ECLI:NL:RBOVE:2020:3698

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
254366 KG RK 20-421 (ZWO 19/1988) 254717 KG RK 20-440 (ZWO 20/818) 254718 KG RK 20-441 (ZWO 20/597) 254764 KG RK 20-442 (ZWO 19/237) 254768 KG RK 20-443 (ZWO 19/972) 254770 KG RK 20-444 (ZWO 20/1390)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoeken tot wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedures

Op 26 oktober 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel de verzoeken tot wraking van mr. A.J.G.M. van Montfort afgewezen. De verzoeker, die betrokken is bij meerdere bestuursrechtelijke procedures, heeft in brieven van 13, 17 en 20 september 2020 wrakingsverzoeken ingediend. Hij stelde dat de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar zou komen door de persoonlijke instelling van mr. Van Montfort, die in alle betrokken zaken als rechter optreedt. De verzoeker voerde aan dat de rechter in alle zaken hetzelfde bestuursorgaan als belanghebbende had aangemerkt en dat de zaken kort achter elkaar waren gepland, wat volgens hem zou leiden tot vermenging van de verschillende zaken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 oktober 2020, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft de verzoeker zijn bezwaren toegelicht. Mr. Van Montfort heeft echter betwist dat er sprake is van partijdigheid en heeft aangegeven dat hij geen contact heeft gehad met de Autoriteit Persoonsgegevens of het College van B&W van de gemeente. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat de verzoeker onvoldoende concrete feiten had aangedragen om zijn claims te onderbouwen.

De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeken tot wraking op basis van de aangevoerde gronden niet konden worden toegewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummers:
254366 KG RK 20-421 (ZWO 19/1988)
254717 KG RK 20-440 (ZWO 20/818)
254718 KG RK 20-441 (ZWO 20/597)
254764 KG RK 20-442 (ZWO 19/237)
254768 KG RK 20-443 (ZWO 19/972)
254770 KG RK 20-444 (ZWO 20/1390)
Beslissing van 26 oktober 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking.

1.De procedure

1.1.
Bij brieven van 13 september 2020 en 17 september 2020 heeft [verzoeker] verzoeken tot wraking gedaan van mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaken die achtereenvolgens zijn geregistreerd onder de zaaknummers [zaaknummer] , [zaaknummer] , [zaaknummer] , en de zaaknummers [zaaknummer] , [zaaknummer] .
1.2.
Bij brief van 20 september 2020 heeft [verzoeker] een verzoek tot wraking gedaan met betrekking tot behandeling van de zaak die is geregistreerd onder zaaknummer [zaaknummer] . Deze zaak is nog niet aan een rechter toebedeeld.
1.3.
Mr. Van Montfort heeft niet berust in de wraking en heeft schriftelijk op de wrakingsverzoeken gereageerd. Daarbij heeft hij laten weten niet op de zitting te zullen verschijnen.
1.4.
Bij schrijven van 7 oktober 2020 heeft [verzoeker] schriftelijk gereageerd op het verweer van mr. Van Montfort.
1.5.
De wrakingsverzoeken zijn op 12 oktober 2020 in het openbaar behandeld. Als gevolg van de overheidsmaatregelen die zijn uitgevaardigd in verband met het Coronavirus heeft de zitting via een Skype-verbinding plaatsgevonden.
Bij de mondelinge behandeling is [verzoeker] in persoon verschenen. Mr. Van Montfort is niet verschenen.

2.De wrakingsverzoeken

2.1.
[verzoeker] heeft het volgende aan zijn verzoeken ten grondslag gelegd.
2.1.1.
Het wrakingsverzoek in de brief van 13 september 2020 heeft betrekking op drie bestuursrechtelijke procedures waarin [verzoeker] partij is. Het gaat om de zaken met de nummers [zaaknummer] , [zaaknummer] en [zaaknummer] . [verzoeker] stelt in zijn verzoek dat de rechterlijke onpartijdigheid in die zaken schade zou kunnen lijden in verband met de persoonlijke instelling van de behandelend rechter. Volgens [verzoeker] zijn de volgende omstandigheden van belang: (1) de rechter heeft hetzelfde bestuursorgaan in alle beroepszaken als belanghebbende aangemerkt, (2) alle zittingen in de afzonderlijke zaken worden door dezelfde rechter gedaan, (3) de rechter beslist in alle zaken enkelvoudig en (4) alle zaken zijn direct achter elkaar gepland. In die omstandigheden kan het volgens [verzoeker] niet anders zijn dan dat er vermenging van de verschillende zaken optreedt, waardoor geen goed en afgewogen oordeel over de zaken tot stand kan komen.
Verder stelt [verzoeker] aan de orde dat hij de overtuiging heeft dat mr. Van Montfort onderling overleg heeft gehad met de Autoriteit Persoonsgegevens en het College van B&W van de Gemeente [plaats 1] .
2.1.2.
In het wrakingsverzoek uit de brief van 17 september 2020 met betrekking tot de bestuursrechtelijke procedures onder nummer [zaaknummer] en [zaaknummer] heeft [verzoeker] eveneens de hiervoor in 2.1.1. onder 2 t/m 4 genoemde argumenten voor de wraking van mr. Van Montfort aangevoerd.
2.1.3.
Ten slotte heeft [verzoeker] zich in het wrakingsverzoek van 20 september 2020 gericht op de behandeling van de zaak met nummer [zaaknummer] . [verzoeker] vreest dat de rechter in die zaak niet meer onpartijdig kan zijn omdat er een grote hoeveelheid aan beroepszaken voorligt en de zaken door toedoen van de griffie verwarrend en onvoldoende transparant zijn geworden. Verder vreest hij dat de rechter er op uit is dat de zaak niet behandeld hoeft te worden wegens het ontbreken van een procesbelang.

