ECLI:NL:RBOVE:2020:3712

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
08/730523-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van gehuurde goederen door verdachte en medeverdachte

De rechtbank Overijssel heeft op 9 november 2020 een 47-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor verduistering en het medeplegen van verduistering. De man had samen met een mededader gedurende een lange periode kostbare voorwerpen gehuurd bij verschillende verhuurbedrijven, waaronder een graafmachine, een zaagtafel en een rolsteiger, en deze nooit teruggebracht. De verdachte deed zich voor als een betrouwbare huurder, maar de goederen werden nooit teruggegeven, wat leidde tot aanzienlijke financiële schade voor de verhuurbedrijven. Naast de gevangenisstraf is de man ook veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van ruim 800 euro aan de benadeelde partijen.

Het onderzoek vond plaats tijdens een openbare terechtzitting op 26 oktober 2020, waar de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. M. ten Velde, heeft gehoord. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van verduistering, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte telkens opzettelijk goederen hebben gehuurd en deze niet hebben teruggebracht. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, wat het medeplegen van de feiten wettig en overtuigend bewezen maakte. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en medeverdachte als ongeloofwaardig bestempeld, gezien de omstandigheden en het gedrag van de verdachte.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten, maar heeft besloten tot een kortere gevangenisstraf vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen heeft beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/730523-17 (P)
Datum vonnis: 9 november 2020
Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. ten Velde.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet samen met een of meer anderen, bij verschillende bedrijven goederen heeft verduisterd (feiten 1 tot en met 5), dan wel dat hij daarbij behulpzaam is geweest (feiten 1 tot en met 4).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 juni 2015 tot en met 13 juli 2015 te Enschede tezamen en in vereniging met een of meer andere(n), althans alleen,
opzettelijk een graafmachine en/of een aanhanger, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk goed verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als huurder(s), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
medeverdachte [medeverdachte] op een of meer tjjdstip(pen) in of omstreeks de periode van
25 juni 2015 tot en met 13 juli 2015 te Enschede, in elk geval in Nederland, opzettelijk een graafmachine en/of een aanhanger, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] BV. In elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte en welk goed medeverdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
hij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 juni 2015 tot en met 13 juli 2015 te Enschede, in elk geval in Nederland, telkens opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door de huurovereenkomst(en) op zijn naam af te sluiten;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2015 tot en met
20 oktober 2016 te Enschede tezamen en in vereniging met een of meer andere(e), althans alleen, opzettelijk een zaagtafel, in eik geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk goed verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als huurder(s), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
medeverdachte [medeverdachte] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
7 oktober 2016 tot en met 20 oktober 2016 te Enschede, in elk geval in Nederland, opzettelijk een zaagtafel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[bedrijf 2] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte en welk goed medeverdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 oktober 2016 tot en met 20 oktober 2016 te Enschede, in elk geval in Nederland, telkens opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door de huurovereenkomst op zijn naam af te sluiten;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 oktober 2016 tot en met
15 oktober 2016 te Enschede en/of te Hengelo (O), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of weer andere(n), althans alleen, opzettelijk een graafmachine, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als huurder(s), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SLJBSIDIAIR, terzake dat
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 oktober 2016 tot en met 15 oktober 2016 te Enschede en/of te Hengelo (O), in elk geval in Nederland, opzettelijk een graafmachine in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of de onbekend gebleven perso(o)n(en) en welk goed de onbekend gebleven perso(o)n(en) anders dan door misdrijf, te weten als huurder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
12 oktober 2016 tot en met 15 oktober 2015 te Enschede en/of te Hengelo (0), in elk geval in Nederland, telkens opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door de huurovereenkomst op zijn naam af te sluiten;
4.
