ECLI:NL:RBOVE:2020:3679

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
08/910000-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplichtigheid aan viervoudige moord en veroordeling voor wapenbezit

Op 6 november 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 73-jarige man en zijn 34-jarige zoon uit St. Willebrord. De verdachten werden vrijgesproken van medeplichtigheid aan de viervoudige moord die op 13 november 2018 in Enschede plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden bewezen dat de verdachten de wapens voor de moorden hadden geleverd. De zoon werd echter wel veroordeeld voor wapenbezit en kreeg een celstraf van 11 maanden opgelegd. De rechtbank baseerde haar oordeel op het gebrek aan bewijs voor de betrokkenheid van de verdachten bij de moorden, ondanks de ernstige beschuldigingen. De zaak was complex, met meerdere verdachten en een lange reeks van zittingen. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet voldoende wettig en overtuigend bewijs had geleverd voor de medeplichtigheid aan de moord, maar dat er wel bewijs was voor het voorhanden hebben van vuurwapens door de zoon. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs in strafzaken en de scheiding tussen verschillende strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/910000-19 (P)
Datum vonnis: 6 november 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 maart 2019, 24 mei 2019, 15 augustus 2019, 7 november 2019, 7 januari 2020,
31 januari 2020, 15 april 2020, 16, 21 en 23 september 2020 en van 23 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. S. Leusink en mr. A. van Veen en van hetgeen door verdachte en de raadsman
mr. J.C.B. Dionisius, advocaat te Breda, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 1 november 2018 tot en met 13 november 2018 samen met (een) ander(en)
(primair) door het leveren van vuurwapens medeplichtig is geweest aan de moord of doodslag op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ;
(subsidiair) vuurwapens en/of munitie heeft overgedragen;
feit 2: in de periode van 13 november 2018 tot en met 18 november 2018 samen met (een) ander(en) twee vuurwapens heeft overgedragen dan wel voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 13
november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft/hebben beroofd,
door met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III van de Wet
Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van (het
hoofd van) die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te schieten (en/of
deze [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te raken), tengevolge waarvan
die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] zijn overleden,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) in of
omstreeks de periode van 01 november 2018 tot en met 13 november 2018 te St.
Willebrord, althans in de gemeente Rucphen en/of elders in Nederland
medeplichtig is/zijn geweest door het opzettelijk verschaffen van gelegenheid,
middelen en/of inlichtingen,
welke (opzettelijke) medeplichtigheid hierin heeft bestaan dat verdachte en/of
zijn mededader(s) aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III van de Wet
Wapens en Munitie) heeft/hebben geleverd;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in of
omstreeks de periode van 01 november 2018 tot en met 13 november 2018 te St.
Willebrord, althans in de gemeente Rucphen en/of elders in Nederland,
een of meer wapen(s) van categorie II en/of III, te weten een of meer
vuurwapen(s) en/of een hoeveelheid munitie heeft overgedragen aan [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 november 2018 tot en met 18 november
2018 te St. Willebrord, gemeente Rucphen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
twee, althans een of meer wapen(s) van categorie II of III, te weten
twee, althans een of meer vuurwapen(s) heeft overgedragen dan wel voorhanden
heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Algemene inleiding
Naar aanleiding van een bijzonder gewelddadige gebeurtenis op 13 november 2018 in een growshop in Enschede , waarbij vier personen door vuurwapengeweld om het leven zijn gekomen, is door de politie een onderzoek ingesteld onder de naam TGO Litouwen. De vier omgekomen slachtoffers zijn [slachtoffer 1] in de leeftijd van 43 jaar, [slachtoffer 2] in de leeftijd van 34 jaar, [slachtoffer 3] in de leeftijd van 27 jaar en [slachtoffer 4] in de leeftijd van 62 jaar.
Door het Openbaar Ministerie is vervolging ingesteld tegen [verdachte] (hierna: [verdachte] ), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ).
