ECLI:NL:RBOVE:2020:3696

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
C/08/254592 / KG RK 20-432
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in jeugdzaken

Op 7 oktober 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel het verzoek tot wraking van mr. U. van Houten afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W. Geersen-Janssen, had op 21 september 2020 een wrakingsverzoek ingediend, omdat zij twijfelde aan de onpartijdigheid van mr. Van Houten. Deze rechter had eerder een beschikking gewezen in een zaak die verband hield met de zorg voor haar dochter, en verzoekster vreesde dat hij vooringenomen zou zijn in de nieuwe zaak die op 8 oktober 2020 behandeld zou worden.

De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 2 oktober 2020 via een Skype-verbinding, in verband met de coronamaatregelen. Mr. Van Houten heeft zijn onpartijdigheid verdedigd en aangegeven dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. Hij stelde dat de enkele omstandigheid dat hij eerder een beslissing had genomen, niet voldoende was om aan te nemen dat hij vooringenomen zou zijn in de nieuwe zaak.

De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. Er waren geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De wrakingskamer benadrukte dat het tot de taak van een rechter behoort om in elke zaak opnieuw de relevante feiten te waarderen en dat eerdere beslissingen in andere procedures in overweging moeten worden genomen, maar niet noodzakelijkerwijs leiden tot vooringenomenheid. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/254592 / KG RK 20-432
Beslissing van 7 oktober 2020
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster tot wraking, hierna verzoekster,
advocaat mr. W. Geersen-Janssen te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 21 september 2020 heeft verzoekster het verzoek tot wraking gedaan van mr. U. van Houten, rechter in deze rechtbank en in zijn hoedanigheid van kinderrechter belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder [zaaknummer 1] .
1.2.
Mr. Van Houten heeft niet berust in de wraking.
1.3.
In verband met overheidsmaatregelen die zijn uitgevaardigd als gevolg van de uitbraak van het coronavirus heeft de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek van verzoekster op 2 oktober 2020 plaatsgevonden via een Skype-verbinding, waarbij de wrakingskamer bijeen is gekomen in een zittingszaal in het gebouw van de rechtbank te Almelo. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar advocaat
mr. W. Geersen-Janssen. Mr. Van Houten is eveneens verschenen.

2.De feiten

2.1.
Verzoekster en [naam] (hierna: [naam] ) hebben een affectieve relatie gehad met elkaar. Uit deze relatie is [dochter] (hierna: [dochter] ) geboren op [geboortedatum] 2008.
2.2.
Bij beschikking van 7 augustus 2020 heeft mr. Van Houten beschikking gewezen in de zaak die geregistreerd is onder nummer [zaaknummer 2] (hierna ook: de eerdere zaak). Bij de beschikking van 7 augustus 2020 is - kort gezegd - verzoekster verboden om met [dochter] te verhuizen naar [plaats 1] en (in aanvulling op het ouderschapsplan) ten aanzien van de vakanties en feestdagen een nader omschreven regeling vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van
7 augustus 2020.
2.4.
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 9 september 2020 en geregistreerd onder nummer [zaaknummer 1] (hierna ook: de nieuwe zaak), heeft [naam] - samengevat en voor zover van belang - verzocht:
I. te bepalen dat vervangende toestemming wordt verleend om [dochter] in te schrijven op het [school] te [plaats 2] met ingang van de datum van de beschikking;
II. te bepalen dat de zorg- en contactregeling zoals vastgelegd in de beschikking van
7 augustus 2020 tussen hem en [dochter] zal gelden op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. te bepalen dat het verbod uit de beschikking van 7 augustus 2020 te verhuizen naar [plaats 1] , waarbij onder verhuizen wordt verstaan dat het merendeel van de tijd in de week in [plaats 1] wordt doorgebracht, geldt, op straffe van verbeurte van een dwangsom, dan wel te bepalen dat de vrouw wordt bevolen in [plaats 2] te blijven dan wel naar [plaats 2] terug te verhuizen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Uit het verzoekschrift van [naam] volgt daarnaast dat [naam] de Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om tijdens de zitting bij de kinderrechter een voorlopige ondertoezichtstelling te vragen. Indien de Raad voor de Kinderbescherming dit verzoek niet zal doen, zal de advocaat van [naam] dit namens [naam] doen.