hij op een of neer tijdstip(pen) in of omstreeks van 28 december 2016 tot en met
1 februari 2017 te Enschede en/of te Almelo tezamen en in vereniging met een of meer andere(n), althans alleen, opzettelijk een rolsteiger, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 4] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk goed verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als huurder(s), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 4 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
medeverdachte [medeverdachte] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
28 december 2016 tot en met 1 februari 2017 te Enschede en/of te Almelo, in elk geval in Nederland, opzettelijk een rolsteiger, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 4] B.V. in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte en welk goed medeverdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 december 2016 tot en met 1 februari 2017 te Enschede en/of te Almelo, in elk geval in Nederland, telkens opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door de huurovereenkomst op zijn naam af te sluiten;
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 december 2016 tot en met 3 januari 2017 te Enschede opzettelijk een geluidsinstallatie en/of (bijbehorende) microfoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 5] en/of
[slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als huurder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten 1 tot en met 4 in de primaire variant, behoudens het onder feit 3 ten laste gelegde medeplegen, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Eveneens kan feit 5 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.2
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feiten 1 tot en met 4
Feit 1
Aangever [aangever 1] , werkzaam bij [bedrijf 1] B.V., heeft verklaard [2] dat in de week voor 25 juni 2015 medeverdachte [medeverdachte] bij hem in de zaak is geweest om te informeren naar de huur van een graafmachine en een aanhanger. [medeverdachte] wilde de graafmachine en de aanhanger huren van 25 tot en met 29 juni 2015. Op 24 juni 2015 heeft [medeverdachte] de huur telefonisch bevestigd en verteld dat verdachte de goederen op 25 juni 2015 zou afhalen. Aangever heeft verder verklaard dat verdachte op 25 juni 2015 de met [medeverdachte] gesloten huurovereenkomst heeft ondertekend en een bedrag van € 750,-- aan borg heeft betaald. Op 29 juni 2015 hadden de graafmachine en de aanhanger teruggebracht moeten zijn, maar dat is niet gebeurd.
Verdachte heeft verklaard [3] dat hij in opdracht van [medeverdachte] een graafmachine heeft opgehaald bij [bedrijf 1] B.V. en dat [medeverdachte] hem geld voor het betalen van de borgsom had meegegeven.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard [4] dat hij ten behoeve van verdachte, die een graafmachine en een aanhanger voor een klus nodig had, een graafmachine en een
aanhanger heeft gehuurd bij [bedrijf 1] B.V.
Feit 2
Aangever [aangever 2] , werkzaam bij [bedrijf 2] B.V., heeft verklaard [5] dat op 7 oktober 2016 een zaagtafel is gehuurd door een man die zich heeft gelegitimeerd met een identiteitskaart van [verdachte] . [verdachte] heeft de zaagtafel gehuurd tot en met
14 oktober 2016 en een borg betaald van € 200,--.
Aangever heeft verklaard dat toen de zaagtafel op 14 oktober 2016 niet was terug gebracht, hij op 19 oktober een aangetekende brief naar [verdachte] heeft gestuurd met het verzoek om de zaagtafel terug te brengen. Ook heeft hij meerdere keren tevergeefs gebeld met het bij het bedrijf bekende telefoonnummer van [verdachte] .
Aangever heeft ook verklaard dat [verdachte] op de dag van de verhuur samen met [medeverdachte] bij [bedrijf 2] kwam. [medeverdachte] staat bij [bedrijf 2] op de zwarte lijst in verband met onbetaalde huursommen en mag niets bij [bedrijf 2] huren. [verdachte] heeft de zaagtafel langer dan de
afgesproken huurtermijn onder zich gehouden en tot op het moment van het doen van aangifte, zijnde 20 oktober 2016, niet teruggebracht.
Getuige [getuige] , werkzaam bij [bedrijf 2] B.V., heeft verklaard [6] dat hij op 7 oktober 2016 als baliemedewerker werkzaam was, en dat aan het einde van middag twee mannen in de winkel kwamen. In de winkel heeft één van de mannen geïnformeerd naar een graafmachine.
Getuige [getuige] heeft verder verklaard dat de heer [verdachte] aan de balie vroeg om een
zaagtafel. Na overleg heeft de andere man gezegd “doe maar” en heeft [verdachte] zijn rijbewijs en identiteitskaart aan getuige overhandigd en de getuige heeft een bon klaargemaakt. Uitleg over de zaagmachine vonden de mannen niet nodig.