De vraag die nu voorligt is, of de personen tegen wie vervolging is ingesteld ook daadwerkelijk bij deze gewelddadige gebeurtenissen betrokken zijn geweest en zo ja, hoe deze betrokkenheid moet worden gekwalificeerd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie komt ter zake van de onder feit 1 primair aan [verdachte] tenlastegelegde medeplichtigheid aan de viervoudige moord dan wel doodslag op 13 november 2018 in Enschede tot de conclusie dat het wettige en overtuigende bewijs ten aanzien van opzet op het plegen van het gronddelict (viervoudige moord dan wel doodslag) ontbreekt en om die reden vraagt zij om [verdachte] vrij te spreken van het primair tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair aan [verdachte] tenlastegelegde, het medeplegen van het overdragen van vuurwapens en/of munitie door [verdachte] aan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de periode van 1 november 2018 tot en met 13 november 2018.
Het bewijs daarvoor put de officier van justitie uit:
  • de resultaten van het Werken Onder Dekmantel (WOD) of undercovertraject, te weten het proces-verbaal van bevindingen van – kort gezegd – de WOD-ers over het gesprek met [medeverdachte 5] op 24 januari 2019 waarin onder meer gerelateerd wordt dat zij verteld heeft dat zij voor [medeverdachte 1] op zoek is gegaan naar vuurwapens en dat van [verdachte] algemeen bekend was dat hij over die dingen kon beschikken, zij dacht dat [medeverdachte 1] die dingen niet voor zichzelf nodig had, ze dit niet verwacht had en dat ze met [medeverdachte 1] naar [verdachte] is gereden waarna zij, [medeverdachte 1] en [verdachte] , naar boven zijn gegaan en met elkaar gesproken hebben, terwijl uit de hierna te noemen feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – kan worden afgeleid dat de wapens zijn geleverd vóór de dertiende november 2018;
  • het feit dat [medeverdachte 1] in de nacht van 30 op 31 oktober 2018 op zijn telefoon heeft gezocht naar ‘AK47 kopen’ en diverse internetsites heeft bezocht waar vuurwapens te koop worden aangeboden;
  • het feit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] veelvuldig contact met elkaar hebben gehad in de periode dat [medeverdachte 1] op zoek was naar een vuurwapen (zes keer in de periode van 2 tot en met
3 november 2018);
  • het feit dat [medeverdachte 5] binnen vijf minuten na het gesprek met [medeverdachte 1] op 3 november 2018 contact heeft opgenomen met [naam 1] (hierna: [naam 1] ) om te vragen of hij iemand weet die een automatisch vuurwapen verkoopt;
  • het feit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in elk geval op 7 november 2018 in het bezit zijn geweest van twee vuurwapens;
  • het feit dat in de auto van [medeverdachte 1] een briefje is aangetroffen met daarop het telefoonnummer van “ [medeverdachte 4] ” en in de telefoon van [medeverdachte 5] ditzelfde telefoonnummer werd opgeslagen onder de contactpersoon “ [medeverdachte 4] ”;
  • het feit dat [medeverdachte 1] op 13 november 2018 vrijwel meteen na de viervoudige moord, contact heeft gezocht met [medeverdachte 5] , dat [medeverdachte 5] kort daarna met de vriendin van [verdachte] belt en dat [medeverdachte 1] vervolgens met zijn vader [medeverdachte 2] en zijn toenmalige vriendin [vriendin] (hierna: [vriendin] ) is afgereisd naar Brabant, [medeverdachte 5] heeft opgehaald in Bavel en vervolgens in het hobby-café van [medeverdachte 4] in St. Willebrord een ontmoeting heeft gehad met [verdachte] ;
  • het afgeluisterde telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en zijn vader [medeverdachte 2] op
18 november 2018 waaruit afgeleid zou kunnen worden dat [verdachte] twee nieuwe wapens moet aanschaffen, kennelijk vanwege het feit dat er eerder met een door de verdachten [medeverdachte 4] geleverd wapen iets is misgegaan;
  • het feit dat [medeverdachte 5] tegen de undercover-agenten heeft gezegd dat ze dacht dat [medeverdachte 1] die dingen niet voor zichzelf nodig had en ze “dit” (de liquidatie) niet verwacht had. De verbalisant relateert dat hij uit de context begreep dat [medeverdachte 5] met ‘dit’ de liquidatie bedoelde. Volgens de officier van justitie kan dat niet anders worden uitgelegd dan dat de wapens zijn geleverd vóór de dertiende november 2018;
  • de verklaringen van [medeverdachte 4] en [verdachte] waaruit kan worden afgeleid dat er sprake was van contact met Serviërs en dat dat contact tot stand gekomen was door [medeverdachte 5] , er gesproken is over twee vuurwapens en dat er met een van die vuurwapens iets mis zou zijn en dat daarover gedoe was;
  • het feit dat [medeverdachte 4] bij de politie heeft verklaard dat hij denkt dat [verdachte] niet weet waar hij de wapens vandaan zou moeten halen, zou volgens de officier van justitie passen in de visie dat [medeverdachte 4] - net als voorheen - een leidende rol ten opzichte van zijn zoon [verdachte] vervult in de handel in vuurwapens.