3.Het standpunt van mr. Van Montfort

3.1.
Volgens mr. Van Montfort is het een terecht besluit van de rechtbank om (in zaak [zaaknummer] ) het College van B&W van de gemeente [plaats 1] als derde-belanghebbende aan te merken. Daarbij wijst hij erop dat in de vijf genoemde beroepszaken niet steeds sprake is van hetzelfde bestuursorgaan. Over de bezwaren van [verzoeker] genoemd onder 2 t/m 4 schrijft mr. Van Montfort dat het zaken zijn die een zekere onderlinge samenhang kennen en die zich goed lenen voor behandeling door een enkelvoudige kamer. Vanuit het oogpunt van doelmatigheid is logisch en begrijpelijk dat de vijf zaken door dezelfde rechter en na elkaar op dezelfde dag worden behandeld. In dit geval stonden de zaken gepland voor een mondelinge behandeling op 23 september 2020. Mr. Van Montfort benadrukt dat hij bij de voorbereiding van de te behandelen zaken geen enkel contact heeft gehad met de Autoriteit Persoonsgegevens en het College van B&W van de gemeente [plaats 1] .
Hij heeft verder nimmer persoonlijk contact gehad met [verzoeker] zelf, zodat contact van welke aard dan ook geen rol speelt bij de behandeling van de zaken.
Mr. Van Montfort concludeert tot afwijzing van de verzoeken tot wraking.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
de persoon van de rechter
4.2.
De grond voor een wraking moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die de persoon van de rechter betreffen. Dat houdt in dat het verzoek moet zien op het optreden van een individuele met naam genoemde rechter in een concrete procedure. De wrakingskamer constateert dat daarvan in het wrakingsverzoek van 20 september 2020 met betrekking tot de behandeling van de bestuursrechtelijke procedure met zaaknummer [zaaknummer] (nog) geen sprake is. Tot aan het moment waarop [verzoeker] het wrakingsverzoek heeft ingediend is de bedoelde zaak nog niet aan een specifieke rechter toegedeeld. Desgevraagd heeft [verzoeker] dat tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingsverzoeken zelf bevestigd. Vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de behandelend rechter kan dus nog niet bestaan. Dat betekent dat dit wrakingsverzoek ( [zaaknummer] ) moet worden afgewezen.
nader aangevoerde gronden voor het wrakingsverzoek
4.3.
Naast de argumenten die [verzoeker] schriftelijk heeft aangedragen, heeft hij op de zitting van de wrakingskamer nog drie andere omstandigheden aangevoerd die volgens hem bijdragen aan zijn indruk dat mr. Van Montfort niet onpartijdig optreedt in het vijftal genoemde zaken in de brieven van 13 en 17 september 2020. Die omstandigheden zijn (a) dat politiek een rol speelt in de bestuursrechtelijke kwesties die aan de rechter zijn voorgelegd en dat de mogelijke politieke voorkeur van mr. Van Montfort van invloed is op diens beslissingen, (b) dat mr. Van Montfort een expert is op het gebied van integriteit, zodat het gevaar bestaat dat hij de bedoelde zaken vooral vanuit dat perspectief zal benaderen en (c) dat mr. Van Montfort net als [verzoeker] banden heeft met de Universiteit [naam universiteit] in [plaats 2] , ook al kent [verzoeker] mr. Van Montfort niet persoonlijk.
4.3.1.
De wrakingskamer wijst in dit verband op artikel 8:16 lid 3 Awb. Volgens deze bepaling moeten alle feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggen tegelijk worden voorgedragen. Uit die bepaling in samenhang met lid 4 volgt dat alleen nieuwe feiten en omstandigheden die aan de verzoeker pas nadat hij het wrakingsverzoek heeft gedaan, bekend zijn geworden, nog een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het wrakingsverzoek. Niet gesteld of gebleken is dat de bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aangevoerde feiten en omstandigheden pas na het wrakingsverzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. Met deze gronden kan daarom geen rekening worden gehouden.
4.3.2.
Overigens geldt dat [verzoeker] voornoemde, te laat ingebrachte, argumenten niet zodanig inhoudelijk en concreet heeft onderbouwd dat op basis daarvan de conclusie kan worden getrokken dat er in de zaken waar de wraking betrekking op heeft sprake is van partijdigheid van de rechter.
wrakingsverzoek gericht tegen (onwelgevallige) beslissing