Verdachte heeft verklaard [7] dat medeverdachte [medeverdachte] via Facebook Messenger contact met hem heeft gezocht en heeft gevraagd of verdachte € 50,-- wilde verdienen. Verdachte moest dan een zaagtafel voor hem huren. Verdachte heeft gezegd dat hij dat wel wilde en is met [medeverdachte] naar [bedrijf 2] B.V. gegaan. Verdachte heeft verder verklaard dat het huurcontract van de zaagtafel op zijn naam kwam te staan en dat hij zijn identiteitsbewijs daarvoor heeft afgegeven. [medeverdachte] heeft de borg betaald en verdachte heeft het contract ondertekend. Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij met de van [bedrijf 2] B.V. ontvangen brieven niets heeft gedaan.
Feit 3
Aangever [aangever 3] , werkzaam bij [bedrijf 3] , heeft verklaard [8] dat [verdachte] op 12 oktober 2016 in de winkel kwam en dat hij een rupsgraafmachine heeft gehuurd. [verdachte] heeft zich gelegitimeerd met een identiteitskaart. Aangever heeft verder verklaard dat is afgesproken dat de rupsgraafmachine gebracht zou worden bij de woning aan de
[adres 2] en dat de rupsgraafmachine op 15 oktober 2016 weer zou worden opgehaald. Op 15 oktober 2016 was de rupsgraafmachine daar niet meer aanwezig.
Aangever heeft ook verklaard dat zij hebben gesproken met de heer [naam 1] , maar dat die verder niets wilde verklaren dan dat de rupsgraafmachine weg was. Aangever is daarna gereden naar het door [verdachte] opgegeven adres aan de [adres 3] , maar zag daar dat het pand [adres 3] was afgebroken.
Verdachte heeft verklaard [9] dat hij op 12 oktober 2016 bij de [bedrijf 3] een rupsgraafmachine heeft gehuurd. Verdachte heeft verklaard dat hij met [medeverdachte] naar de [bedrijf 3] in [plaats] is gereden. [medeverdachte] had een klus waarbij een vijver uitgegraven moest worden. Het huurcontract moest nog worden opgemaakt en [medeverdachte] zou de huur betalen.
Omdat [medeverdachte] niet contant kon betalen, zijn zij weggegaan en heeft [medeverdachte] geld gestort op de rekening van verdachte waarna zij weer naar de [bedrijf 3] zijn gereden. Bij een tankstation in [plaats] is [medeverdachte] uitgestapt en verdachte heeft bij de [bedrijf 3] de borg per pin betaald. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard [10] dat hij met verdachte naar de [bedrijf 3] is geweest en daar een graafmachine heeft gehuurd omdat er een vijver uitgegraven moest worden.
Feit 4
Aangever [aangever 4] , werkzaam bij [bedrijf 4] B.V., heeft verklaard [11] dat op 28 december 2016 zijn collega, [naam 2] , twee mannen de zaak zag binnenlopen.
De eerste man heeft zich geïdentificeerd als [verdachte] . [verdachte] heeft gevraagd om een rolsteiger. [naam 2] heeft een huurcontract voor [verdachte] opgesteld voor de huur van de rolsteiger voor de duur van één week. [verdachte] heeft het huurcontract getekend en de tweede man heeft de waarborgsom van € 350,-- contant betaald. [naam 2] heeft de mannen zien wegrijden en de tweede man zat achter het stuur.
Op 12 januari 2017 heeft [naam 2] gebeld met [verdachte] . [verdachte] heeft gezegd dat hij de steiger nog nodig had en [naam 2] heeft ingestemd met een verlenging van de overeenkomst voor een week. Op 23 januari 2017 heeft [naam 2] [verdachte] weer gebeld en heeft [verdachte] gezegd dat hij niet goed kon inschatten hoe lang hij de steiger nog nodig zou hebben, maar dat hij nog zou terugbellen. Vanaf 30 januari 2017 tot en met 1 februari 2017 heeft aangever herhaaldelijk met [verdachte] gebeld, maar er werd niet opgenomen.
[naam 2] heeft op 1 februari 2017 gebeld naar het door [verdachte] opgegeven nummer. [verdachte] heeft toen gezegd “U bent verkeerd verbonden”.