Ook acht de officier van justitie het aan [verdachte] onder feit 2 tenlastegelegde medeplegen van het overdragen en/of voorhanden hebben van vuurwapens in de periode tussen
13 en 18 november 2018, wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie baseert zich daarvoor op de verklaringen van [medeverdachte 4] en [verdachte] en de verklaring van [vriendin] , voornoemd proces-verbaal van de WOD-ers over het gesprek met [medeverdachte 5] op 24 januari 2019, voornoemd afgeluisterd telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en zijn vader [medeverdachte 2] op
18 november 2018, de gegevens van het onder de auto van [medeverdachte 1] geplaatste baken en de historische gegevens van de gebruikte telefoons en de reisbewegingen die daaruit zijn af te leiden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een veroordeling van [verdachte] te komen en concludeert tot integrale vrijspraak. Allereerst kan de vraag of [verdachte] vuurwapens heeft geleverd aan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] of [medeverdachte 3] niet bevestigend beantwoord worden. Er zijn immers geen contacten geweest tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] vóór 13 november 2018. Evenmin zijn er reisbewegingen van vóór
13 november 2018 vastgesteld op basis van de historische telefoongegevens van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en hun vriendin(nen). Wel zijn er telefonische contacten tussen [medeverdachte 5] en [verdachte] vastgesteld maar die dateren allemaal van na de schietpartij in Enschede op
13 november 2018. Ook vinden de bezoeken van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] aan [verdachte] pas plaats na 13 november 2018. De stelling dat er vóór, op of na 13 november 2018 wapens zijn geleverd door [verdachte] of dat hij ook maar enig wapen voorhanden heeft gehad in de tenlastegelegde periodes vindt volgens de verdediging geen steun in het dossier. Het is suggestie; uitleg van een telefoongesprek en de woorden van verdachtes vader [medeverdachte 4] , dat [verdachte] zou hebben gezegd dat de wapens er ‘niet meer waren’ en terug geredeneerd, er dan wel eerder geweest zouden moeten zijn. Daarbij betrekt de verdediging ook het feit dat het met [medeverdachte 4] lastig communiceren is. Om die reden mag, nee moet, getwijfeld worden aan wat [medeverdachte 4] zegt gehoord of opgevangen te hebben, zeker indien de gebezigde woorden door [verdachte] worden betwist. Het dossier bevat derhalve onvoldoende bewijs voor het aanwezig hebben of overdragen van wapens door [verdachte] in de tenlastegelegde periodes zodat vrijspraak moet volgen van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde.
Voor zover de rechtbank in weerwil van het betoog van de verdediging toch tot een bewezenverklaring van de overdracht van wapens door [verdachte] aan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] vóór 13 november 2018 en dus vóór de viervoudige moord zou komen, rijst de vraag wat voor wapens dat dan zijn geweest en meer specifiek of die wapens dan ook gebruikt zijn voor die moord. Er is geen technisch bewijs voor de stelling dat de voor de moorden gebruikte wapens door [verdachte] zijn geleverd of dat hij die wapens voorhanden heeft gehad. De verdediging verwijst in dit verband ook naar een schietincident op 16 september 2018 in Rijssen . Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) volgt dat de aldaar aangetroffen munitiedelen van het kaliber .22 met hetzelfde wapen verschoten kunnen zijn als de aangetroffen munitie in het onderzoek Litouwen. Dat zou erop kunnen duiden dat het op 13 november 2018 gebruikte wapen reeds op 16 september 2018 in het bezit was van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , terwijl van contacten tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] voorafgaand aan het incident op 13 november 2018 niet is gebleken, zodat het ervoor moet worden gehouden dat het wapen waarmee de .22 munitie is verschoten elders dan bij [verdachte] is betrokken, bijvoorbeeld bij [naam 1] met wie [medeverdachte 5] contact heeft gehad op
3 november 2018. Als tweede alternatief voor de herkomst van de wapens noemt de verdediging het feit dat de gebruikte wapens misschien al aanwezig waren op de plaats delict aan de [straat] en van één van de slachtoffers waren.
