ECLI:NL:RBOVE:2020:3702

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
08/014770-20 (P) en 05/026481-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk bezit van een grote hoeveelheid softdrugs met bijkomende straffen

Op 9 november 2020 heeft de Rechtbank Overijssel een 47-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 26 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, voor het bezit van softdrugs. De rechtbank legde daarnaast een taakstraf op van 120 uren en de verplichting om een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 30 uren uit te voeren. Tijdens een huiszoeking op 16 januari 2020 werd een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs aangetroffen, waaronder meer dan 5 kilogram hennep en hasjiesj. De verdachte had bijna een kilo hasjiesj, 600 joints en ruim vier kilo hennep in zijn bezit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. G. Pol, heeft de vordering ingediend, en zowel de verdachte als zijn raadsvrouw, mr. D. Greven, hebben hun standpunten naar voren gebracht. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van verbalisanten. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het gepleegd is, en de persoon van de verdachte. De verdachte had eerder al antecedenten op het gebied van de Opiumwet en was in een proeftijd. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf passend was, met een voorwaardelijk strafdeel om de verdachte te weerhouden van toekomstige drugshandel. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een nieuw strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08/014770-20 (P) en 05/026481-19 (tul)
Datum vonnis: 9 november 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1973 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Pol en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte bijna een kilo hasjiesj, 600 joints en ruim vier kilo hennep aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 16 januari 2020 te Hengelo en/of Enschede, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal ongeveer 962,3 gram, in elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of in totaal ongeveer 4359,6 gram hennep en/of in totaal ongeveer 600 zogenaamde joints bevattende hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep en/of in totaal ongeveer 600 zogenaamde joints bevattende hennep, (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 oktober 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
2. Het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 4 februari 2020 (pag. 129).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 januari 2020 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 962,3 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) en 4359,6 gram hennep, en in totaal ongeveer 600 zogenaamde joints bevattende hennep, zijnde hasjiesj en hennep middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 3 jo. 11 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen waarvan 26 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat met het opleggen van deels voorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. De tijd die verdachte in beperkingen heeft doorgebracht heeft een grote impact op hem gehad. Het opleggen van een taakstraf heeft geen meerwaarde.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een omvangrijke hoeveelheid softdrugs. Op 16 januari 2020 heeft verdachte ruim 5 kilogram hennep en hasjiesj aanwezig gehad.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zorgt voor de bevoorrading van coffeeshops omdat coffeeshops zelf geen voorraad van meer dan 500 gram aanwezig mogen hebben.
Wat de verklaring voor de aanwezigheid van deze hoeveelheid softdrugs ook mag zijn, vast staat dat verdachte heeft bijgedragen aan de instandhouding van de productie van en handel in softdrugs én des te kwalijker, aan de ondermijnende criminaliteit die daarmee gepaard gaat en aan de nadelige gevolgen van veelvuldig drugsgebruik voor de maatschappij in het algemeen en voor gebruikers in het bijzonder.
De rechtbank is van oordeel dat het aanwezig hebben van zo’n grote hoeveelheid softdrugs in de woning, in beginsel het opleggen van een gevangenisstraf rechtvaardigt.
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) heeft oriëntatiepunten vastgesteld voor het aanwezig hebben van softdrugs. Als uitgangspunt geldt bij een hoeveelheid softdrugs van 5 tot 10 kilogram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
De rechtbank houdt in strafverhogende zin rekening met het feit dat gezien het uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 september 2020 verdachte antecedenten op het gebied van de Opiumwet heeft, laatstelijk zelfs van 25 april 2019, en in verband daarmee in een proeftijd liep. Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte een vaststellingsovereenkomst met het Openbaar Ministerie heeft gesloten en daarbij afstand heeft gedaan van een aanzienlijk geldbedrag en een auto.
Tot slot houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte gedurende zijn voorarrest geruime tijd in beperkingen heeft gezeten.
Alles overziend en afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is en de rechtbank zal deze dan ook aan verdachte opleggen. De rechtbank acht het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel passend, nu dit verdachte er in de toekomst van kan weerhouden zich andermaal in te laten met drugshandel.

8.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van 25 april 2019 de politierechter te Zutphen voorwaardelijk opgelegde straf.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen, nu is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;

straf

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
26 (zesentwintig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Zutphen van
25 april 2019 met parketnummer 05/026481-19 voorwaardelijk opgelegde
taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. V.P.K van Rosmalen en
mr. G.J. Stoové, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2020.
Mr. Van Rosmalen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, eenheid Oost-Nederland, district Twente, met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.