Verdachte heeft verklaard [12] dat hij via Facebook Messenger is benaderd door medeverdachte [medeverdachte] en dat [medeverdachte] hem heeft gevraagd of hij € 50,-- wilde verdienen.
[medeverdachte] heeft verdachte opgehaald en zij zijn naar [bedrijf 4] gereden. Bij [bedrijf 4] hoorde verdachte dat [medeverdachte] een rolsteiger ging huren. Verdachte heeft verklaard dat zijn naam op het huurcontract voor de rolsteiger kwam en dat hij het contract heeft ondertekend. [medeverdachte] heeft de borg betaald. Verdachte heeft een bedrag van € 50,-- van [medeverdachte] gekregen.
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde feiten in de primair ten laste gelegde variant heeft gepleegd. De rechtbank is ten aanzien van alle feiten van oordeel dat sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] dat het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen is. De verklaring van verdachte dat hij dacht dat [medeverdachte] de gehuurde goederen zou terugbrengen, dat hij er pas achteraf achter kwam dat de goederen waren verdwenen en dat hij door [medeverdachte] als loopjongen was gebruikt, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft immers (telkens) de huurovereenkomst op zijn naam gezet, zijn ID-bewijs laten zien en/of de borg afgegeven, heeft daarvoor een vergoeding gekregen en heeft telefoontjes en brieven van de verhuurders over het te laat inleveren van de goederen genegeerd en/of afgewimpeld. Bovendien heeft verdachte in een geval een adres opgegeven van een pand dat was afgebroken. Gelet op deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij steeds in de veronderstelling was dat hij de goederen te goeder trouw huurde, volstrekt ongeloofwaardig is; verdachte was zich bewust van de hiervoor geschetste gang van zaken en heeft daar heel bewust aan meegewerkt.
Feit 5
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit 5 op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (pag. 62),
Het proces-verbaal van verhoor verdachte (pag. 68).
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 25 juni 2015 tot en met 13 juli 2015 te Enschede tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een graafmachine en een aanhanger toebehorende aan [bedrijf 1] B.V., welk goed verdachte en zijn mededader anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als huurders, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in de periode van 1 oktober 2015 tot en met 20 oktober 2016 te Enschede tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een zaagtafel toebehorende aan [bedrijf 2] B.V. welk goed verdachte en zijn mededader anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als huurders, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij in omstreeks de periode van 12 oktober 2016 tot en met 15 oktober 2016 in Hengelo tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een graafmachine toebehorende aan [bedrijf 3] en welk goed verdachte en zijn mededader anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als huurder(s), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
hij in de periode van 28 december 2016 tot en met 1 februari 2017 te Almelo tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een rolsteiger toebehorende aan [bedrijf 4] B.V. en welk goed verdachte en zijn mededader anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als huurders, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5.
hij in de periode van 21 december 2016 tot en met 3 januari 2017 te Enschede opzettelijk een geluidsinstallatie en microfoon toebehorende aan [bedrijf 5] en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als huurder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 primair,
4 primair en 5 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 en 321 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair, feit 4 primair:
telkens het misdrijf medeplegen van verduistering;
feit 5:
het misdrijf verduistering.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft met zijn mededader over een lange periode bij herhaling zeer kostbare voorwerpen gehuurd bij verhuurbedrijven en deze vervolgens niet teruggebracht.
Diverse bedrijven zijn door verdachtes handelen voor aanzienlijke bedragen gedupeerd.
Verdachte heeft zich telkens voorgedaan als een betrouwbare huurder, maar heeft vervolgens blijk gegeven van het tegendeel. Dit soort gedragingen leidt tot een verstoring van het vertrouwen in de markt. Het handelsverkeer tussen ondernemers en hun klanten kan, tot op zekere hoogte, immers alleen functioneren als beide partijen zich te goeder trouw gedragen en zich houden aan afspraken. Die werking wordt verstoord door onder andere het plegen van verduistering.
Verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, maar dit betreft enerzijds veroordelingen van ruim 20 jaar geleden en anderzijds een vijftal veroordelingen die zien op feiten gepleegd na onderhavige bewezenverklaarde feiten, zo blijkt uit het strafblad van verdachte van 1 oktober 2020. In het licht van die laatstbedoelde veroordelingen bezien houdt de rechtbank rekening met het bepaalde in artikel 63 Sr.