Tenslotte heeft de verdediging gesteld dat – mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring van de viervoudige moord en ook vaststellen dat de wapens door [verdachte] zijn geleverd - de vraag zal moeten worden beantwoord of [verdachte] opzet heeft gehad op het gronddelict, te weten de moord. De verdediging stelt dat (voorwaardelijk) opzet op het gronddelict niet is vast te stellen en heeft in dat verband enkele uitspraken opgenomen in de pleitnota.
[verdachte] heeft zijn betrokkenheid ook steeds ontkend.
De verdediging verzoekt [verdachte] dan ook integraal vrij te spreken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.4.1
Feit 1 primair en subsidiair
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] medeplichtig is geweest aan het medeplegen van moord dan wel doodslag door [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 13 november 2018, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] opzet heeft gehad op de dood van voornoemde slachtoffers. De rechtbank spreekt hem aldus vrij van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Wat betreft het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende. Uit het dossier volgt genoegzaam dat er
vóór 13 november 2018meermalen telefonische contacten zijn geweest tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] , dat [medeverdachte 5] daarna op zoek is gegaan naar een vuurwapen en dat zij daartoe contact heeft gehad met [naam 1] . Ook blijkt dat er
na 13 november 2018telefonische contacten zijn geweest tussen [medeverdachte 5] en de telefoon van [medeverdachte 4] . Over de inhoud van die telefonische contacten is niets bekend. Wel is uit de historische gegevens van verschillende telefoons en verklaringen van onder andere [vriendin] (hierna: [vriendin] ) gebleken, dat er na 13 november 2018 ontmoetingen hebben plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] waarbij ook [medeverdachte 5] en [vriendin] aanwezig waren. Tijdens één van die ontmoetingen heeft [medeverdachte 4] [medeverdachte 1] ook gezien. Uit de verklaringen van [medeverdachte 4] en [verdachte] kan worden afgeleid dat er in elk geval met [medeverdachte 1] over wapens is gesproken. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank evenwel van oordeel dat uit die verklaringen in combinatie met het eerdergenoemd afgeluisterd telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en zijn vader [medeverdachte 2] en voornoemde bewijsmiddelen niet ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat het daarbij is gegaan over wapens die voor 13 november 2018, de dag van het schietincident, zijn geleverd door [medeverdachte 4] en/of [verdachte] . Dat er door [medeverdachte 4] en/of [verdachte] voor 13 november 2018 wapens zijn geleverd, wordt voorts niet ondersteund door vastgestelde telefonische contacten tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] / [verdachte] en/of door uit historische gegevens blijkende reisbewegingen richting Brabant vóór 13 november 2018. De rechtbank spreekt [verdachte] aldus eveneens vrij van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde.
Conclusie
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van het hem onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
4.4.2
Feit 2
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] in gezelschap van zijn vader [medeverdachte 2] en/of zijn vriendin [vriendin] in de periode van 13 november 2018 [2] tot en met 26 november 2018 meermalen vanuit Hengelo naar Brabant is gereden en daar, door tussenkomst van [medeverdachte 5] , ontmoetingen heeft gehad met [verdachte] in het hobby-café van zijn vader [medeverdachte 4] . Dit blijkt uit het proces-verbaal [3] van de WOD-ers over het gesprek met [medeverdachte 5] op 24 januari 2019, uit de verklaringen van [medeverdachte 4] [4] en [verdachte] [5] [verdachte] , de verklaring van [vriendin] [6] , het afgeluisterde en opgenomen telefoongesprek [7] tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 18 november 2018, het OVC-gesprek [8] van [medeverdachte 1] met [vriendin] op 25 november 2018, uit de gegevens van het onder de auto van [medeverdachte 1] geplaatste baken [9] en uit de historische gegevens [10] van de gebruikte telefoons en de reisbewegingen die daaruit zijn af te leiden.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat [verdachte] hem vertelde dat hij een paar leuke dingetjes van [medeverdachte 5] had gehad. [verdachte] mocht twee dinky’s verkopen voor die Serviërs. Daar bedoelde hij wapens mee. Op de vraag van [medeverdachte 4] aan [verdachte] “waar is dat dan”, had [verdachte] gezegd “dat het niet meer bij ons was”. [medeverdachte 4] had het graag willen zien, maar dat mocht niet.
