4.2Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aangever [aangever 1] , werkzaam bij [bedrijf 1] B.V., heeft verklaarddat in de week voor 25 juni 2015 medeverdachte [medeverdachte] bij hem in de zaak is geweest om te informeren naar de huur van een graafmachine en een aanhanger. [medeverdachte] wilde de graafmachine en de aanhanger huren van 25 tot en met 29 juni 2015. Op 24 juni 2015 heeft [medeverdachte] de huur telefonisch bevestigd en verteld dat verdachte de goederen op 25 juni 2015 zou afhalen. Aangever heeft verder verklaard dat verdachte op 25 juni 2015 de met [medeverdachte] gesloten huurovereenkomst heeft ondertekend en een bedrag van € 750,-- aan borg heeft betaald. Op 29 juni 2015 hadden de graafmachine en de aanhanger teruggebracht moeten zijn, maar dat is niet gebeurd.
Verdachte heeft verklaarddat hij in opdracht van [medeverdachte] een graafmachine heeft opgehaald bij [bedrijf 1] B.V. en dat [medeverdachte] hem geld voor het betalen van de borgsom had meegegeven.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaarddat hij ten behoeve van verdachte, die een graafmachine en een aanhanger voor een klus nodig had, een graafmachine en een
aanhanger heeft gehuurd bij [bedrijf 1] B.V.
Feit 2
Aangever [aangever 2] , werkzaam bij [bedrijf 2] B.V., heeft verklaarddat op 7 oktober 2016 een zaagtafel is gehuurd door een man die zich heeft gelegitimeerd met een identiteitskaart van [verdachte] . [verdachte] heeft de zaagtafel gehuurd tot en met
14 oktober 2016 en een borg betaald van € 200,--.
Aangever heeft verklaard dat toen de zaagtafel op 14 oktober 2016 niet was terug gebracht, hij op 19 oktober een aangetekende brief naar [verdachte] heeft gestuurd met het verzoek om de zaagtafel terug te brengen. Ook heeft hij meerdere keren tevergeefs gebeld met het bij het bedrijf bekende telefoonnummer van [verdachte] .
Aangever heeft ook verklaard dat [verdachte] op de dag van de verhuur samen met [medeverdachte] bij [bedrijf 2] kwam. [medeverdachte] staat bij [bedrijf 2] op de zwarte lijst in verband met onbetaalde huursommen en mag niets bij [bedrijf 2] huren. [verdachte] heeft de zaagtafel langer dan de
afgesproken huurtermijn onder zich gehouden en tot op het moment van het doen van aangifte, zijnde 20 oktober 2016, niet teruggebracht.
Getuige [getuige] , werkzaam bij [bedrijf 2] B.V., heeft verklaarddat hij op 7 oktober 2016 als baliemedewerker werkzaam was, en dat aan het einde van middag twee mannen in de winkel kwamen. In de winkel heeft één van de mannen geïnformeerd naar een graafmachine.
Getuige [getuige] heeft verder verklaard dat de heer [verdachte] aan de balie vroeg om een
zaagtafel. Na overleg heeft de andere man gezegd “doe maar” en heeft [verdachte] zijn rijbewijs en identiteitskaart aan getuige overhandigd en de getuige heeft een bon klaargemaakt. Uitleg over de zaagmachine vonden de mannen niet nodig.
Verdachte heeft verklaarddat medeverdachte [medeverdachte] via Facebook Messenger contact met hem heeft gezocht en heeft gevraagd of verdachte € 50,-- wilde verdienen. Verdachte moest dan een zaagtafel voor hem huren. Verdachte heeft gezegd dat hij dat wel wilde en is met [medeverdachte] naar [bedrijf 2] B.V. gegaan. Verdachte heeft verder verklaard dat het huurcontract van de zaagtafel op zijn naam kwam te staan en dat hij zijn identiteitsbewijs daarvoor heeft afgegeven. [medeverdachte] heeft de borg betaald en verdachte heeft het contract ondertekend. Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij met de van [bedrijf 2] B.V. ontvangen brieven niets heeft gedaan.
Feit 3
Aangever [aangever 3] , werkzaam bij [bedrijf 3] , heeft verklaarddat [verdachte] op 12 oktober 2016 in de winkel kwam en dat hij een rupsgraafmachine heeft gehuurd. [verdachte] heeft zich gelegitimeerd met een identiteitskaart. Aangever heeft verder verklaard dat is afgesproken dat de rupsgraafmachine gebracht zou worden bij de woning aan de
[adres 2] en dat de rupsgraafmachine op 15 oktober 2016 weer zou worden opgehaald. Op 15 oktober 2016 was de rupsgraafmachine daar niet meer aanwezig.