De rechtbank houdt ook rekening met het tijdsverloop in deze zaak. Als uitgangspunt geldt dat het strafgeding met een einduitspraak moet zijn afgerond binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn, afgezien van bijzondere omstandigheden die een langere duur rechtvaardigen. In dat verband stelt de rechtbank vast dat verdachte op 6 juni 2017 in verzekering is gesteld en dat op die datum de redelijke termijn is aangevangen. Op
9 november 2020 wijst de rechtbank vonnis. In dit geval bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn een jaar en circa vijf maanden. Een verklaring die deze termijnoverschrijding rechtvaardigt heeft de officier van justitie niet kunnen geven en is de rechtbank niet gebleken. Gelet op deze termijnoverschrijding is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur, welke gelet op de ernst én de veelheid van de gepleegde feiten passend zou zijn geweest wanneer de redelijke termijn niet was geschonden, niet meer aan de orde is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van een maand met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, thans een passende en geboden reactie vormt. Voor een voorwaardelijk strafdeel is geen plaats, gelet op het tijdsverloop en het feit dat verdachte blijkens zijn strafblad reeds een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, met een proeftijd tot
21 december 2021, heeft opgelegd gekregen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
[bedrijf 2] B.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 724,92, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de posten:
- huursom € 150,00;
- waarde zaagtafel € 600,00;
- verzekering schade-afkoopregeling € 14,40;
- BTW 21% € 160,52.
Op deze posten is de betaalde borg van € 200,-- in mindering gebracht.
[bedrijf 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 480,16, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de posten:
- geschatte dagwaarde geluidsset € 370,00;
- microfoon Philips € 29,00;
- 3 x derving huurinkomsten à € 53,72 per keer € 161,16;
Op deze posten is de betaalde borg van € 100,-- in mindering gebracht.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op de vordering van [bedrijf 2] B.V. de in rekening gebrachte BTW in mindering moet worden gebracht, aangezien [bedrijf 2] B.V. dit bedrag kan terugvorderen. De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 564,40.
Ten aanzien van de vordering van [bedrijf 5] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering van € 480,16 integraal kan worden toegewezen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [bedrijf 2] B.V.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en onderbouwd. De rechtbank acht het bedrag van de vordering aannemelijk, behoudens de gevorderde BTW nu de benadeelde partij dit bedrag kan terugvorderen. De rechtbank zal het gevorderde daarom hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 564,40, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal het meer of anders gevorderde afwijzen.
De vordering van [bedrijf 5]
De rechtbank constateert dat optelling van de diverse schadeposten (met aftrek van de betaalde borg) leidt tot een totaalbedrag van € 460,16, zodat de rechtbank dit bedrag als uitgangspunt zal nemen.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist. De rechtbank acht de schadeposten 1 en 3 voldoende onderbouwd en aannemelijk en zal daarom de vordering tot een bedrag van € 299,-- toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente over dat bedrag vanaf 3 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De onder post 2 gevorderde derving van verhuurinkomsten acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen, leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij zal om die reden voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 2 en 5 is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair, feit 4 primair:medeplegen van verduistering;
feit 5:verduistering;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 2] B.V. (feit 2) van een bedrag van € 564,40 (vijfhonderdvierenzestig euro en veertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 2 tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 564,40 (vijfhonderdvierenzestig euro en veertig eurocent),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
11 dagenkan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 5] (feit 5) van een bedrag van € 299,-- (tweehonderd en negenennegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 5 tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 299,-- (tweehonderd en negenennegentig euro),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
5 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 161,16 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, mr. S.K. Huisman en
mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2020.
Mrs. Van Rosmalen en Van Berlo zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, district Twente, met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] (pag. 44).
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (pag. 60).
4.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] (pag. 58).
5.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] (pag. 8).
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] (pag. 16).
7.Het proces-verbaal verhoor van verdachte (pag. 37).
8.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] (pag. 73).
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte (pag. 81).
10.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] (pag. 84)
11.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 4] (pag. 87).
12.Het proces-verbaal verhoor van verdachte (pag. 105).