[medeverdachte 4] heeft het woord wapen niet horen noemen, maar hij dacht wel dat het over wapens ging. [medeverdachte 4] hoorde van [verdachte] dat er een (1) niet goed was en daar was gebakkelei op de oprit over. [medeverdachte 4] dacht niet dat [verdachte] wist waar hij die wapens moest halen. [verdachte] moest nog 500 euro betalen aan die Serviër. [medeverdachte 4] heeft toen gezegd dat [verdachte] zich aan zijn woord moest houden. De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 4] betrouwbaar. [medeverdachte 4] is gewezen op het verschoningsrecht ten aanzien van zijn zoon [verdachte] en heeft verklaard dat hij bang is dat [verdachte] hem een verrader vindt. Desondanks vindt hij dat hij een (voor zijn zoon belastende) verklaring moet afleggen. De verklaring van [medeverdachte 4] wordt deels ondersteund door de verklaring van [verdachte] dat hij met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in het café naar boven is gegaan en dat zij daar over vuurwapens hebben gesproken. [medeverdachte 1] heeft hem twee vuurwapens aangeboden, een zilveren en een zwart pistool, en gevraagd of hij die kwijt kon. Uit een afgeluisterd telefoongesprek op 18 november 2018 tussen [medeverdachte 1] en zijn vader [medeverdachte 2] in samenhang met informatie over de reisbewegingen van [medeverdachte 1] volgt, dat [medeverdachte 1] bij [verdachte] is geweest en dat hem, [medeverdachte 1] , aldaar gebleken is dat er iets mis was met een wapen.
De rechtbank acht in het licht van de voornoemde verklaringen van [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 4] de verklaring van [verdachte] dat hij de wapens niet fysiek onder zich heeft gehad maar dat [medeverdachte 1] hem slechts een foto op zijn telefoon heeft getoond van twee vuurwapens, niet geloofwaardig en niet aannemelijk. Bovendien is een dergelijke foto niet op de telefoons van [medeverdachte 1] aangetroffen. [11] Uit de bewijsmiddelen blijkt genoegzaam dat [verdachte] in de tenlastegelegde periode twee vuurwapens voorhanden heeft gehad, terwijl uit de beschrijving van [verdachte] van deze vuurwapens volgt dat het vuurwapens van categorie III betroffen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat [verdachte] het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 13 november 2018 tot en met 18 november 2018 te St. Willebrord, gemeente Rucphen, twee vuurwapens van categorie III, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het onvoorwaardelijk deel van een op te leggen gevangenisstraf niet te laten uitstijgen boven de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht met eventueel oplegging daarbij van een voorwaardelijk strafdeel en een taakstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee vuurwapens. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens – en munitie – brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en versterkt bovendien bestaande gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dat die risico’s zich ook daadwerkelijk realiseren, blijkt uit de veelheid van geweldsincidenten waarbij vuurwapens zijn gebruikt en (dodelijke) slachtoffers te betreuren zijn, in het bijzonder in aanmerking genomen het geweldsincident van 13 november 2018 in de growshop aan de [straat] in Enschede , waarbij vier dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
De rechtbank Amsterdam hanteert eigen oriëntatiepunten met hogere straffen voor (onder meer) vuurwapenbezit, omdat in Amsterdam het vuurwapenbezit en het gebruik ervan een groot en toenemend maatschappelijk probleem is. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet alleen een groot en toenemend maatschappelijk probleem in Amsterdam, maar in heel Nederland en in de afgelopen jaren in het bijzonder ook in Twente.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de huidige landelijke oriëntatiepunten geen uitgangspunt kunnen vormen voor de straftoemeting in onderhavige zaak. De rechtbank zal voor de hoogte van de straf dan ook aansluiting zoeken bij de Amsterdamse oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten vermelden een gevangenisstraf van zes maanden voor het bezit van een pistool/revolver in een woning. Strafverzwarende omstandigheden, die per omstandigheid kunnen leiden tot drie tot zes maanden extra gevangenisstraf, zijn onder meer de omstandigheid dat sprake is van het bezit van meerdere vuurwapens en dat sprake is van recidive.
