ [getuige 6] ”, eigenaresse van het bedrijf [bedrijf 11] , ten behoeve van het regelen van een nieuwe vergaderlocatie voor de COR.
In het dossier bevindt zich de verklaring van de getuige [getuige 6] (de rechtbank begrijpt dat dit de “ [getuige 6] ” is waar verdachte over spreekt) van het bedrijf [bedrijf 11] in Almere, die heeft verklaard dat zij die avond een afspraak had in het [restaurant 1] met mevrouw [medeverdachte 2] en aldaar aangekomen behalve [medeverdachte 2] ook verdachte en hun dochter [dochter] aantrof, die net klaar waren met eten. Nadat [dochter] was vertrokken heeft de getuige [getuige 6] met [medeverdachte 2] gesproken over een bepaald loyaliteitsprogramma, waarbij verdachte stilzwijgend aanwezig was. Getuige [getuige 6] heeft verklaard tijdens dit gesprek een cappuccino en een glas wijn te hebben gedronken, maar niets te hebben gegeten.
De verklaring van de getuige [getuige 6] vindt bevestiging in het proces-verbaal van bevindingen van 10 mei 2017, waaruit blijkt dat naar aanleiding van de verklaring van de getuige [getuige 6] door middel van het programma [programma] nader onderzoek is gedaan naar de agenda van een iPhone 6s Plus, welke iPhone onder IBN nummer [nummer] in beslag is genomen onder medeverdachte [medeverdachte 2] .
In de agenda van deze iPhone staat op 26 augustus 2015 de volgende afspraak vermeld:
Start time: 26-8-2015 19:30:00 (UTC+2)
End time: 26-9-2015 20:30:00 (UTC+2)
Subject: [bedrijf 11] , [restaurant 1] .
De rechtbank overweegt dat de verklaring van verdachte, inhoudende dat hier sprake is geweest van een zakelijk diner in verband met een nieuwe vergaderlocatie voor de COR op geen enkele wijze is onderbouwd en evenmin steun vindt in de overige inhoud van het strafdossier. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige [getuige 6] en acht die bruikbaar voor het bewijs.
Op grond van het vorenoverwogene staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte opzettelijk een geldbedrag van € 159,12, dat hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, namelijk als voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, door deze privé-uitgave van € 159,12 niet als zodanig aan te melden bij de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, maar als zakelijke uitgave op te nemen in de verantwoording van zijn creditcard-uitgaven.
[medeverdachte 2] heeft bij de rechter-commissaris op 6 december 2019 verklaard dat het een belachelijke beschuldiging is dat verdachte privé-uitgaven met de creditcard van de Nationale Politie zou hebben gedaan. Er was volgens haar een strikte scheiding in de wijze waarop zakelijke en privé afspraken werden betaald. Het zakelijke gedeelte werd met de creditcard betaald, maar het privé gedeelte door henzelf. Daaruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] op de hoogte is van de betalingen die met de creditcard werden gedaan en dus ook van het gegeven dat, zoals hiervoor reeds besproken, in een aantal gevallen met de creditcard privé uitgaven zijn gedaan. Er is sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank acht op grond daarvan ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Contante geldopname van € 750,00 met de creditcard van de COR van de Nationale Politie
Uit de inhoud van de dossierstukken blijkt dat deze contante geldopname is verantwoord met een handgeschreven nota uit een Atlanta-notablok. In de handgeschreven nota staat als datum vermeld: “11/7”, alsmede “14x dagarr” en “Voldaan per kas 750”. Bij ‘Totaal’ staat vermeld” “750,--“. Onder het kopje ‘voor’ staat vermeld: “COR” en “ [festival 2] ” en onder het kopje ‘van’ staat vermeld: “ [bedrijf 11] ”.
Verdachte heeft tegenover de Rijksrecherche verklaard dat het handschrift op deze nota op zijn handschrift lijkt.
Deze kasopname van € 750,00 door middel van de creditcard staat vermeld in het overzicht van [bedrijf 10] van 1 augustus 2015en in het door verdachte ingediende Declaratieformulier Creditcard van 29 oktober2015.