Aangever heeft ook verklaard dat zij hebben gesproken met de heer [naam 1] , maar dat die verder niets wilde verklaren dan dat de rupsgraafmachine weg was. Aangever is daarna gereden naar het door [verdachte] opgegeven adres aan de [adres 3] , maar zag daar dat het pand [adres 3] was afgebroken.
Verdachte heeft verklaarddat hij op 12 oktober 2016 bij de [bedrijf 3] een rupsgraafmachine heeft gehuurd. Verdachte heeft verklaard dat hij met [medeverdachte] naar de [bedrijf 3] in [plaats] is gereden. [medeverdachte] had een klus waarbij een vijver uitgegraven moest worden. Het huurcontract moest nog worden opgemaakt en [medeverdachte] zou de huur betalen.
Omdat [medeverdachte] niet contant kon betalen, zijn zij weggegaan en heeft [medeverdachte] geld gestort op de rekening van verdachte waarna zij weer naar de [bedrijf 3] zijn gereden. Bij een tankstation in [plaats] is [medeverdachte] uitgestapt en verdachte heeft bij de [bedrijf 3] de borg per pin betaald. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaarddat hij met verdachte naar de [bedrijf 3] is geweest en daar een graafmachine heeft gehuurd omdat er een vijver uitgegraven moest worden.
Feit 4
Aangever [aangever 4] , werkzaam bij [bedrijf 4] B.V., heeft verklaarddat op 28 december 2016 zijn collega, [naam 2] , twee mannen de zaak zag binnenlopen.
De eerste man heeft zich geïdentificeerd als [verdachte] . [verdachte] heeft gevraagd om een rolsteiger. [naam 2] heeft een huurcontract voor [verdachte] opgesteld voor de huur van de rolsteiger voor de duur van één week. [verdachte] heeft het huurcontract getekend en de tweede man heeft de waarborgsom van € 350,-- contant betaald. [naam 2] heeft de mannen zien wegrijden en de tweede man zat achter het stuur.
Op 12 januari 2017 heeft [naam 2] gebeld met [verdachte] . [verdachte] heeft gezegd dat hij de steiger nog nodig had en [naam 2] heeft ingestemd met een verlenging van de overeenkomst voor een week. Op 23 januari 2017 heeft [naam 2] [verdachte] weer gebeld en heeft [verdachte] gezegd dat hij niet goed kon inschatten hoe lang hij de steiger nog nodig zou hebben, maar dat hij nog zou terugbellen. Vanaf 30 januari 2017 tot en met 1 februari 2017 heeft aangever herhaaldelijk met [verdachte] gebeld, maar er werd niet opgenomen.
[naam 2] heeft op 1 februari 2017 gebeld naar het door [verdachte] opgegeven nummer. [verdachte] heeft toen gezegd “U bent verkeerd verbonden”.
Verdachte heeft verklaarddat hij via Facebook Messenger is benaderd door medeverdachte [medeverdachte] en dat [medeverdachte] hem heeft gevraagd of hij € 50,-- wilde verdienen.
[medeverdachte] heeft verdachte opgehaald en zij zijn naar [bedrijf 4] gereden. Bij [bedrijf 4] hoorde verdachte dat [medeverdachte] een rolsteiger ging huren. Verdachte heeft verklaard dat zijn naam op het huurcontract voor de rolsteiger kwam en dat hij het contract heeft ondertekend. [medeverdachte] heeft de borg betaald. Verdachte heeft een bedrag van € 50,-- van [medeverdachte] gekregen.
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde feiten in de primair ten laste gelegde variant heeft gepleegd. De rechtbank is ten aanzien van alle feiten van oordeel dat sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] dat het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen is. De verklaring van verdachte dat hij dacht dat [medeverdachte] de gehuurde goederen zou terugbrengen, dat hij er pas achteraf achter kwam dat de goederen waren verdwenen en dat hij door [medeverdachte] als loopjongen was gebruikt, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft immers (telkens) de huurovereenkomst op zijn naam gezet, zijn ID-bewijs laten zien en/of de borg afgegeven, heeft daarvoor een vergoeding gekregen en heeft telefoontjes en brieven van de verhuurders over het te laat inleveren van de goederen genegeerd en/of afgewimpeld. Bovendien heeft verdachte in een geval een adres opgegeven van een pand dat was afgebroken. Gelet op deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij steeds in de veronderstelling was dat hij de goederen te goeder trouw huurde, volstrekt ongeloofwaardig is; verdachte was zich bewust van de hiervoor geschetste gang van zaken en heeft daar heel bewust aan meegewerkt.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit 5 op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (pag. 62),
Het proces-verbaal van verhoor verdachte (pag. 68).