5.2.De gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ ziet op het bouwen van een deel van de 400 beoogde recreatie-eenheden op het perceel, te weten 57 meerwoningen. De weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder a, b en d, van de Wabo zijn niet van toepassing. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo is eveneens niet van toepassing, omdat deze activiteit niet in strijd is met de aangevraagde (en in het in het primaire besluit vergunde) omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’.
6. In het primaire besluit van 9 juli 2019 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo verleend voor het opheffen van de strijd met het bestemmingsplan om, onder meer, de bouw van 400 recreatie-eenheden op het perceel mogelijk te maken. Hierbij is toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo in samenhang met de artikelen 11.3 en 31.1, onder a, van de planregels. In het primaire besluit heeft verweerder tevens de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo verleend voor het bouwen van 57 meerwoningen. Hierbij is gebruik gemaakt van voornoemde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’.
In het primaire besluit heeft verweerder zich verder op het standpunt gesteld dat de bouw van 60 nautische woningen, 46 grote chalets, 157 kleine chalets en 42 lodges, wat betreft de activiteit ‘bouwen’, vergunningsvrij is op grond van artikel 3, onderdeel 2, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Het bouwen van de 36 zuiderzeewoningen en 2 sluiswachterwoningen is (bouw)vergunningplichtig en hiertoe moet een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ worden aangevraagd en vergund voordat deze kunnen worden gerealiseerd.
7. In het bestreden besluit van 18 december 2019 heeft verweerder het primaire besluit gewijzigd gehandhaafd. Deze wijziging betreft de verleende omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’. Hierbij is de goothoogte van de ‘zuiderzeewoningen’ aangepast van 6,66 meter naar 6,6 meter.
8. Hangende beroep heeft vergunninghouder een gewijzigd inrichtingsplan bij verweerder ingediend. De wijziging ziet op een afwijkende situering van de 57 meerwoningen en de 42 lodges, waardoor de afstand tussen deze recreatie-eenheden en het nabijgelegen Natura 2000-gebied wordt vergroot.
Verweerder heeft bij besluit van 2 september 2020 deze wijziging vergund. Hierbij is aangegeven dat de aan het primaire besluit verbonden voorschriften onverkort van toepassing zijn op dit wijzigingsbesluit.
Besluitvorming na het bestreden besluit
9. Hangende bezwaar, bij aanvraag van 24 oktober 2019 en nadien gewijzigd, heeft vergunninghouder aan gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: GS) verzocht hem een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), onderdeel gebiedsbescherming, te verlenen. De aanvraag ziet op de herinrichting en uitbreiding van het recreatieterrein Roggebotsluis, gelegen op het perceel, in samenhang met het realiseren van een hoogwatervoorziening. Het gewijzigde inrichtingsplan, zoals dat is vergund bij besluit van 2 september 2020, is in deze aanvraag meegenomen.
Bij besluit van 29 juli 2020 hebben GS geweigerd de gevraagde Wnb-vergunning te verlenen. GS hebben zich hierbij op het standpunt gesteld dat uit de ecologische onderbouwing naar voren komt dat met zekerheid significante gevolgen door zowel de aanleg als het toekomstig gebruik op omringende Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Als gevolg van de wijzing van de Wnb op 1 januari 2020 geldt er in dat geval geen vergunningplicht.
Belanghebbendheid van de Stichting
10. In het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de bezwarencommissie overgenomen en zowel de Stichting als de Vereniging als belanghebbende bij de verleende omgevingsvergunning aangemerkt. In het verweerschrift in beroep heeft verweerder aangegeven dat hij op grond van voortschrijdend inzicht enige reserves heeft over het ingenomen standpunt met betrekking tot de belanghebbendheid van de Stichting. In dat kader heeft verweerder verwezen naar de door de Stichting in bezwaar overgelegde lijst met feitelijke werkzaamheden. Verweerder vraagt zich af of de genoemde feitelijke werkzaamheden voldoende en actueel genoeg zijn voor de uitvoering of behartiging van de statuten van de Stichting. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat de omgevingsvergunning ziet op het realiseren van (verblijfs)recreatie en dat hij zich afvraagt of de statuten daar wel op zien.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht hier een oordeel over te geven, nu dit een aspect van openbare orde is wat door de bestuursrechter ambtshalve wordt getoetst.
11. De rechtbank overweegt hierover het volgende.