De rechtbank stelt vast dat de getuige [getuige 6] ten aanzien van voormelde nota uitdrukkelijk verklaard dat haar bedrijf “ [bedrijf 11] ” nooit een nota aan de COR heeft verzonden.De rechtbank heeft ook op dit onderdeel van de verklaring van de getuige [getuige 6] geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring en acht die verklaring bruikbaar voor het bewijs.
De verklaring van verdachte tegenover de Rijksrecherche dat de kasopname van € 750,00 gedaan moet zijn in verband met het uitbetalen van een voorschot voor De [festival 2] /aan één van zijn collega’s vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de inhoud van de dossierstukken, noch in hetgeen door verdachte en zijn raadsman tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht. De rechtbank betrekt daarin dat voor de contante opname van € 750,00 een bedrag van € 30,00 aan opnamekosten in rekening is gebracht hetgeen maakt dat uitbetaling van een voorschot op deze wijze, met extra kosten, niet voor de hand ligt.
Uit de inhoud van de dossierstukken en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen is evenmin op andere wijze gebleken dat sprake zou kunnen zijn van een legitieme contante opname van € 750,00 voor zakelijke doeleinden.
Op grond van het vorenoverwogene staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte opzettelijk een geldbedrag van € 750,00, dat hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, namelijk als voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, door deze contante geldopname niet als zodanig aan te melden bij de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie en als zakelijke uitgave op te nemen in de verantwoording van zijn creditcard-uitgaven.
Creditcardbetaling van € 98,50 en declaratie van -ongeveer - € 70,40 (Zaak 167)
Uit de inhoud van de dossierstukken blijkt dat op 15 juli 2015 te 20.15 uur met de creditcard van de COR een betaling van € 98,50 is gedaan bij restaurant ‘ [restaurant 2] . Bij de stukken bevindt zich ook een kassabon van ‘ [restaurant 2] ’ van 15 juli 2015 te 20.15 uur (tafel 3) waarop een handgeschreven bedrag van € 98,50 staat vermeld.
Deze creditcardbetaling (ten name van [bedrijf 12] ) staat vermeld in het overzicht van [bedrijf 10] van 1 augustus 2015en in het door verdachte ingediende Declaratieformulier Creditcard van 29 oktober 2015.
De rechtbank leidt uit de inhoud van de dossierstukken af dat sprake is geweest van een zakelijke betaling, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit onderdeel van het onder 6 ten laste gelegde feit.
Uit de inhoud van de dossierstukken blijkt voorts dat door verdachte in de verantwoording van door hem gedane (contante) uitgaven een bedrag van € 70,00 is opgenomen ter zake van een betaling bij ‘ [restaurant 2] ’ op 15 juli 2015.
De rechtbank leidt uit de inhoud van de dossierstukken af dat dit bedrag, dat blijkens de vermelding op de kassabonbetrekking heeft op de kosten van een diner aan [tafel] bij [restaurant 2] , dat per pin is betaald door de heer [naam 12] voor een door hem genoten diner, samen met zijn vriendin en zijn schoonmoeder. De heer [naam 12] heeft verklaard dat hij verdachte niet kent en dat zijn beroepsmatige werkzaamheden op geen enkele wijze die van verdachte en/of de politie raken.
De betaling van voornoemd bedrag van (ongeveer) € 70,40 heeft blijkens de kassabon plaatsgevonden om 20.13 uur, twee minuten voordat verdachte het bedrag van € 98,50 aan [restaurant 2] heeft betaald met de creditcard.
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de tenlastelegging tot een vrijspraak voor wat betreft dit onderdeel van het onder 6 ten laste gelegde feit.
De rechtbank overweegt daartoe dat aan verdachte wordt verweten dat hij op of omstreeks 15 juli 2015 met de creditcard van de Nationale Politie een betaling heeft verricht voor privé-uitgaven in de horeca en/of een contante geldopname heeft gedaan, van ongeveer euro 70,40, bij [restaurant 2] .
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de betaling van dit geldbedrag door [naam 12] staat daarmee vast dat [naam 12] dit geldbedrag heeft voldaan en is naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van dit geldbedrag geen sprake geweest van een creditcardbetaling dan wel een contante geldopname door verdachte.