4.4.
[verzoeker] maakt in zijn brief van 13 september 2020 bezwaar tegen de beslissing van mr. Van Montfort tot het aanwijzen van hetzelfde bestuursorgaan als belanghebbende in de betreffende beroepszaken. De wrakingskamer overweegt dat het niet tot haar taak behoort om te oordelen over de juistheid van die beslissing. Het toetsen van een rechterlijk oordeel heeft plaats te vinden door het aanwenden van een rechtsmiddel daartegen in de daarvoor ingerichte procedures van verzet of hoger beroep. Het middel van wraking is daarvoor niet bedoeld. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat mr. Van Montfort bij het geven van bedoelde beslissing vooringenomen was tegen [verzoeker] of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond, heeft [verzoeker] verder niet aangevoerd. De wrakingskamer kan vooringenomenheid niet afleiden uit het enkele feit dat mr. Van Montfort in de ogen van [verzoeker] kennelijk een onwelgevallige beslissing heeft genomen.
contact tussen rechter en een procespartij?
4.5.
In het wrakingsverzoek van 13 september 2020 heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij de overtuiging heeft dat mr. Van Montfort onderling overleg heeft gehad met de Autoriteit Persoonsgegevens en het College van B&W van de Gemeente [plaats 1] . Concrete feiten of omstandigheden waarop die overtuiging van [verzoeker] is gestoeld, ontbreken in het wrakingsverzoek en zijn evenmin op de zitting naar voren zijn gebracht. Daar komt bij dat mr. Van Montfort in zijn verweerschrift aanvoert dat hij bij de voorbereiding van de te behandelen zaken geen enkel contact heeft gehad met de Autoriteit Persoonsgegevens en het College van B&W van de gemeente [plaats 1] . De wrakingskamer kan daarom niet vaststellen dat de door [verzoeker] geuite vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
overige gronden genummerd 2 t/m 4
4.6.
In de wrakingsverzoeken van 13 en 17 september 2020 heeft [verzoeker] onder de nummering 2 t/m 4 de bezwaren naar voren gebracht dat mr. Van Montfort alle zittingen zelf behandelt, dat hij telkens in de enkelvoudige kamer alleen beslist en dat alle zaken op dezelfde zittingsdag kort na elkaar zijn gepland. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de wrakingsverzoeken heeft [verzoeker] erop gewezen dat het hem gaat om de optelsom van de verschillende gronden die hij heeft aangevoerd. De samenloop daarvan zou ertoe kunnen leiden dat er aan de kant van de rechter verwarring ontstaat over de verschillende zaken en dat zaken met elkaar vermengd worden. Hij verwacht aandacht en een respectvolle en integere behandeling van de afzonderlijke zaken waarin hij betrokken is, met oog voor de complexiteit daarvan. Volgens [verzoeker] schort het daaraan.
4.6.1.
De wrakingskamer constateert dat de klachten van [verzoeker] bestaan uit stellingen en veronderstellingen, maar dat een onderbouwing daarvan met concrete feiten en omstandigheden ontbreekt. Weliswaar heeft [verzoeker] aangevoerd dat alle zaken door mr. Van Montfort kort na elkaar op dezelfde zittingsdag zijn ingepland, maar daaruit valt op zich zelf geen vooringenomenheid van de rechter af te leiden. Evenmin zijn hierin zwaarwegende aanwijzingen te vinden die de vrees daarvoor objectief gezien rechtvaardigen. Ook het enkele feit dat mr. Van Montfort in zijn verweer schrijft dat vanuit het oogpunt van doelmatigheid voor deze aanpak is gekozen, kan niet tot die conclusie leiden. De veronderstelling van [verzoeker] dat mogelijk verwarring of vermenging zal kunnen ontstaan is onvoldoende concreet en rechtvaardigt niet de vrees voor een onpartijdige of onzorgvuldige behandeling. Daarom kan de wraking op grond van de bezwaren genummerd 2 t/m 4 niet worden toegewezen.
conclusie
4.7.
Onder 4.2 van deze uitspraak is al geconcludeerd dat het wrakingsverzoek met zaaknummer [zaaknummer] moet worden afgewezen. Uit de daarna volgende rechtsoverwegingen volgt dat ook de andere vijf wrakingsverzoeken moeten worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer,
5.1.
wijst de verzoeken tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, L.M. Rijksen en H.T. Pos in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.