Van deze strafverzwarende omstandigheden is in het geval van verdachte ook sprake. Uit verdachtes strafblad blijkt onder meer dat hij door de rechtbank in Rotterdam op 17 december 2018 is veroordeeld voor soortgelijke feiten als thans bewezenverklaard, namelijk de handel in vuurwapens, tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk. Terwijl verdachte in afwachting was van een vonnis in voornoemde strafzaak heeft hij zich wederom ingelaten met wapenhandel kort nadat in Enschede de schietpartij had plaatsgevonden. Alhoewel de wapens die gebruikt zijn om de slachtoffers dood te schieten niet gevonden zijn, en dus niet met zekerheid is te zeggen dat de wapens die verdachte van [medeverdachte 1] heeft gekregen de betreffende wapens zijn, heeft het er wel alle schijn van. Zelfs in de wetenschap dat wapens doorgaans heimelijk worden verhandeld en nog daargelaten de vraag of verdachte via de media had meegekregen wat er in Enschede was gebeurd, had verdachte zich moeten realiseren dat hij weliswaar niet strafrechtelijk, maar wel indirect betrokken zou kunnen raken bij strafbare feiten die mogelijk met de wapens gepleegd waren, dan wel bij het verhullen van de wapens waarmee ernstige strafbare feiten zijn gepleegd. Immers, de omstandigheden waaronder hij de wapens aangeboden kreeg en het feit dat hij op enig moment na 13 november 2018 met [medeverdachte 1] gesproken heeft over het niet goed functioneren van één van de wapens, welke wetenschap alleen maar ontleend kan zijn aan het feit dat het wapen gebruikt was, gaven daar alle aanleiding toe.
Dit rekent de rechtbank hem ernstig aan.
Nu het onderhavige feit is gepleegd vóórdat voornoemde veroordeling is uitgesproken, zal de rechtbank toepassing geven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 20 augustus 2020 dat is uitgebracht, omdat verdachte een aantal van de bijzondere voorwaarden die zijn gekoppeld aan voornoemd voorwaardelijk strafdeel heeft overtreden. Uit die rapportage komt naar voren dat verdachte slecht bereikbaar is, zijn eigen pad volgt en zich niet inzet voor zijn behandeling. Er zijn signalen dat verdachte zowel fysiek als verbaal geweld gebruikt tegen zijn familie en vriendin. Daarnaast is het voor de reclassering niet duidelijk of verdachte weer middelen gebruikt. Kortom, de reclassering ziet geen mogelijkheden verdachte te begeleiden en ziet aan de andere kant de risico’s op allerlei leefgebieden groeien.
Al het voorgaande afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

8.De schade van benadeelden

Als benadeelde partijen hebben de na te noemen personen zich gevoegd in dit strafproces.
- [naam 2] ;
- [naam 3] ;
- [naam 17] ;
- [naam 4] ;
- [naam 5] ;
- [naam 18] ;
- [naam 6] ;
- [naam 7] ;
- [naam 8] ;
- [naam 9] ;
- [naam 10] ;
- [naam 11] ;
- [naam 12] ;
- [naam 13] ;
- [naam 14] ;
- [naam 15] ;
- [naam 16] .
Voornoemde vorderingen hebben betrekking op het onder 1 primair tenlastegelegde. Nu verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank elke benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en op artikel
57 Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de na te noemen benadeelde partijen (feit 1 primair) in het geheel niet-ontvankelijk zijn in de vordering, en dat elke benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- [naam 2] ;
- [naam 3] ;
- [naam 17] ;
- [naam 4] ;
- [naam 5] ;
- [naam 18] ;
- [naam 6] ;
- [naam 7] ;
- [naam 8] ;
- [naam 9] ;
- [naam 10] ;
- [naam 11] ;
- [naam 12] ;
- [naam 13] ;
- [naam 14] ;
- [naam 15] ;
- [naam 16] .
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. M.A.H. Heijink rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek en
D.A.C. Brockötter, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer] (onderzoek Litouwen) . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Map 6, pagina 18-23
3.Map 11, pagina 1878D e.v.
4.Map 6, pagina 94, 107 en 112
5.Map 5, pagina 94 en 108
6.Map 14, pagina 3176
7.Map 5, pagina 25
8.Map 15, pagina 3918
9.Map 5, pagina 16
10.Map 6, pagina 18-23
11.Map 9, pagina 872