Creditcardbetaling van € 223,00 (zaak 211)
Deze betaling van 17 maart 2016 betreft de betaling voor 4 diners bij ‘ [restaurant 3] ’ in Almere.
In het door verdachte ingediende Declaratieformulier Creditcard van 12 mei 2016 staat een declaratie van 17 maart 2016 vermeld voor een bedrag van € 223,00, waarbij als omschrijving echter staat vermeld: “ [bedrijf 5] ”.
Als onderbouwing voor deze declaratie is door verdachte een handgeschreven bon overgelegd van “ [restaurant 3] ’ waarop staat vermeld: “17/3/2016”en “4x diners
€ 223,--, welke bon is voorzien van een handtekening.
Uit de WhatsApp-gesprekken die zijn aangetroffen in de onder medeverdachte [medeverdachte 2] , echtgenote van [verdachte] , inbeslaggenomen telefoon blijkt onder meer van een gesprek op 17 maart 2016 tussen [medeverdachte 2] ) en verdachte, inhoudende:
- [medeverdachte 2] om 14.20 uur: “Om 15.00u ff wijntje doen?Xx
- [verdachte] om 14.23 uur: “Waar”dat In het dossier bevindt
- [verdachte] om 14.31 uur: “Waar lieverd? Xxxz”
- [medeverdachte 2] om 14.50 uur: “ [restaurant 1] ? Ben vlakbij xxx”
- [verdachte] om 14.50 uur: “Yes, xxxx”
- [medeverdachte 2] om 14.51 uur: “Gezellig xx”
- [medeverdachte 2] om 17.43 uur: Lieverd, ik ga vast naar huis, ik zie je over 15 minuten ja?
Ik reserveer vast bij [restaurant 3] ”
- [verdachte] om 17.46 uur: “Zijn bijna klaar schat, xxxx”
- [medeverdachte 2] om 17.48 uur: “One. Zal ik eChten dan?”
- [verdachte] om 17.49 uur: “xxx”
- [medeverdachte 2] om 17.49 uur: “We hebben tafel om 18.30 oké? Xx”.
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen en de feitelijke verschijningsvorm is de rechtbank van oordeel dat de betaling van de factuur van € 223,00 niet ziet op gemaakte kosten die verband kunnen houden met werkzaamheden voor en/of activiteiten van de Nationale Politie. Verdachte heeft niet kunnen aangeven wat het zakelijke aspect is geweest van dit diner.
Uit de inhoud van de dossierstukken en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen is evenmin op andere wijze gebleken dat sprake zou kunnen zijn van een zakelijk aspect dat het declareren van de factuur van € 223,00 zou kunnen rechtvaardigen. Op grond van het vorenoverwogene staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte opzettelijk een geldbedrag van € 223,00 dat hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, namelijk als voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, door deze privé-uitgave van € 223,00 niet als zodanig aan te melden bij de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie en als zakelijke uitgave op te nemen in de verantwoording van zijn creditcard-uitgaven.
Uit de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en (in ieder geval) [medeverdachte 2] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank acht op grond daarvan ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Creditcardbetaling van € 163,25 (zaak 213)
Deze creditcardbetaling van 25 maart 2016 betreft de betaling van € 163,25 bij ‘ [restaurant 3] ’ in Almere.
In het door verdachte ingediende Declaratieformulier Creditcard van 12 mei 2016 staat een declaratie van 25 maart 2016 vermeld voor een bedrag van € 163,25, waarbij als omschrijving echter staat vermeld: “ [bedrijf 5] ”.
Als verantwoording voor deze declaratie is door verdachte een kassabon overgelegd van “ [restaurant 3] ’ van 25-3-2016 te 20.03 uur, waarop onder meer staat vermeld: “frisdrank, bier en wijnen, Klassiekers 19,50 van de dag € 58,50 en desserts”.
Uit de WhatsApp-gesprekken die zijn aangetroffen in de onder medeverdachte [medeverdachte 2] , echtgenote van [verdachte] , inbeslaggenomen telefoon blijkt onder meer van een gesprek op 25 maart 2016 tussen [medeverdachte 2] ) en verdachte, inhoudende:
- [medeverdachte 2] om 15.19 uur: “Hoe kast gaan wij die kant op? Gaan we daar wat eten? Xx"
- [verdachte] om 15.24 uur: “Tis 40 min rijden schat.. zeg maar xxx"
- [medeverdachte 2] om 15.27 uur:" Kan dat? XXX"
- [verdachte] om 15.27 uur: “Tickets van [naam 13] zijn geboekt xxx”
- [medeverdachte 2] om 15.30 uur: “Oke leuk! Nou, ik ga douchen. Bel jij ma ff dat we hapje gaan eten?