3.Het wrakingsverzoek en het standpunt van mr. Van Houten

3.1.
Verzoekster heeft het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. De mondelinge behandeling van het verzoek van [naam] is gepland op 8 oktober 2020 bij mr. Van Houten. Verzoekster twijfelt aan de onpartijdigheid van mr. Van Houten, althans vraagt zij zich af of hij in deze zaak de voorgelegde kwestie onafhankelijk kan beoordelen. Er is sprake van een grote mate van verwevenheid tussen de eerdere en de nieuwe zaak. Nu
mr. Van Houten al een uitspraak heeft gedaan ter zake het wel of niet mogen verhuizen, bestaat de kans dat hij vooringenomen is ter zake de onderliggende kwestie.
3.2.
Mr. Van Houten heeft niet berust in de wraking en heeft als volgt gereageerd. De enkele omstandigheid dat hij het verzoek van verzoekster in de beschikking van
7 augustus 2020 heeft afgewezen brengt niet mee dat er zwaarwegende omstandigheden zijn waaruit kan volgen dat hij in de nieuwe zaak vooringenomen is of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het gaat in de laatstgenoemde zaak om andere geschilpunten. Het verzoek van [naam] bouwt inderdaad voort op zijn beslissing van
7 augustus 2020, maar voor elke rechter die de nieuwe zaak zou behandelen, geldt dat hij of zij rekening moet houden met het feit dat de beschikking van 7 augustus 2020 er is. Uit de beroepshouding van de rechter volgt dat hij die beschikking serieus moet nemen en dat hij die beschikking zelf heeft gegeven heeft daar niets mee te maken, aldus mr. Van Houten. Verder wijst mr. Van Houten er op dat deze rechtbank bij de toedeling van jeugdzaken het uitgangspunt hanteert dat de rechter die de eerste zaak waarbij een minderjarige is betrokken ook de volgende zaken over die minderjarige behandelt. De nieuwe zaak is overeenkomstig dat uitgangspunt aan hem toebedeeld. Hij ziet geen reden om in deze zaak een uitzondering op het uitgangspunt te maken. Mr. Van Houten meent dat hij de nieuwe zaak tussen partijen onpartijdig en onafhankelijk kan behandelen en beoordelen.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
4.2.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.3.
De enkele omstandigheid dat mr. Van Houten in een eerdere zaak van verzoekster een haar onwelgevallige beslissing heeft genomen, waardoor verzoekster zich genoodzaakt heeft gevoeld om hoger beroep in te stellen, levert op zich onvoldoende aanwijzingen op voor het oordeel dat mr. Van Houten jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert dan wel dat vrees daarvoor bij verzoekster objectief gerechtvaardigd is. Het is niet aan de wrakingskamer om de beschikking van 7 augustus 2020 inhoudelijk te toetsen. Indien een partij het niet eens is met een beslissing kan zij (in de meeste gevallen) hoger beroep instellen tegen de beschikking. Dat heeft verzoekster ook gedaan. Verzoekster heeft geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid van mr. Van Houten zou kunnen worden afgeleid. Dat er een zekere mate van verwevenheid tussen beide zaken bestaat, leidt de wrakingskamer niet tot een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het tot de normale, uit zijn benoeming voortvloeiende, taak van een rechter behoort om in elke aan zijn oordeel onderworpen zaak opnieuw de relevante feiten te selecteren en waarderen, en op die feiten de in aanmerking komende rechtsregels toe te passen. Dat de behandelend rechter daarbij in voorkomende gevallen ook rekening dient te houden met van belang zijnde beslissingen uit (een) eerdere procedure(s) volgt uit de wet.
4.4.
De slotsom is dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. A.E. Zweers, M.L.J. Koopmans en
M.H. van der Lecq, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A.M. Booijink en in openbaar uitgesproken op 7 oktober 2020.
buiten staat om te tekenen
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.