Xx"
- [verdachte] om 15.35: “Maar ik ben niet in een bui.. Je vroeg hoe ik me voelde. Waar gaan we
eten?"
- [medeverdachte 2] om 15.36 uur: “Ergens richting daar toch? Iets lekkers. Bel ma ff dat we haar met
uurtje halen xx”
- [medeverdachte 2] om 15.41 uur: “Oke. Gaan we bij [restaurant 3] eten? Ivm file"
- [verdachte] om 15.42 uur: “Oke, Xx:
- [medeverdachte 2] om 15.42 uur: “Kom en bel ff met ma in de auto. Anders gaat ze komen xx”
- [verdachte] om 15.43 uur: “Ja kom zo cx”
- [medeverdachte 2] om 15.46 uur: “Ma al gebeld. Gezegd dat wij haat 17:30 ophalen xx"
- [verdachte] om 15.47 uur: “ Oké schat xx”
- [medeverdachte 2] om 15.47 uur: “Kom je zo dan? Bel jij met [restaurant 3] voor tafeltje 18:0u? Xx"
- [verdachte] om 15.47 uur: “Yes xx”.
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen en de uiterlijke verschijningsvorm is de rechtbank van oordeel dat de betaling van de factuur van € 163,25 niet ziet op gemaakte kosten die verband kunnen houden met werkzaamheden voor en/of activiteiten van de Nationale Politie. Verdachte heeft niet kunnen aangeven wat het zakelijke aspect is geweest dat aan dit diner verbonden is geweest. Uit de inhoud van de dossierstukken en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen is evenmin op andere wijze gebleken dat sprake zou kunnen zijn van een zakelijk aspect dat het declareren van de factuur van € 163,25 zou kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat verdachte blijkens bovenstaand Whatsapp-verkeer op dat moment nog niet wist waar zij wilden gaan eten. Dat impliceert dat er op dat moment geen zakelijke afspraak was gepland, waar verdachte en zijn echtgenote hun privé agenda aan aanpasten. De verklaring van verdachte dat naast het genoten zakelijke diner ook zijn echtgenote en ‘ma’ aldaar afzonderlijk hebben gegeten acht de rechtbank in het licht van hun appverkeer ongeloofwaardig. Daarbij wijst de rechtbank erop dat verdachte nergens in de Whatsapp-gesprekken melding maakt van een andere afspraak op of rond het tijdstip van de (vrij spontaan gemaakte) afspraak met zijn echtgenote bij [restaurant 3] .
De hiervoor beschreven gang van zaken laat naar het oordeel van de rechtbank geen andere mogelijkheid open dan dat de door verdachte gedeclareerde factuur van € 163,25 ziet op het etentje, zoals besproken in het hiervoor weergegeven Whatsapp-verkeer en staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte opzettelijk een geldbedrag van € 163,25 dat hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, namelijk als voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, door deze privé-uitgave van € 163,25 niet als zodanig aan te melden bij de Centrale Ondernemingsraad van de Nationale Politie en als zakelijke uitgave op te nemen in de verantwoording van zijn creditcard-uitgaven.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermalen heeft schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking
zoals onder feit 6 primair ten laste is gelegd.
Uit de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en (in ieder geval) [medeverdachte 2] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank acht op grond daarvan ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Feit 7 (Verdenking valselijk maken van declaratieformulieren en het opzettelijk gebruik maken daarvan)
Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien van feit 6 heeft overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de betreffende declaratieformulieren van 29 oktober 2015 en het declaratieformulier van 12 mei 2016 valselijk heeft opgemaakt en telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van die declaratieformulieren als waren die echt en onvervalst.
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de creditcardbetaling van
€ 98,50 (zaak 167) zal zij verdachte vrijspreken van dat onderdeel van het onder 7 ten laste gelegde.